Ga direct naar de content

Vrijhandel onder vuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 25 1993

Vrijhandel onder vuur
Misschien wel de heiligste van alle heilige koeien die
economen aanbidden, is vrijhandel. En de GATT is
de tempel waar zij in ere wordt gehouden. Maar buiten op straat, in het gemotoriseerde verkeer, vormt
de koe steeds meer een sta-in-de-weg. Men raast
langs haar been en rijdt haar voor de schenen. Veel
politici hebben zich al van haar afgekeerd. Hun nieuwe geloof is de nieuwe ‘strategische’ handelstheorie,
die een rechtvaardiging kan bieden voor ondersteuning van de eigen Industrie. Wordt het geen tijd de
oude vrijhandelsnorm in te ruilen voor een nieuwe,
meer eigentijdse visie op de internationale handel? In
deze hoogtijdagen van het handelsbeleid – NAFTA,
APEC, GATT – is deze vraag actueler dan ooit.
Het is niet moeilijk aan te tonen dat de traditionele neo-klassieke handelstheorie niet deugt. De internationale handel gaat inmiddels over andere zaken
dan laken en wijn. De klassieke veronderstellingen
van constante schaalopbrengsten en volledige concurrentie zijn steeds minder geldig geworden. In vele
markten spelen schaalvoordelen een doorslaggevende rol. Dit geldt niet alleen voor de produktie, maar
ook voor marketing en distributie en in toenemende
mate voor onderzoek en ontwikkeling. Daarnaast zorgen leereffecten voor dalende kosten naarmate de
produktie-omvang stijgt. Veel internationale markten
worden dan ook gekenmerkt door oligopolies of monopolistische concurrentie in plaats van volkomen
mededinging. Hoge toetredingsbarrieres, bij voorbeeld vanwege de extreme risico’s waarmee het betreden van nieuwe markten gepaard gaat, schrikken
potentiele concurrenten af. De traditionele theorie
heeft ook geen oog voor de mogelijkheid dat activiteiten in de ene sector positieve uitstralingseffecten
(spin offs) hebben naar andere sectoren. Dat kan een
reden voor overheidssteun zijn.
In de tweede plaats is de traditionele handelstheorie te statisch. Zij veronachtzaamt de gedragsreacties
van marktpartijen. Wie de strijd tussen internationale
ondernemingen en overheden om het veroveren van
posities op de wereldmarkt volgt, ziet dat het om andere dingen gaat dan comparatieve voordelen. De internationale handel is een spel van directe investeringen, strategische samenwerking, dumping, afschrikstrategieen e.d. Het artikel van Ruigrok en Van Tulder in deze ESB laat voor de auto-industrie zien hoe
nauw ondernemingsstrategie en handelsbeleid met elkaar verweven zijn. Wie hiermee geen rekening
houdt, krijgt nooit een goed inzicht in hoe de internationale handelsstromen lopen en zich verleggen.
In de derde plaats is de traditionele handelstheorie te normatief. Terwijl economen met heilige overtuiging verkondigen hoe overheden de welvaart van
de burgers kunnen maximaliseren als zij de markt
vrijlaten, laten politici zich door heel andere (kortetermijn)doelstellingen leiden. Zij komen op voor de
belangen van lokale bedrijven of staan op de bres
voor bedreigde banen. Aan de vrijhandelspleidooien

ESB 24-11-1993

van de economische professie hebben zij geen boodschap. Geen wonder dat er een grote kloof gaapt tussen wat economen prediken en politici uitvoeren.
Moeten economen dan maar van hun vrijhandelsgeloof afvallen? Alstublieft niet, want wie moet dan
de politici en het publiek voorhouden tot welke economische en maatschappelijke kosten protectionisme
kan leiden? Economen dienen echter wel de kritiek
op hun traditionele benadering ter harte te nemen.
Zo vormt de nieuwe handelstheorie zonder twijfel een verrijking van de oude theorie, doordat zij uitgaat van realistischer veronderstellingen. Misbruik
ligt echter op de loer. De aanwezigheid van schaalvoordelen en externe effecten in bepaalde sectoren
kan gemakkelijk worden aangegrepen als argument
voor overheidssteun. Hoewel de theorie vereist dat
hiervoor aan zeer specifieke voorwaarden wordt voldaan, kunnen politici licht in de verleiding komen
het toepassingsgebied te verruimen. Dit betekent dat
duur belastinggeld een verkeerde bestemming krijgt
en dat de concurrentie wordt vervalst. Bovendien is
er het gevaar van navolging en vergeldingsmaatregelen. Aan economen de taak om op die gevaren te wijzen en de kosten van verkeerde beslissingen duidelijk te maken.
Ook het rekening houden met de meer strategische aspecten van internationale handel kan het realiteitsgehalte van de economische theorie ten goede
komen. Enerzijds kunnen economen waarschuwen
voor de gevaren die het ondermijnen van de GATTspelregels en de daarbij behorende spelverruwing
voor alle daarbij betrokken partijen inhouden. Anderzijds kunnen zij de GATT-onderhandelingen analyseren, niet als een verdediging van de optimale wereldhandelsorde, maar als een instrument in een strategisch handelsspel. In die optiek hoeven ook niet alle
troeven te worden gezet op wereldwijde vrijhandelsovereenkomsten onder regie van de GATT (multilateralisme), maar kan elke stap in de richting van minder protectionisme worden verwelkomd. Ook regionale handelsakkoorden (NAFTA) kunnen de weg
naar vrijere wereldhandel effenen.
Ten slotte zouden economen met praktischer adviezen kunnen komen, als zij beter zouden letten op
wat politici beweegt. De internationale handelstheorie biedt uitstekende argumenten om te laten zien dat
een beleid gericht op het behoud van bestaande banen nieuwe banen kan kosten. De theorie kan helpen om de misvatting te ontzenuwen dat elk land
zich op bepaalde ‘strategische’ sectoren moet richten
om de internationale concurrentie aan te kunnen.
Meer in het algemeen zouden economische adviezen
aan overtuigingskracht winnen als minder werd geschermd met het optimale vrijhandelsbeleid, en als
politici meer zouden worden geconfronteerd met de
kosten van het door hen gevoerde werkelijke beleid.
L. van der Geest

Auteur