Flexibiliseringskoorts
Zoals te verwachten viel heeft minister De Vries zijn
dreiging met een loonmaatregel ingetrokken, daartoe
in staat gesteld door een overeenkomst tot loonmatiging in de Stichting van de Arbeid. Het is de vraag wie
er nu meer opgelucht is: de minister omdat hij ontslagen is van de onmogelijke opdracht om zijn dreiging
uit te voeren of de heren Rinnooy Kan en Stekelenburg omdat deze ongeloofwaardige dreiging toch voldoende effectief bleek om de achterbannen over de
streep te trekken. Opnieuw is gebleken dat het overleg
tussen werkgevers en werknemers lets moois kan opleveren als het mede ertoe dient om de overheid buiten
de deur te houden. Om te kunnen terugtreden moet
de overheid dus dreigen met optreden.
Om te begrijpen hoe mooi zo’n overeenkomst is,
zou men eigenlijk naar andere landen moeten kijken
waar men tevergeefs hetzelfde probeert. Maar zo zijn
we niet. Wij zijn een ontevreden volkje dat het gras
in buurmans tuin altijd groener zal vinden. En dus
zien we dat elders de loonkosten lager zijn en de arbeidsmarkt flexibeler. Dat die andere landen veelal
ook armer zijn en minder produktief, is iets dat we
vrijwel nooit met him specifieke vormen van flexibiliteit en de bijbehorende arbeidsverhoudingen in verband brengen en waaraan dus gemakshalve wordt
voorbijgegaan. Nee, we zien elders meer flexibiliteit
en daar moeten wij dus ook meer van hebben. Daarom zijn we maar matig tevreden met het Stichtingsakkoord. Er zitten weliswaar aanzetten in voor een
discussie over flexibilisering, maar discussies verplichten tot niets. Onze door flexibiliseringskoorts
benevelde breinen willen daden zien en die heeft de
Stichting op dit moment niet in de aanbieding.
Minister De Vries wel. In zijn nota Meer werk,
weer werk worden flexibele arbeidstijden en beloningsvormen, versoepeling van het ontslagrecht en
liberalisering van de uitzend- en bemiddelingssector
als evenzovele “bouwstenen ter versterking van het
werkgelegenheidsbeleid” gepresenteerd. Ook wil de
minister “fundamenteel van gedachten wisselen” over
de algemeen-verbindendverklaring van cao’s. We
moeten aannemen dat deze nota, anders dan het dreigement met een loonmaatregel, bedoeld is om te
worden uitgevoerd. De geloofsijver waarmee men in
de jaren negentig de arbeidsmarkt wil flexibiliseren
heeft veel weg van die waarmee in de jaren zeventig
het tegenovergestelde werd nagejaagd. Met even weinig oog voor de onbedoelde gevolgen van beleid als
toen. De minister luistert, vrees ik, te veel naar snelle
jongens die een dikke boterham verdienen door de
flexibiliseringsgoeroe uit te hangen. Geef mij die
saaie figuren in de Stichting maar.
Dit is geen pleidooi tegen flexibilisering. Bedrijven moeten leren om zich sneller aan te passen aan
veranderingen aan de in- en uitvoerzijde van het produktieproces. Maar aanbevelingen zoals in de nota
Meer werk, weer werk veroorzaken meer turbulentie
aan de invoerzijde en dat vreet aan de energie die no-
ESB 24-11-1993
dig is om de reactiesnelheid aan de
uitvoerzijde – en daarom gaat het
uiteindelijk – op te voeren. Flexibilisering is een tweesnijdend zwaard,
een gevaarlijk wapen in handen
van snelle jongens. Het kan helemaal niet snel. Flexibilisering vergt
een onaflatend, geduldig en intelligent zoeken naar mogelijke verbeteringen in produkt en produktieorganisatie. Als we, denkend vanuit
de flexibiliteitsbehoefte van de produktie-organisatie, tot de conclusie
komen dat bepaalde vormen van
flexibilisering van de arbeidsmarkt
nuttig zijn, moeten we daaruit de
consequenties willen trekken. In de
praktijk gebeurt dat ook, zoals bij voorbeeld de snelle ontwikkeling van een uitstekend functionerend
uitzendwezen laat zien. Maar die redenering mag
niet worden omgekeerd. Een flexibilisering die op de
arbeidsmarkt begint, zoals bij voorbeeld een door de
minister verordonneerde liberalisering van het uitzendwezen of het achterwege laten van de algemeenverbindendverklaring, is niet iets waar de produktieorganisatie op zit te wachten.
Afgezien van dit soort technisch/organisatorische
overwegingen, de mogelijke flexibiliteit van de produktie-organisatie hangt vooral af van de inzet en de
betrokkenheid van de werknemers. Er worden dus
eisen gesteld aan de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen, een kwaliteit die niet is terug te vinden in de
puur instrumentele en verzakelijkte korte-termijnrelatie tussen werkgevers en werknemers die de minister
met zijn nota zal bewerkstelligen. Nu kan men op dit
punt tegenwerpen dat de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen alleen maar goed hoeft te zijn voor de zogenaamde kernwerknemers. Maar daar zouden we
nog eens goed over moeten nadenken. Op het moment dat ik deze regels tik, hoor ik over de radio een
berichtje over babyvoeding waar een ontsmettingsmiddel in terecht is gekomen. Dat heeft iets te maken
met de kwaliteit van het schoonmaken van ketels.
Betreft dat nu een kernactiviteit of is dat een kwarweitje van ondergeschikt belang waar de kwaliteit
van het produkt niet van belang is? Zijn er eigenlijk
wel onderdelen van het produktieproces waar de
kwaliteit van het produkt en dus de kwaliteit van de
arbeidsverhoudingen onbelangrijk zijn?
Terwijl we het moeten hebben van bedrijven die
sterk zijn in kwaliteit en innovatievermogen, zoeken
de flexibiliseringsgoeroes ons heil in vergroting van
de regelmacht van marginale managers over marginale werknemers die in marginale bedrijven eenvoudig
werk verrichten. Zo verliest ons land de concurrentie
in de topdivisie zonder die met de lage-lonenlanden
ooit te kunnen winnen. Zouden we bij het begrip
flexibilisef ing misschien willen blijven nadenken?
PJ. Vos