ECONOMIE
Net bedrijfsleven no de
Golfoorlog
De beeindiging van de oorlog in de
Perzische Golf heeft een belangrijke
invloed gehad op enkele macro-economische variabelen. Een risicoscenario, dat uitging van een hoge olieprijs, een lage dollarkoers en een
diepe recessie, is door de overwinning van de geallieerden nu grolendeels achterhaald. De olieprijs is gedaald, de dollar beleefde een
krachtig herstel. De verwachtingen
omtrent de conjunctuur blijven weliswaar somber, maar toch minder dan
voorheen.
Dit alles roept de vraag op in hoeverre het Nederlandse bedrijfsleven van
dit gunstigere klimaat kan profiteren.
Bij de beantwoording van deze vraag
kan gebruik worden gemaakt van de
gevoeligheidsanalyse voor macro-economische ontwikkelingen, die begin
dit jaar voor veertig Nederlandse bedrijfstakken werd gepresenteerd . Behouden de in kaart gebrachte krachten en mechanismen hun geldigheid
indien een pessimistisch scenario
wordt verwisseld voor een optimistische variant? Kortom, is er sprake
van symmetric of asymmetric?
De consequenties van de verandering van een risicoscenario in een naoorlogs scenario (zie label 1) worden voor de olieprijs en de
dollarkoers afzonderlijk nagegaan.
Ten slotte wordt kort stilgestaan bij
de winstverwachtingen voor 1991.
De olieprijs
Als olieprijsmutaties leiden tot kostenverhogingen, is van belang in
welke mate deze kunnen worden
doorberekend. Wanneer er sprake is
van lagere energiekosten, is de
vraag in hoeverre bedrijfstakken dit
voordeel kunnen behouden of meteen moeten doorgeven.
Of er sprake is van (a)symmetrie is
afhankelijk van de marktstructuur.
Hierbij valt te denken aan de prijselasticiteit van de vraag, de mate van
homogeniteit van produkten en
markten, het bestaan van handelsbarrieres en eventuele onevenwichtigheden aan de aanbodkant.
In een markt waar sterk op prijs
wordt geconcurreerd zullen bedrijven van een olieprijsstijging meer nadeel ondervinden dan dat ze voordeel behalen van een prijsdaling.
Door de sterke concurrentie is het
nauwelijks mogelijk om een verhoging van de energiekosten in de afzetprijzen door te berekenen. Een
stijgende olieprijs drukt de ondernemingsresultaten sterk. In de situatie
van een dalende olieprijs zullen de
ondernemingen het voordeel van de
prijsdaling grotendeels aan hun afnemers moeten doorgeven. De resullaten zullen in deze situatie niet verslechteren, maar ook nauwelijks
verbeteren.
In een markt met slechts zeer geringe prijsconcurrentie geldt deze asymmetric eveneens, echter de uitkomsten zijn anders. Bedrijven profiteren
sterk van een olieprijsdaling terwijl
ze nauwelijks last hebben van stijgende olieprijzen. In label 2 worden
de effecten van deze twee concurrenlievormen gei’lluslreerd.
De veronderstelling die mede aan de
asymmetrie len grondslag ligt is dat
alle ondernemingen binnen een bedrijfslak, zowel nalionaal als internalionaal, ongeveer op dezelfde wijze
in hun opbrengsten/kostenverhoudingen worden bei’nvloed door mutaties in de olieprijs. De onderlinge
concurrentieverhoudingen binnen
de branche wijzigen zich niet.
Rekening houdend met deze uitgangspunlen zal het duidelijk zijn
dat de resullalen van het risicoscena-
Tabel 1. Drie scenario’s voor 1991″
Basisscenario
dec. ’90
Olieprijs ($ per vat)
Dollarkoers /$)
Wereldconjunctuur (t.o.v 1990)
Risicoscenario
dec. ’90
Naoorlogs
scenario
mrt ’91
25
1,65
lager
++
15220
+
0/+
a. Cijfers hebben betrekking op het gemiddelde voor 1991.
b. T.o.v. basisscenario.
Tabel 2. Invloed van olieprljsveran-
deringen op bet gemiddelde bedrljfsresultaat
Prijsconcurrentie
sterk
gering
Olieprijsstijging
—
O/-
Olieprijsdaling
0/+
++
rio niet zonder meer gespiegeld kunnen worden bij de hantering van een
naoorlogs scenario mel lage olieprijzen. Slechls voor vijf van de veertien
bedrijfstakken die we destijds als
oliegevoelig aanmerkten, zijn de effecten van een olieprijsslijging en
daling ongeveer symmetrisch.
Het beeld van de oliegevoelige bedrijfstakken is als volgl. Symmetrie
geldl voor visserij, luinbouw, offshore, bouwmaterialeninduslrie en
delailhandel non-food. Bij de twee
agrarische secloren is in feile sprake
van een bijzondere marklvorm: veel
produklen worden aangeboden op
een afslag of veiling, waar de individuele ondernemer geen invloed kan
uiloefenen op de prijsvorming. Dil
laalsle geldt in principe ook voor de
offshore. De bouwmaterialenindustrie is een bedrijfstak waar geen sterke prijsconcurrenlie beslaal. In de
delailhandel non-food is sprake van
een indirecl effecl: olieprijsmulalies
bei’nvloeden de besledingsruimle
van de consumenl.
Voor de chemie, de rubber- en kunstslofverwerkende induslrie, de verschillende iransportsectoren en transportmiddelenindustrieen geldt dal
hel effecl van een dalende olieprijs
minder groot is dan het effecl van
een olieprijsslijging. Hel zijn in hel
algemeen bedrijftakken waar sterk
op prijs wordt geconcurreerd.
Een vreemde eend in de bijt is de
aardolie-induslrie. In hel algemeen
geldl dal raffinaderijen profiteren
van een silualie met dalende olieprijzen lerwijl hun marge bij stijgende
olieprijzen daall. Doordal echier recent enkele ‘bottlenecks’ aan het
lichl kwamen op hel gebied van de
aanvoer van lichle aardolieproduklen konden vooral hoogwaardige raffinaderijen ook garen spinnen bij
een slijgende olieprijs.
In hel algemeen blijkt dal de positieve effecten van een olieprijsdaling
minder groot zijn dan de negatieve
effecten van een slijgende olieprijs.
1. J.J.P. Jongen, Risico’s voor het Nederlandse bedrijfsleven, ESB, 2 januari 1991.
DEZEWEEK
De dollarkoers
Een depreciatie of appreciatie van
de dollar kan de internationale concurrentieverhoudingen tussen de ondernemingen binnen de bedrijfstak
wijzigen. Dit in tegenstelling tot olieprijsmutaties die in principe neutraal
uitwerken op de concurrentieverhoudingen binnen de branche.
concurrentie zullen duurdere dollarinkopen nauwelijks door te berekenen zijn waardoor de resultaten onder druk komen te staan. Van goedkopere dollarinkopen zal daarentegen nauwelijks worden geprofiteerd.
Hier wordt, net als bij de olieprijs,
verondersteld dat een mutatie voor
alle Nederlandse en Westeuropese
ondernemingen in dezelfde mate
doorwerkt in hun kostprijs, waardoor de onderlinge concurrentieverhoudingen niet worden verstoord.
Asymmetrie op basis van dollarkoers-
Net als bij de olieprijs kan de vraag
worden gesteld of de resultaten van
de afzonderlijke bedrijfstakken even
sterk reageren op een dollarkoersda-
ling als op een dollarkoersstijging.
Op de internationale markten krij-
mutaties in de grondstofkosten
gen Nederlandse ondernemingen
een concurrentievoordeel of -nadeel
ten opzichte van ondernemingen uit
Amerika en andere dollargebieden.
In het geval van een hoge dollarkoers kunnen de Nederlandse bedrijven het voordeel omzetten in winst
door verhoging van de afzetprijzen
of door het marktaandeel te vergroten bij stabiele prijzen. Omgekeerd
zullen Nederlandse bedrijfstakken
een lagere dollarkoers moeten verdisconteren in hun afzetprijzen tenzij zij verlies van marktaandeel willen accepteren. De resultaten zullen
bij beide strategieen onder druk komen te staan. Op basis van deze veronderstellingen kan worden gesteld
dat de resultaten van het naoorlogse
scenario grotendeels kunnen worden gespiegeld met die van het risicoscenario.
Asymmetrie kan optreden in het ge-
treedt op in de kledingindustrie, de
textiel-, hout- en meubelindustrie en
de papierindustrie.
Het effect van de inkoop van dollargrondstoffen werkt bij de landbouw
vrijwel symmetrisch. Op de prijsvorming heeft de individuele onderneming voor veel produkten weinig invloed in verband met de EG-regulering. Zowel in de textiel- als in de
hout- en meubelindustrie is de prijsconcurrentie gering. Deze industrieen profiteren van lagere dollarinkopen terwijl zij het effect van
hogere kosten kunnen afwentelen.
De papierindustrie werkt in een
sterk concurrerende omgeving. Dit
betekent dat deze industrie niet de
vruchten kan plukken van lagere, in
dollars genoteerde, pulpprijzen. De
lasten van hogere pulpprijzen zullen
daarentegen wel grotendeels moeten worden gedragen.
val dat dollarmutaties de grondstof-
In de kledingindustrie werkt het effect van een dollarkoersmutatie op
kosten van bedrijfstakken beinvloeden, tenminste voor zover deze
branches opereren op de Nederlandse thuismarkt en/of Westeuropese
exportmarkten. Bij een sterke prijs-
Tabel 3. Bedrijfstakken die zeer ge-
voettg zijn voor scbommelingen in
olieprijs, dollarkoers en conjunctuur
Zeevaart*
Luchtvaart*
Vliegtuigbouw*
Scheepsbouw*
Chemische Industrie*
Wegvervoer*
Binnenvaart*
Bouwmaterialenindustrie
Auto-industrie*
Rubber- en kunststofverwerk. ind.*
Detailhandel non-food
Metaalproduktenindustrie
Elektrotechnische Industrie
* Asymmetrisch voor olieprijsveranderingen.
ESB 3-4-1991
twee manieren door op de bedrijfsresultaten. Ten eerste verandert de
concurrentiepositie ten opzichte van
de producenten uit de dollargebieden (verre Oosten). Voor dit effect
werkt de gevoeligheid symmetrisch.
Ten tweede bei’nvloeden dollarmutaties de inkoopkosten van grondstoffen die in dollars of dollargerelateerde valuta’s worden verrekend. Dit
effect werkt asymmetrisch. Bij een
dollarkoersdaling profiteert de Nederlandse kledingindustrie door de
sterke prijsconcurrentie nauwelijks
van de goedkopere dollarinkopen.
De concurrentiepositie ten opzichte
van producenten uit het verre Oosten daarentegen wordt sterk aangetast. Per saldo is een dalende dollar
negatief voor de Nederlandse kledingindustrie. Bij een appreciatie
van de dollar zal de kledingindustrie
de stijgende inkoopkosten niet kunnen doorberekenen waardoor haar
resultaten worden gedrukt. Dit compenseert gedeeltelijk de winst als gevolg van verbetering van de markt-
positie ten opzichte van dollarprodu-
centen.
Slot
Bij wisseling van een pessimistisch
in een optimistisch scenario zijn de
uitkomsten van de gevoeligheidsanalyse niet per definitie gelijk. De mechanismen zorgen er vooral bij de
olieprijs voor dat de gevoeligheidsgraad bij een stijgende prijs voor enkele bedrijfstakken hoger is dan bij
een daling van de prijs. Er kan dan
worden gesproken van asymmetric
in de uitkomsten. Dit geldt voor negen van de dertien sterk gevoelige
bedrijfstakken. Deze zijn in label 3
met een * aangeduid. Uit de analyse
blijkt tevens dat de lijst bij het nieuwe scenario moet worden uitgebreid
met de aardolie-industrie. Raffinaderijen profiteren relatief sterk van lagere olieprijzen in combinatie met
een hogere dollarkoers.
Uitgaande van het basisscenario was
de verwachting dat de winsten van
het Nederlandse bedrijfsleven in
1991 licht (gemiddeld 2,9%) zouden
toenemen. Bij bantering van het naoorlogse scenario kunnen deze verwachtingen echter nauwelijks naar
boven worden bijgesteld.
De winstverbetering is minimaal, omdat:
– negen bedrijfstakken in verband
met de sterke prijsconcurrentie
het grootste deel van het voordeel
van een lagere olieprijs moeten
doorgeven aan hun afnemers. Dit
in verband met de eerdergenoemde asymmetrie. De papierindustrie krijgt daarnaast te maken met
stijgende inkoopkosten in verband met de duurdere dollar;
– het optimisme van het naoorlogse
scenario minder groot is dan het
pessimisme van het risicoscenario
van december vorig jaar;
– de onzekerheden over de verdere
ontwikkelingen in het MiddenOosten nog niet geheel zijn weggenomen. Onzekerheden werken,
ook indien een positieve wending
•wordt verwacht, verlammend
voor de economic.
Ondanks het feit dat de Golfoorlog
is beeindigd is er voor het Nederlandse bedrijfsleven dus nog geen reden voor euforie.
Jos Jongen
De auteur is afdelingsdirecteur van de afdeling Bedrijfstakkenonderzoek van het
Economisch Bureau van de ABN AMRO
Bank.