Ga direct naar de content

Groeitheorie en groeibevordering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1991

inbergen-lezingen

en groeibevordering
De Koninklijke Vereniging voor de
Staathuishoudkunde heeft op 4 oktober jl. voor de vijfde keer de jaarlijkse Tinbergen-lezing, of liever Tinbergen-lezingen (meervoud), georganiseerd. Het thema was dit jaar de
economische groei. Het theoretische
denken daarover werd belicht door
R.M. Solow, Nobelprijswinnaar economic in 1987. De zeer mime opkomst bij de lezingen was wellicht
niet alleen te danken aan de -wens
van de leden van de Vereniging om
de grote man in levenden lijve te
aanschouwen, maar ook, zoals professor Pen toegaf, vanwege Solows
reputatie om altijd met een grap te
beginnen. Solow dacht dat, als het
einde van de wereld daar is, Nederland de beste pick is om naar toe te
gaan, want in Nederland gebeurt alles altijd tien jaar later. Hij is waarschijnlijk niet op de hoogte van het
werk van Heinrich Heine, want dan
zou het hem opgevallen zijn dat we
sinds de vorige eeuw veertig jaar ingelopen hebben.
Minder lollig was zijn constatering
dat de groei van het reele bruto binnenlandse produkt per werkende in
Nederland van 3,6% per jaar in de
periode 1960-1973 daalde tot 0,2%
per jaar in de periode 1980-1988.
Aan minister Andriessen de taak om
in de tweede Tinbergen-lezing, gewijd aan het economische beleid, uiteen te zetten hoe de overheid daar
iets aan denkt te doen. Hieronder
een weergave van de beide voordrachten.

Solow: groeitheorie
Wat kan je vanuit de theorie over de
economische groei zeggen? Dat was,
in de jaren vlak na de tweede wereldoorlog, toen Solow in Harvard
studeerde, niet veel. Het economieonderwijs begon net wat los te komen van de oude verbale manier
van economie bedrijven en over te
gaan tot het werken met (mathematische) modellen. Van het werk van
Tinbergen was men nauwelijks op

1046

de hoogte. Solow refereerde aan een
in het Duits verschenen artikel van
Tinbergen uit 1942 waarin de elementen van de groeitheorie, zoals
die mede door Solow zelf in de jaren
vijftig tot ontwikkeling kwam, reeds
aanwezig waren. Het ging daarbij
om de toerekening van de economische groei aan bevolkingsgroei, kapitaalvorming en technische vooruitgang. Bedoeld moet zijn het artikel
Zur Theorie der langfristigen Entwicklung .
Om te beginnen moet men, aldus Solow, zorgen voor duidelijk omschreven begrippen. Groei van de produktie per hoofd als gevolg van meer
gewerkte uren bij gelijke bevolkingsomvang is heel wat anders dan groei
van de produktie per gewerkt uur.
Het ging Solow in zijn voordracht
om deze laatstgenoemde inhoud van
het begrip groei. Daarnaast is het
van belang om niet, zoals in de journalistiek vaak gebeurt, een opgaande conjunctuurbeweging als groei
aan te duiden. Bij de conjunctuurbeweging gaat het om fluctuaties van
de feitelijke produktie rond een
trend van de potentiele produktie.
Die trend in de potentiele produktie,
in de produktiecapaciteit, is het onderwerp van de groeitheorie. Ten
slotte is er een probleem met betrekking tot de termijn die men in ogenschouw neemt. Als modelbouwers
het over groei hebben bedoelen ze
gewoonlijk een ‘steady state’ of
groei die erg lang min of meer op dezelfde voet doorgaat. Maar wat is erg
lang? Neem eens aan dat er een economie is met een constante produktiviteit. Dan wordt er een uitvinding
gedaan waardoor de produktiviteit
naar een nieuw, hoger niveau stijgt.
Op dat nieuwe niveau blijft de produktiviteit vervolgens weer constant.
Het is denkbaar dat de overgangsperiode bij een belangrijke uitvinding
(computer) wel twintig jaar of meer
bedraagt. Spreek je dan van economische groei? Misschien van tijdelijke economische groei, ‘steady-state’groei is het in ieder geval niet en het
bereiken van een hoger plateau is
iets anders dan het bereiken van een
hogere groeivoet die heel lang kan
worden volgehouden. Het is overigens van belang om, als men na een
groeispurt een nieuw plateau bereikt
waarbij de groei weer nihil wordt,
die terugval naar nulgroei niet negatief te waarderen. Men is immers op
een hoger niveau terechtgekomen.
De moderne groeitheorie zoals die
in de jaren vijftig en zestig is ontwikkeld had implicaties voor het beleid

die indertijd als pessimistisch ervaren werden. De belangrijkste conclusie was dat de groeivoet van een economie op de lange termijn gelijk is
aan de som van twee grootheden,
namelijk de groeivoet van de werkgelegenheid (uitgedrukt in aantal gewerkte uren of in de gecombineerde
benutting van arbeidsuren en kapitaaldiensten) en de mate van technologische vooruitgang (in ruime zin,
inclusief zaken als gezondheid en
motivatie van de werknemers en de
efficientie van de verschillende
markten). De natuurlijke hulpbronnen kwamen pas in de jaren zeventig duidelijk in zicht. Groei van de
produktie per uur kon in deze visie
uiteindelijk alleen door technologische vooruitgang gewaarborgd blijven. Je kunt wel proberen de groeivoet te verhogen door meer te
investeren, maar er zijn afnemende
meeropbrengsten en er is een bovengrens aan de investeringsquote. Je
kunt niet blijvend meer dan 100%
van de produktie investeren, zodat
uiteindelijk de groei van de hoeveelheid kapitaal per werkende niet groter kan zijn dan de mate van technologische vooruitgang. Het lukt wel
het groeipad op een hoger niveau te
brengen, maar niet om het steiler te
laten verlopen. Hetzelfde verhaal
lijkt op het eerste gezicht op te gaan
voor ‘human capital’. Investeringen
in ‘human capital’ kosten immers
ook hulpbronnen en men mag weer
afnemende meeropbrengsten verwachten. Maar gaat de analogic wel
op? Bij ‘human capital’ gaat het meer
om kwaliteit dan om kwantiteit, het
gaat om het verwerven van nieuwe
bekwaamheden en niet om het verwerven van meer van de oude bekwaamheden. In dat geval zou een
hogere groei door meer te investeren in ‘human capital’ mogelijk zijn.
Solow is daar niet zeker van, het is
alleen een mogelijkheid. Het verschil met kapitaalgoederen is overigens maar betrekkelijk: bij nieuwe
technologieen gaat het daar ook om
kwaliteit in plaats van kwantiteit.
Hoe dat ook zij, uit de groeitheorie
van de jaren vijftig en zestig kon
men slechts concluderen dat blijvende snellere groei alleen te bereiken
was door een snellere technologische vooruitgang. Veel zinnigs over

1. Verschenen in Weltwirtschaftliches Archiv, jg. 55, 1942. Een korte weergave is
te vinden in J. Tinbergen, Economische
bewegingsleer, Noord-Hollandsche Uitg.
Mij., Amsterdam, 1943, biz. 134-137.

DEZEWEEK

van de oude dan wel de nieuwe
groeitheorie te doen. Wel blijkt duidelijk dat investeringen, investeringen in ‘human capital’ inbegrepen,

tig is er, onder andere door het werk

groei, werd, in de woorden van Joan

van Paul Romer en Robert Lucas,
een nieuwe groeitheorie naar voren
gekomen, die andere conclusies laat

Robinson, bepaald door “God and
the engineers” ofwel de toename
van het arbeidsaanbod en de techno-

zien. In deze theorie is de groeivoet

logische vooruitgang, waar weinig

endogeen. Kenmerkend is dat in de
verschillende versies steeds de vooronderstelling van afnemende meeropbrengsten voor een of meer pro-

aan te regelen viel. In de jaren zeventig kwam het besef dat de trein soms
door een natuurgebied gaat. De idee
van selectieve groei kwam op; er

Nederland zucht onder twee handicaps in dit opzicht: een grote inactiviteit en hoge collectieve uitgaven.
Deze over de rails hangende takken
moeten gesnoeid worden. Plannen
voor meer infrastructure^ investeringen zijn in voorbereiding. Voor de
financiering worden toekomstige
extra gasbaten gebruikt, maar er ligt
ook een taak voor institutionele beleggers om met de overheid mee te
doen. Wat betreft de arbeid kan worden opgemerkt dat te weinig Nederlanders zich aangetrokken voelen
tot technische vakken. Er wordt in
de periode 2006-2010 een tekort van
12.000 onderzoekers in de beta-richtingen verwacht. Economen zijn er
al meer dan genoeg.
Ten slotte het technologiebeleid. Er
zijn drie fasen te onderscheiden. De
eerste startte met de Innovatienota
(1979). R&D stonden centraal. De
tweede fase kan men koppelen aan
de commissie-Dekker (1987). De nadruk lag op het diffusiebeleid, dat
wil zeggen verspreiding en toepassing van nieuwe technologic. Nu is
de derde fase in ontwikkeling, gericht op technologic in dienst van de
samenleving en terugkoppeling van
de samenleving naar de technologic.
Enerzijds blijft veel aanwezige technologic onbenut (informatietechnologie), anderzijds dient de technologic zich ten behoeve van maatschappelijke behoeften te ontwikkelen

R.M. Solow

voor periodes van twee of drie de-

cennia van belang zijn voor de groeivoet. Die investeringen varen wel bij
een stabiele macro-economische omgeving met een lage inflatie. Beleid
is derhalve van belang, al is het niet
duidelijk of dat a la de oudere groeitheorie resulteert in een hoger niveau van het groeipad bij een constante helling dan wel a la de
nieuwe groeitheorie in een steiler
verlopend groeipad.

Andriessen: groeibeleid

de manier om die te bereiken viel er
niet te zeggen, tenminste niet veel
dat in exacte cijfers te vertalen zou
zijn.
Sinds het midden van de jaren tach-

Minister Andriessen ging in op de
groeibepalende factoren vanuit het
gezichtspunt van de beleidsmaker,
uitgaande van het beeld van de economic als een voortdenderende
trein. De snelheid van die trein kon
in de oude groeitheorie nauwelijks
door de overheid beinvloed worden,
hoogstens tijdelijk door conjunctuurpolitiek te voeren. Die snelheid, de

Foto: APA

duktiefactoren vervalt. In deze

zou hier en daar een wagonnetje af-

(milieu, criminaliteit). Als instrumen-

benadering kan een op groei gericht
beleid veel meer bereiken. Een hogere investeringsquote kan een blij-

gekoppeld kunnen worden. In de jaren tachtig zag men in dat de economie niet zo erg maakbaar is maar

ten kan men denken aan de ontwikkeling van een goede kennisinfrastructuur (inclusief ‘centers of

vend hogere groeivoet ten gevolge

•wel breekbaar. De overheid moet

excellence’), de opbouw van een

hebben, een steilere helling van het
groeipad in plaats van een hoger niveau. Een andere implicatie is dat
een willekeurige schok vergaande
gevolgen voor de groei kan hebben,
terwijl in de oudere groeitheorie de
gevolgen van een schok na kortere
of langere tijd wegebben.

niet trachten de groei precies te reguleren. Zij moet niet willen sturen,
maar ze kan de bestuurder, de particuliere sector, hier en daar een handje helpen. Hoe? Het gaat om arbeid,
kapitaal en technologic. De investeringen in Nederland liggen op een
behoorlijk hoog niveau. Wel moet er

goede telematica-infrastructuur, het
stimuleren van opleidingen, ondersteuning in plaats van tegenwerking
van grotere ondernemingen die nieuwe technologic genereren en ten
slotte meedoen aan internationale samenwerkingsprojecten. In het kort
moet het beleid er op gericht zijn de
besparingen aan te wenden voor
groeibevorderende investeringen,
met inachtneming van de milieueisen.

De nieuwe groeitheorie mag aantrek-

meer aan de infrastructuur gedaan

kelijke beleidsimplicaties vertonen,
de narigheid is dat het op het niveau
van een hele nationale economic

worden. Verder moet de overheid behoedzaam optreden op het gebied
van investeren, evenals op dat van

haast ondoenlijk is om te bepalen of

de besparingen, want de bestuur-

er in de relevante activiteiten, waaronder de produktie van ‘human capital’, sprake is van toenemende meeropbrengsten of niet. Het is denkbaar
om, uitgaande van de op de nieuwe
groeitheorie stoelende gedachte dat
beleid relevant is voor de groeivoet,
in de empiric naar de verbanden tussen die twee grootheden te gaan zoeken. Het lijkt echter niet goed moge-

ders van de groeitrein verliezen
gauw hun vertrouwen. Dat gaat alle-

H. Visser

maal nog zwaarder wegen door de

De auteur is hoogleraar geld- en bankwezen en internationale economische
betrekkingen aan de Vrije Universiteit te

lijk om op basis van het empirische

toenemende Internationale mobiliteit van het kapitaal. Investeringen
en hoogwaardige arbeidsplaatsen
zijn steeds meer afhankelijk van het
vestigingsklimaat, waarmee landen
en regie’s elkaar beconcurreren. De
belastingen moeten het mobiele kapitaal derhalve steeds meer waar

materiaal een uitspraak ten gunste

voor zijn geld bieden.

ESB 16-10-1991

Amsterdam.

Auteur