estigingswet
Gevestigde
belangen
Onlangs heeft minister Andriessen
van Economische Zaken een eerste
versie van het contourenplan Ondernemen op niveau — naar een modern
vestigingsbeleid voor het midden- en
kleinbedrijfa.’an de branche- organisaties gezonden. Hij wil de vestigingseisen voor tachtig branches afschaffen,
terwijl er voor 27 branches wel regelingen blijven bestaan.
Vestigingswetgeving
De Vestigingswetgeving is ontstaan
tijdens de economische crisis van de
jaren dertig. Veel mensen die toen
door de grote werkloosheid geen
bron van inkomsten hadden, namen
hun toevlucht tot het zelfstandig ondernemerschap zonder dat ze daarvoor over voldoende kennis en kapitaal beschikten. Om de grote toestroom van onbekwamen een halt
toe te roepen werd met de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937 (VWK)
een drempel opgeworpen voor toetreding tot de markt. De VWK maakte het mogelijk op verzoek van het
betrokken bedrijfsleven het vestigen
van een nader omschreven bedrijf te
binden aan een vergunning. Om de
vergunning te krijgen moest een ondernemer voldoen aan minimumeisen van kredietwaardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid, de
zogenaamde vestigingseisen. Vestiging zonder vergunning werd strafbaar. Het doel was ongeschikten te
weren, indirect werd overbezetting
in branches met overwegend kleinbedrijf tegengegaan. Capaciteitsbeperking was uitdrukkelijk niet de bedoeling: een vergunningenstelsel op
basis van het behoefte-element zou
de toestroom van nieuwe levensvatbare ondernemingen in de weg
staan. Onder de VWK zijn er voor
veel branches vestigingsregelingen
gemaakt en in sommige gevallen
ook weer afgeschaft.
Na de oorlog is de Vestigingswetgeving gemoderniseerd in de vorm van
de nu nog geldende Vestigingswet
Bedrijven 1954. De werkingssfeer
werd verruimd en het werd mogelijk
in een vestigingsregeling te volstaan
met slechts een of twee van de drie
vestigingseisen. Ook bij deze wijziging werd capaciteitsbeperking uitdrukkelijk afgewezen.
In de jaren zestig bleken de vele vestigingsbesluiten voor de branches in
de detailhandel een veel te knellend
keurslijf. Winkeliers wilden verwante produkten gaan verkopen of zich
op een klein gebied specialiseren,
supermarkten ontstonden. Ondanks
bezwaren van nagenoeg alle
branche-organisaties, die vreesden
voor verlies aan vakbekwaamheid,
kwam er in 1971 een vestigingsregeling voor de hele detailhandel, neergelegd in de Vestigingswet detailhandel (VWD).
Er gelden nu voor 87 branches vestigingsregelingen, twintig branches
hebben er een aangevraagd. De honorering van deze verzoeken van
het betrokken bedrijfsleven is opgehouden in verband met de voorgenomen versobering van de wetgeving.
Branchekenmerken
Van alle vestigingen in Nederland
die onder de VWB zouden kunnen
vallen is 78% ook werkelijk geregeld. Om wat voor branches gaat
het?
• Circa 80% van alle vestigingen binnen de bedrijfstakken heeft minder dan vijf werknemers.
• In het merendeel van de branches
zijn er minder dan 5.000 vestigingen.
• De afzet is voornamelijk op de
binnenlandse markt gericht; deze
markt wordt gekenmerkt door
veel aanbieders en veel vragers.
• De binnenlandse leveringen vinden voor het grootste deel plaats
aan gezinshuishoudingen (consumenten); de bouwnijverheid en installatiebedrijven leveren echter
voornamelijk aan andere bedrijven.
• Het produktieproces is relatief arbeidsintensief, met name in de bedrijfsklassen handel, horeca, reparatie en overige dienstverlening.
• Het betreft voornamelijk traditionele branches waarvan de invloed
op de economische ontwikkelingen gering is.
Vergeleken met niet geregelde
branches is de dynamiek (het aantal
vestigingen en oprichtingen) kleiner.
Illegale vestigingen komen vrij veel
voor. In 1988 meenden dertien van
de 82 ondervraagde branche-organisaties dat er meer dan 20% illegaal
gevestigden in hun branche waren.
Slechts vier branches meenden dat il-
legale vestigingen bij hen niet voorkwamen. 28 branche-organisaties gaven een organisatiegraad van minder
dan 40% op en 12 van meer dan 70%.
Veel branches hebben behalve met
de Vestigingswetgeving ook te maken met andere wetten en regelingen, die betrekking hebben op de
kwaliteit van het produkt, de wijze
van inrichting, de uitoefening van
het bedrijf of de Jigging en uitbreidingsmogelijkheden. Te denken valt
bij voorbeeld aan de Warenwet, milieuwetten, de Winkelsluitingswet
en de Wet op de ruimtelijke ordening.
Natuurlijk zijn niet alleen de onder
de vestigingswetten geregelde
branches onderworpen aan eisen
voor vestiging. Er is titelbescherming voor onder andere advocaten,
accountants, makelaars en (para-)
medische beroepen. Banken en verzekeringsinstellingen kennen hun eigen eisen. Van de uitoefening van
deze beroepen beroepen hangen
dikwijls grote financiele of gezondheidsbelangen af. Veiligheid en gezondheid zijn criteria om inbreuken
op de Vestigingswetgeving eerder te
vervolgen.
Kosten en baten
De Vestigingswetgeving stelt eisen
aan beginnende ondernemers, waaraan kan worden voldaan met bepaalde erkende diploma’s en/of eisen
van leeftijd en ervaring. In feite leggen de wetten een leerplicht op. De
bedoeling was oorspronkelijk nietgekwalificeerde ‘eendagsvliegen’
van de markt te weren. Nu is de officiele doelstelling ‘bevordering van
goed ondernemerschap’.
Of deze doelstelling met de wetten
wordt bereikt is niet vast te stellen,
alleen al omdat onduidelijk is wat
goed ondernemerschap inhoudt. Bovendien grijpt de wet alleen aan op
het moment van toetreding tot de
markt; voor de latere wijze van bedrijfsuitoefening is er geen garantie,
al mag worden aangenomen dat er
van de leerplicht een zeker positief
effect op de bedrijfsuitoefening zal
uitgaan. Veel starters blijken goede
vakmensen te zijn maar hun ondernemerskennis schiet te kort, waardoor de invloed van de minimale
drempel vanuit de Vestigingswetgeving op het zakelijke succes gering
is.
1. Gevestigde belangen, een beleidsanalytische studie over de Vestigingswetgeving,
SIBAS, 1988.
Het ontstaan van een wijdvertakt ondernemersonderwijs kan gezien worden als een bate van de vestigingswetgeving. In feite lopen twee
motieven voor regulering – ordening
en kwaliteitsbevordering – voortdurend door elkaar. Wat het ordenings-
zegd bedrijven voor bouw (aannemers) en sloop, installatiebedrijven
en auto- en carrosserieherstelbedrijven. Voor deze bedrijven geldt dat
de mondigheid van de consument relatief gering is en dat slecht uitgevoerde operaties grote materiele
aspect betreft ligt de belangrijkste
schade en veiligheidsrisico’s kunnen
bate – bescherming tegen concurrentie door branchevreemden en onbekwamen – bij een relatief goed georganiseerde belangengroep, namelijk
de zittende ondernemers.
De kosten aan ondernemerszijde bestaan uit tijd en geld die zij moeten
investeren in opleidingen en in het
verkrijgen van vergunningen. Aan
de kant van de overheid en andere
uitvoerende instanties (Kamers van
opleveren. Er komt bij dat het hier
gaat om goed georganiseerde
branches en onderwijsinstanties.
Een voordeel van de versobering
zou een tijdelijke vergroting van de
dynamiek in niet meer gereguleerde
branches kunnen zijn. De armslag
van ondernemers zal groter worden,
omdat zij naast hun eigen activiteiten ook verwante en zelfs branchevreemde activiteiten kunnen gaan
ren. Daartoe bestaan wel mogelijkheden, die soms ook nu al toepassing
vinden. Gedacht kan worden aan er-
Koophandel, PBO-organen, rechter-
uitvoeren. Aan het laatste bestaat bij
kenningsregelingen, waarbij alleen
lijke macht) zijn er ca. 220 mensjaren per jaar gemoeid met het uitvoeren en handhaven van de wetgeving
zittende ondernemers vaak weinig
behoefte. Voor de vakbekwaamheid
behoeft niet direct te worden gevreesd. De meeste ondernemers
op grond van bepaalde criteria erkende ondernemers lid kunnen worden van een branchevereniging. Een
erkenningsregeling kan ook uitgaan
van belanghebbende derden, zoals
nutsbedrijven of verzekeringen, die
risico’s lopen als werkzaamheden
niet vakkundig worden uitgevoerd.
Uitvoering contourenplan
zien zich vooral als vaklieden. Uit
Ook volgens het contourenplan
moet de kwaliteit van het ondernemerschap centraal staan. Of daar-
onderzoek blijkt dat het met het vakmanschap meestal wel in orde is .
voor een vestigingsregeling nodig is
hangt af van de doelmatigheid, effectiviteit en controleerbaarheid van
dergelijke regelingen. Kennelijk
scoorden de bestaande en voorgenomen regelingen voor 80 branches
laag op deze drie criteria, want de
minister wil voor deze branches
geen toetredingsdrempels meer opwerpen, ook al omdat de gemiddelde bedrijfsuitoefening vrij eenvoudig
wordt geacht.
Voor 15 branches wil de minister
wel eisen aan algemene ondernemersvaardigheden (blijven) stellen.
Het gaat dan vooral om bedrijven
die met eten en drinken te maken
hebben en dus met verschillende andere wetten zoals de Warenwet en
de Hinderwet, om opticiens en audiciens, die vermoedelijk een ingewikkelde administratie hebben in verband met verzekeringen, de
detailhandel en het goud- en zilversmidsbedrijf. De Vestigingswet detailhandel werkt tot ieders tevreden-
heid. De schotten tussen de
verschillende branches die de VWB
zo hinderlijk maken bestaan daar al
lang niet meer. Bijkomend argument
voor het stellen van eisen aan deze
ondernemingen zou kunnen zijn dat
de investeringen nogal groot zijn zodat bij mislukking door onvoldoende ondernemersvaardigheden de kapitaalsvernietiging groot zal zijn.
Voor twaalf branches blijven er zowel ondernemers- als vakbekwaamheidseisen gelden. Dat zijn grof ge-
In 1988 voorspelden wij dat het effect op de werkgelegenheid niet erg
groot zal zijn. Sommige werknemers
zullen voor zichzelf beginnen en tenzij de vraag in die branche sterk zou
aantrekken, zal dat ten koste gaan
van werkgelegenheid in gevestigde
bedrijven. Alleen voor het ondernemersonderwijs kunnen de gevolgen
in eerste instantie schadelijk zijn.
hiervan mitigeren door goede startersvoorlichting. Een beetje ondernemer zal trouwens inzien dat vakon-
derwijs nuttig is. Ook nu volgen veel
ondernemers, zonder verplichting,
applicatiecursussen en wordt er onderwijs gevolgd in branches zonder
vestigingsregeling.
Zelf regulering
Indien het contourenplan volgens
de wensen van de minister wordt uitgevoerd, zal het betrokken bedrijfsleven vermoedelijk toch pogen de
kwaliteit van het ondernemerschap
en een zekere ordening te bevorde-
Daarnaast kan het invoeren van een
garantieregeling of een klachtenregeling de kwaliteit van de leden van
een branchevereniging bevorderen,
Ondernemersonderwijs
al heeft zoiets geen invloed op de
niet-leden. De consument kan dan
naar eigen behoefte kiezen. Binnen
een branche kunnen franchising en
ketenvorming een gunstige invloed
hebben op de kwaliteit. Te verwachten valt dat bij het wegvallen van
Het onderwijs van belang voor de
vestigingseisen ook banken bij het
vestigingswetten is het beroeps- en
verschaffen van aanvangskapitaal
zullen kijken naar goed ondernemerschap, eventueel in de vorm van een
goed ondernemingsplan.
Ondernemersonderwijs. Het kan via
drie leerwegen worden gevolgd:
• het cursorische branchegerichte
onderwijs;
In een tijd waarin zoveel technische
• het dagonderwijs;
• het leerlingwezen.
en demografische veranderingen optreden lijkt het opwerpen van toetredingsdrempels minder zinvol dan
Op dagonderwijs en leerlingwezen
vroeger. Of bedrijfjes het ook vol-
zullen de voorgenomen maatregelen
niet zoveel effect hebben. Anders
houden hangt af van de aanwezigheid van voldoende ondernemerschap. Maar dit kan, zoals hierboven
ligt dat voor het cursorische onderwijs. Voor bijna de helft van de
branches vormt dat de uitsluitende
of voornaamste weg naar het ondernemerschap. De verantwoordelijkheid ervoor ligt primair bij het bedrijfsleven zelf. Het onderwijs wordt
deels gesubsidieerd en staat ook onder toezicht van de onderwijsinspectie. De erkenning van de diploma’s
maakt het mogelijk eisen te stellen
aan het onderwijs. Afschaffing van
de leerplicht zal deelneming aan dit
onderwijs ongunstig bei’nvloeden,
zeker in het euforische begin van de
vrijheid. De overheid kan het effect
uiteengezet, ook op andere wijze
dan door vestigingsregelingen verworven worden.
Lyda Verstegen
De auteur was projectleider van het onderzoek Gevestigde belangen, waarop dit
artikel grotendeels is gebaseerd. Zij is
werkzaam als consultant management en
bestuur in Den Haag.
2. H.J.M. van den Tillaart e.a., Zelfstandig
ondernemen, ITS/HIM, Nijmegen, 1981;
idem, Zelfstandig ondernemen – het blijft
een zaak van maativerk, ITS, Nijmegen,
1987.
ESB 8-7-1992
I