Ga direct naar de content

Geloof of wetenschap?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 22 1995

Geloof of wetenschap?
Dit kabinct heeft verbetering van marktwerking tot
een van de speerpunten van beleid gemaakt. De lof
van meer concurrence en betere marktwerking
wordt hoog gezongen, met als refrein liberalisering,
privatisering, flexibilisering en dynamisering. Deze
verschuiving van macro-economisch beleid naar een
meer micro-economische aanpak is toe te juichen, al
is het alleen maar omdat economen micro-economische problemen beter begrijpen, en het over de aanpak daarvan minder vaak oneens zijn. Echter, op het
marktplein voor de Nederlandse kerk beginnen de
eerste schismatici zich te roeren en zij schamen zich
niet de zegeningen van het corporatisme te bejubelen. Ook verder van het centrum verwijderd, zoals bij
voorbeeld in de vaderlandse haven, bevinden zich
nog invloedrijke pre-economen die openlijk ondernemers en bestuurders adviseren kartelafspraken te maken. Het leidt geen twijfel dat de critici, indien zij er
in slagen zich te verenigen, een serieuze bedreiging
voor de orthodoxen in de kerk kunnen vormen. Hoe
kunnen deze zich verdedigen? Zijn de enige redmiddelen het roepen van leuzen als “meer markt impliceert meer welvaart” en het zwaaien met Adam
Smith’s bijbel, of kan men de economische wetenschap te hulp roepen?
Zeer zeker kan met de economische wetenschap
niet bewezen worden dat meer markt ook meer welvaart brengt. Althans, een theoretisch bewijs is (vooralsnog?) alleen mogelijk onder een hele reeks van
aannames waaraan in de praktijk zeer zeker niet voldaan is. Empirisch onderzoek is ook meestal niet eenduidig: afhankelijk van de interpretatie worden positieve of negatieve effecten gevonden. Kortom, veel
hulp zal de hogepriester in de kerk van de wetenschappers dan ook niet kunnen krijgen. Erger nog,
het is hoogst waarschijnlijk dat de wetenschappers
ammunitie voor de critici aandragen. Gegeven het
feit dat positieve resultaten (dat wil zeggen generalisaties van de eerste welvaartstelling) moeilijk te verkrijgen zijn, en dan nog alleen in heel abstracte situaties, bestaat een groot gedeelte van het academisch
economisch peil eruit (particle) modellen te construeren waarin concurrentie niet optimaal werkt. Overigens wordt in deze modellen vaak ook niet aangegeven wat dan wel werkt (“This will be the topic of
another paper…”, dat nooit geschreven wordt) zodat
dit geschut ook voor de critici niet al te krachtig is.
Veel rook, maar weinig vuur. Echter door er handig
gebruik van te maken zouden de critici de, grotendeels onwetende, toeschouwers weleens op hun
hand kunnen krijgen.
Een voorbeeld van goed beleid op basis van
slechte wetenschappelijke argumenten is het ‘1992
interne markt’-programma van de Europese Unie.
Het belangrijkste kanaal waardoor betere marktwerking tot meer welvaart zou leiden wordt gezien in
het elimineren van inefficienties (‘X-inefficiency’) binnen bedrijven. Echter, X-inefficientie is niet met de

ESB 22-2-1995

neoklassieke theorie te rijmen,
winstmaximalisatie dwingt zelfs een
monopolist om ‘slack’ te elimineren, zodat het argument niet met de
‘mainstream’-benadering ondersteund kan worden. Nieuwere theorieen staan toe het argument op zijn
juistheid te toetsen, maar het is relatief eenvoudig een ‘redelijk’ model
te construeren waarin meer competitie juist tot een grotere inefficientie leidt.
Zo hoeft men ook niet lang in
de literatuur te zoeken om voorbeelden te vinden van modellen waarmee ‘aangetoond’ wordt dat de moE.E.C. van Damme
gelijkheid van flexibeler openingstijden voor
winkels tot een lagere welvaart leidt. In de
modellen die ik gezien heb is er echter meestal wel
een aanname die empirisch niet relevant lijkt (zijn de
marginale loonkosten hoger voor kleine winkels?) en
empirisch onderzoek op dit gebied lijkt wel eenduidig te zijn, althans voor wat de totale welvaart betreft. Anders lijkt het gesteld met de taximarkt, een
van de andere markten waarvoor liberalisering serieus onderzocht wordt. De paradox is dat empirisch
onderzoek, op basis van data van de VS en Zweden,
heeft laten zien dat de prijzen van taxiritten na liberalisering hoger zijn dan ervoor. Op het eerste gezicht
lijkt dit resultaat de critici in de kaart te spelen. Echter, bij gedetailleerde beschouwing blijkt dat ook de
kwaliteit van het produkt omhoog gaat (in Zweden
daalde de wachttijd) en dat, per saldo, de welvaart
na liberalisatie hoger is: consumenten zijn beter af
met de hogere kwaliteit tegen hogere prijzen.
Het ligt voor de hand dat de critici in de toekomst
hun pijlen vooral op dit kwaliteitsaspect zullen richten. Immers, daar is de verdediging van de orthodoxen en de onderbouwing van het beleid door de
wetenschap, het zwakst. Ook in het recente verleden
was het standaardargument van voormalige kartels,
dat het kartel nodig was om de kwaliteit van hun produkt te garanderen. Natuurlijk kan ook dit laatste argument niet wetenschappelijk onderbouwd worden:
het bewijs is niet te leveren. Omdat volgens de huidige wetgeving de bewljslast bij de karteldeelnemers
ligt, zijn kartels de facto verboden.
Zodra wetgeving van kracht is, vormen juristen
dus een effectieve verdedigingslinie voor de orthodoxen. Zolang dat niet het geval is moeten de zwakkere economen het werk opknappen en het is te hopen dat ze een voldoende aantal zeloten zullen
kunnen recruteren. De strijd is nog niet gestreden.
Om het moraal van de troepen hoog te houden verdient het aanbeveling Adam Smith’s bijbel, bij voorkeur in de moderne vertaling uit Chicago, grondig te
bestuderen.

Auteur