Gustav Schmoller
Aute ur(s ):
Duindam, S. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Open Universiteit in Heerlen. Met dank aan Jürgen Backhaus en Reginald Hansen voor het aandragen van
b elangrijk b ronnenmateriaal voor dit artikel.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4083, pagina 977, 27 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
geschiedenis, van, het, economisch, denken, erflaters
Gustav Schmoller (1838-1917) was een econoom die de strijd aanbond met zijn tijdgenoten. Hij brak met hun wetenschappelijke
methoden, en gaf tevens praktische aanbevelingen, bijvoorbeeld voor de inkomstenbelasting, die het nu nog goed zouden doen.
Gustav Schmoller (1838-1917) is in Duitsland niet alleen bekend als een groot econoom, maar ook als grondlegger van de
hedendaagse welvaartsstaat. Een groot deel van de instituties waarop de Nederlandse samenleving is gebouwd, ook wel het Rijnlandse
model genoemd, zijn terug te vinden in de wetenschappelijke inzichten van deze econoom.
Reeds vanaf het begin van zijn wetenschapsbeoefening had Schmoller interesse voor de functie van instituties bij het oplossen van
maatschappelijke problemen en bij het instandhouden van een concurrerende markteconomie. Deze benadering van de economie is terug
te vinden in disciplines als rechtseconomie, institutionele economie, evolutionaire economie en economische geschiedenis (cliometrie).
Schmoller staat in Duitsland echter ook bekend als een zeer controversieel econoom. Mede naar aanleiding van de voortdurende
methodenstrijd met Carl Menger staat hij ook te boek als het nooit eerder bereikte dieptepunt in de geschiedenis van de economische
wetenschap.
Gustav Schmoller werd geboren in de omgeving van Heilbronn in een gezin dat spoedig moederloos werd. Hij bracht daarom grote delen
van zijn tijd door in het kantoor van zijn vader, een belastingambtenaar, waar hij de grondslagen van de publieke economie en het
economisch bestuur van het land leerde kennen. Gedurende zijn vakanties was hij vaak in de kassen van zijn grootvader Von G
ärtner te
vinden. Carl-Friedrich von Gärtner probeerde met behulp van talloze experimenten met plantensoorten hybriden te ontwikkelen. Mede
door het succes van dit hybridiseringsonderzoek kon een streep worden gezet onder de tot daarvoor (1830) geldende dogmatische
grondslagen van de biologie en werd een nieuw onderzoeksterrein over de aanpassing en verandering van plantensoorten geopend.
Schmoller nam deze beschouwingswijze al snel tot zich. Van een tot dan toe gebruikelijke beschouwende wetenschapshouding stapte hij
over naar een activistische denkstijl. Het experiment was voor hem een belangrijk hulpmiddel. Inzichten, die niet door beschouwing en
experiment te beproeven waren, behoorden niet tot de wetenschap.
De ‘Methodenstreit’
De onenigheid tussen Schmoller en vele andere wetenschappers over de gevolgde methodologie voor de economische wetenschap staat
bekend als de ‘Methodenstreit’. Feitelijk zijn er meerdere methodenstrijden geweest, maar de ‘Methodenstreit’ tussen Schmoller en Carl
Menger was de belangrijkste. Voor de kritiek op Schmollers methode wordt vaak naar Mengers classificatie van de economische
wetenschap verwezen. In dit richtinggevende stuk, voortkomend uit het proefschrift van Menger, legt Menger de kern van alle
theoretische disciplines bij het inzicht van een ‘generelles Wesen’ van de verschijnselen om ons heen. Een praktische uitwerking van
deze leer voor de staathuishoudkunde vindt men volgens Mengers wetenschapsopvatting in de door John Stuart Mill ontwikkelde en
voor de economie met logica onderbouwde zogenaamde deductieve methode.
Schmoller recenceert in 1884 in zijn Jahrbuch für Gesetzgebung, Verwaltung und Volkswirtschaft im Deutschen Reich het proefschrift
van Menger, waarbij hij het proefschrift beschouwt als een onderdeel van een achterhaalde, verouderde wetenschapsopvatting. Deze
was gebaseerd op de klassieke filosofische opvatting van Aristoteles, waarin definities als inzichten in de empirische realiteit worden
beschouwd.
Schmoller keerde zich tegen het ‘begripsrealisme’ van Menger. Voor Schmoller was er niet zoiets als de juiste interpretatie van een
bepaald begrip, zoals inkomen, of een ‘wetenschappelijke’ omschrijving, zoals die voor Menger zo duidelijk aanwezig was. Begrippen
konden zich immers ontwikkelen afhankelijk van zaken als tijd en plaats. Zijn kennis van de ontwikkelingen in de biologie is hier duidelijk
herkenbaar.
Mengers ideeën kwamen overeen met de toen geldende algemene wetenschapsopvatting, waarin de economische politiek vergeleken
kon worden met de taak van een tuinier de uit de empirische realiteit voortgekomen structuren als een natuurlijke wetmatigheid te laten
uitgroeien. Daarbij speelde de definitie van een ideaaltoestand in de nationale economie door middel van optimalisatie van individuele
nutsbelevingen van de deelnemende individuen een belangrijke rol. Deze constructie rechtvaardigde tegelijkertijd een liberale
economische politiek; iets wat Schmoller niet echt prefereerde.
Schmoller en economie
In zijn economische theorieen heeft Schmoller een groot aantal onderwerpen naar voren gebracht, die gezien de stand van de theorie
waarvan we hedentendage gebruik maken, onmisbaar zijn geworden. Zo stelde Schmoller de overheid in het middelpunt van de
economische analyse. Volgens hem is het de overheid die er voor kan zorgen dat samenlevingen op een hoger niveau kunnen worden
gebracht, omdat die het raamwerk voor complexere marktprocessen kan verzorgen door middel van de inrichting van diverse instituties.
De wetenschappelijke bemoeienis met het openbaar bestuur als integraal onderdeel van de economische theorie is dan ook een
belangrijk ander aspect van Schmollers invloed op de economie. Hij werd hierbij gesteund door Max Weber, die ook in de
Methodenstreit aan de kant van Schmoller stond.
Een tweede aspect van Schmollers economiebeoefening is dat hij een pleitbezorger was van interdisciplinariteit tussen alle aspecten van
de sociale wetenschappen, waartoe hij ook de economie rekende. Beoefening van de economische wetenschap zonder rekening te
houden met zaken als recht, sociologie en cultuur was ondenkbaar voor hem. Uit Schmollers werk blijkt dat de rechtseconomie reeds ten
volle aanwezig was. Schmoller benadrukt verschillende malen, met name in de 1.400 bladzijden tellende Grundriss der Allgemeinen
Volkswirtschaftslehre, dat de rechtsordenening binnen een samenleving, waaronder hij zowel wetten, als gewoonten en gebruiken
verstond, van essentieel belang is voor de uitkomsten van het economisch proces.
Inkomstenbelasting
Schmollers impact op de praktische gang van zaken in een economie was immens. Er ging geen sociaal vraagstuk in het
industrialiserende Duitsland voorbij zonder dat Schmoller daar zijn mening over gegeven had. Voor de benoeming van hoogleraren aan
Duitse universiteiten ging dat zelfs zover dat de goedkeuring van Schmoller vereist was voordat de benoeming plaats kon vinden. Een
benoeming die overigens niet doorging, indien de beoogde hoogleraar een aanhanger was van de Engels-klassieke ideeën 1.
In de discussie over deze vraagstukken kwam ook de methodenstrijd weer om de hoek kijken. Deze vinden we het duidelijkst terug in de
opzet en uitwerking van de inkomstenbelasting in Saksen aan de ene kant en Pruisen aan de andere kant.
Schmoller is grondlegger van de inkomstenbelasting in Saksen. In Die Lehre vom Einkommen in ihrem Zusammenhang mit dem
Grundprinzipien der Steuerlehre in 1862 gaf hij vorm aan de gedachte dat het inkomensbegrip afgeleid diende te worden uit een
maatstaf voor draagkracht. Volgens Schmoller was inkomen ” … die Summe von Mitteln, welche der Einzelne ohne in seinem Verm
ögen
zurückzukommen, für sich und seine Familie … in einer Wirtschaftperiode verwenden kann”. Dit inkomensconcept is later (1896) door een
leerling van Schmoller, Schanze, verder opgepikt en staat sindsdien bekend onder de vermogensvermeerderingstheorie 2. Het inkomen
heeft in deze theorie dan ook “nur buchhalterische Existenz”. In de praktijk van het toenmalige Saksen zien we dan ook een sterke
opleving van scholen die zich met boekhoudingen bezig hielden. De inwoners van Saksen waren enthousiast over de vorm waarin hun
inkomstenbelasting was vormgegeven. De inkomstenbelasting kon worden geheven naar draagkracht. En bij de
vermogensvermeerdering maakt het niet uit hoe deze tot stand is gekomen.
Grondleggers van de inkomstenbelasting in Pruisen waren Wagner en Fuisting. Wagners wetenschapsopvatting was gebaseerd op
Aristoteles. Wagner was aanhanger van de oude abstracte dogmatische economische wetenschap, waarbij hij trachtte tot
overeenstemming te komen met de door Carl Menger in 1883 voorgedragen deductieve methode. Alleen datgene wat van de markt wordt
afgeleid, de vrucht (het inkomen), kan belast worden, de (markt)bron zelf niet. Voor de inkomstenbelasting in Pruisen betekende dit, dat
marktinkomen en stamvermogen (bron) begripsmatig streng van elkaar gescheiden moesten zijn en dat het inkomensbegrip verder
ontwikkeld moest worden uit deze definitie. Belastingtheoretisch zijn we daarmee terecht gekomen bij de bronnentheorie. Zoals te
verwachten viel verwierp Schmoller deze begripsvorming als bruikbare grondslag voor de inkomstenbelasting, zoals hij uiteindelijk ook
de aanname van drie productiefactoren, grond, arbeid en kapitaal, als belastingdoel afkeurde.
De introductie van de Pruisische inkomstenbelasting ging dan ook niet over één nacht ijs. Waarom zou afgeweken worden van de
vormgeving van de inkomstenbelasting in Saksen, indien de inkomstenbelasting daar in theorie en praktijk voldeed aan de vereisten van
een inkomstenbelasting naar draagkracht. Wagner stelde echter dat wat dogmatisch juist zal zijn, ook in de praktijk zo zal zijn. Aangezien
Wagner, maar ook Fuisting, belangrijke personen waren in het toenmalige Pruisen, krijgt de inkomstenbelasting volgens Wagner een
kans.
De nadelen van de Pruisische inkomstenbelasting komen al snel aan het licht. Een eerste correctie vind plaats door de inkomsten uit
onderneming alsnog volgens het vermogensvermeerderingscriterium in kaart te brengen. De inkomstenbelasting kreeg daardoor een
dualistisch karakter. Doch door het opsommende karakter van het bronnenstelsel blijft een groot deel van mogelijke inkomsten, zoals
vermogenswinsten, buiten de belastingheffing.
Daar de Pruisische inkomstenbelasting een belangrijke rol heeft gespeeld bij het model voor de inkomstenbelasting in Nederland zijn
dezelfde problemen in de Nederlandse inkomstenbelasting te herkennen. Reeds in 1939 stelde Hofstra dat het met deze “koningin van de
belastingheffing” toch nooit iets zou worden, omdat we geen afdoende afbakening van het inkomensbegrip in de inkomstenbelasting
kennen. Later hebben ook andere deskundigen als Cnossen en Creusen, Booy en van Schie aangegeven dat het
vermogensvermeerderingsstelsel eigenlijk veel beter is, doch op een echte doorbraak op dit terrein zullen we waarschijnlijk nog lang
moeten wachten. En zo strekken de gevolgen van de Methodenstreit zich tot vandaag de dag in praktische zin uit.
Schmoller, na 1908 Von Schmoller, was zijn tijd ver vooruit en waarschijnlijk juist daarom voortdurend het middelpunt van kritiek.
Hopelijk zullen de actuele ontwikkelingen in onze economie de belangstelling voor Schmoller weer terugbrengen, want juist zijn gevoel
voor de praktijk heeft Schmoller groot gemaakt, zowel in wetenschappelijk als maatschappelijk opzicht
1 H.M. Becker, Illustere economen van weleer, Rotterdam, 1994, blz. 96.
2 De vermogenvermeerderingstheorie komen we in onze inkomstenbelasting tegen bij de behandeling van de inkomsten uit
onderneming.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)