Flexibiliteit op de arbeidsmarkt
Flexibiliteit en zekerheid. De titel van de jongste nota
van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst op een dilemma op de arbeidsmarkt. Werknemers zijn gebaat bij enige zekerheid over hun
baan en beloning, terwijl werkgevers arbeid flexibel
willen inzetten. De Nederlandse arbeidsmarkt wordt
vaak een gebrek aan flexibiliteit verweten. De nota
beoogt een nieuwe belans tussen flexibiliteit en
zekerheid te bieden.
Dat is belangrijk, omdat de oude geinstitutionaliseerde afruil tussen flexibiliteit en zekerheid niet
meer voldoet. De behoefte van werkgevers aan flexibele arbeid neemt toe. Op de goederenmarkten worden zij geconfronteerd met een toenemende concurrentie, in de dienstensector is het steeds meer de
consument die bepaalt op welk moment er geleverd
wordt. Zo kwam eerst de afhaal-pizzeria, en daarna
blijven de winkels langer open. De huidige regelgeving op de arbeidsmarkt is niet de geschikte om aan
deze behoefte te voldoen, maar is anderzijds ook
niet in staat gebleken om de flexibilisering van de arbeidsmarkt tegen te houden. Het spreekt tegenwoordig vanzelf dat iemands loopbaan begint met een tijdelijk contract; het spreekt niet meer vanzelf dat dit
na verloop van tijd wordt omgezet in een vaste overeenkomst. Voor ongeschoold werk wordt veel gebruik gemaakt van oproepkrachten, die geen enkele
zekerheid hebben over de te werken uren. Flexwerkers zijn goedkoper, niet alleen omdat een bedrijf ze
niet hoeft te betalen als er geen werk is, maar ook
omdat deze werknemers vaak buiten de arrangementen voor de sociale zekerheid vallen. De gemakkelijkste manier om de regulering te ontlopen is trouwens
om geen arbeid meer in te huren, maar een dienst:
de schoonmaker wordt vervangen door een schoonmaakbedrijf. En als dat niet meer bevalt, dan belet
geen enkele vorm van regulering om een ander
schoonmaakbedrijf te nemen.
Het heeft ertoe geleid, dat op een groeiend deel
van de arbeidsmarkt de als beschermend bedoelde
regels geen vat meer hebben. Er is behoefte aan een
nieuwe afruil. Werkgevers willen meer flexibiliteit,
terwijl werknemers bescherming verlangen voor de
groter wordende groep die buiten de bestaande regelgeving valt. Toch blijft, als het aan Melkert ligt, de
vaste arbeidsovereenkomst de ‘hoofdweg’ op de arbeidsmarkt en moet de ‘onmisbare functie’ van tijdelijke arbeid beperkt blijven tot werkzaamheden van
tijdelijke aard (‘ziek en pick’). De voorstellen zijn navenant: tegenover maatregelen die de drempel tot
een vaste arbeidsovereenkomst moeten verlagen,
staan maatregelen om de langdurige inzet van tijdelijke arbeid te beperken en de rechtspositie van deze
werknemers te verbeteren.
De ‘dereguleerders’ in het kabinet zijn teleurgesteld, en ook de werkgevers gaat het niet ver genoeg. Deze reactie is begrijpelijk; de nota biedt geen
uitzicht op algehele flexibilisering van de arbeids-
ESB 13-12-1995
markt. Dat zou echter weer andere problemen creeren. Zo zullen werknemers meer risico-avers zijn dan
bedrijven. De uitgaven die van het looninkomen
moeten worden gedaan liggen grotendeels vast, en
het is voor individuele werknemers moeilijker dan
voor bedrijven om schommelingen op te vangen
door een beroep te doen op de kapitaalmarkt. Zaken
als inkomensgarantie en ontslagbescherming zullen
in onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers worden afgesproken, ook als de overheid het
niet meer verplicht. Er is een sociale reden om het
wettelijk te regelen, namelijk de wens om deze zekerheid ook te bieden aan de zwakkeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast kent een zekere inkomenszekerheid ook andere voordelen; denk aan hoe moeilijk
en riskant het is om met een tijdelijk arbeidscontract
een hypotheek af te sluiten. Ten slotte kan flexibiliteit ook nadelig uitwerken voor de arbeidsmarkt. Zo
zal er een probleem ontstaan bij bedrijfsopleidingen.
Het rendement hiervan is zowel voor werkgever als
werknemer afhankelijk van de duur van het dienstverband. Onzekerheid hierover zal de bereidheid tot
investeren verminderen, terwijl de produktiviteitseffecten van bedijfsopleidingen aanzienlijk zijn. Een
sterke flexibilisering van de arbeidsmarkt zal zo al
snel leiden tot een toenemend beroep op de overheid, bij het ondersteunen van onderwijs of het bieden van inkomenszekerheid die mensen op de arbeidsmarkt niet meer vinden.
De kunst van het arbeidsmarktbeleid lijkt veeleer
te zijn om tegemoet te komen aan de behoefte aan
meer flexibele inzet van arbeid bij bedrijven, zonder
dat de onzekerheid die hiermee gepaard gaat geheel
bij de werknemers terecht komt. Melkerts omstreden
voorstel om enerzijds geen maximum meer te stellen
aan de termijn dat iemand via een uitzendbureau bij
een bedrijf mag werken, en tegelijkertijd de uitzendkracht een arbeidsverhouding met meer zekerheid te
bieden, is daartoe een aardige aanzet. Daarnaast is er
behoefte aan verbetering van de de sociale zekerheid
voor ‘flexwerkers’1. Nu hebben zij minder aanspraken dan ‘vaste’ werknemers, terwijl ze er wel voor
betalen, en gezien hun onzekere arbeidsverhouding
eerder meer dan minder behoefte aan sociale zekerheid hebben. Ten slotte lijkt het een goede zaak om
meer flexibiliteit in de beloningen te stimuleren.
Schommelingen in het niveau van beloning kunnen
een alternatief zijn voor schommelingen in het aantal
arbeidskrachten, en dus de behoefte aan flexibele arbeid doen afnemen. Met dergelijke maatregelen ontstaat er zicht op een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid.
E.S. Pelle
1. Zie hiervoor ook de vorige week uitgekomen nota van
de FNV Tijd voor nieuwe zekerheid.