Eurozorgen
De sterke Internationale verwevenheid van economieen
beperkt de effectiviteit van het nationaal economisch beleid.
Zo zal een matigingsbeleid gemakkelijk kunnen leiden tot
appreciatie van de valuta, waardoor aanvankelijke kostenvoordelen op de binnenlandse markt, op exportmarkten
weer teniet worden gedaan. Een stimuleringsbeleid houdt
daarentegen het gevaar in dat door inflatie buitenlandse afzetmarkten verloren gaan. Ook het monetaire beleid kent
zijn beperkingen: de rentestand wordt voor een belangrijk
deel door de VS en door de belangrijkste handelspartners bepaald, en het EMS verkleint de mogelijkheden van een zelfstandig wisselkoersbeleid.
Een minder in het oog lopende factor waardoor de speelruimte voor het nationaal economisch beleid wordt beperkt,
is de sterke internationale verstrengeling van het bankwezen.
Een uitgebreid netwerk van particuliere financiele instellingen koppelt mondiaal de economieen aan elkaar. Dat biedt
natuurlijk grote voordelen voor het internationale handelsen kapitaalverkeer, maar aan deze vervlechting kleven ook
gevaren. Ten eerste is de omvang van de internationale kredietverlening zo sterk toegenomen dat deze tekenen van onbeheersbaarheid en oncontroleerbaarheid is gaan vertonen;
ten tweede wordt de effectiviteit van het monetaire beleid
van staten ondergraven.
Hoezeer de betekenis van internationale bankoperaties is
toegenomen, blijkt uit de groei van de Eurodollarmarkt (de
internationale geld- en kapitaalmarkt waar dollartegoeden
worden aangehouden en verhandeld door niet-Amerikaanse
ingezetenen). Het uitstaande bedrag aan deposito’s is in acht
jaar tijd verzesvoudigd, en bereikte in 1980 de omvang van
$ 1.200 mrd.: 3 a 4 keer de totale geldvoorraad van de VS.
Voor deze groei zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. In
de eerste plaats hebben de omvangrijke Amerikaanse betalingsbalanstekorten ertoe geleid dat veel dollartegoeden in
handen van Europese banken zijn gekomen. In de tweede
plaats hebben concurrentieverschillen tussen Europese en
Amerikaanse banken (lage en aan een maximum gebonden
Amerikaanse depositorente, kasreserveregelingen enz.) de
Europese banken in de kaart gespeeld: dollartegoeden leverden bij de Europese financiele instellingen hogere opbrengsten op dan in de VS. In de derde plaats vonden de gigantische dollaroverschotten van de OPEC-landen een goed heenkomen via de Eurodollarmarkt. In de vierde plaats prefereerden Oosteuropese landen, uit politieke overwegingen, dollaruitzettingen op de Eurodollarmarkt boven de plaatsing
van de toegoeden bij Amerikaanse banken. Ten slotte wordt
wel gesteld dat de internationale financiele instellingen op
basis van dollardeposito’s ,,near money” (rekening-courantsaldi) hebben geschapen, en zo aan de groei van de markt
hebben bijgedragen. Hoewel deze laatste mogelijkheid in
theorie bestaat, lijkt de geldcreatie van beperkte betekenis te
zijn geweest. De uitzettingen van de banken hebben vooral
het karakter van, vaak langlopende schuld, en niet zozeer
dat van geld of,,near money” 1).
De sterke groei van de Eurodollarmarkt is niet zonder gevaren. Dr. H. J. Witteveen, oud-directeur van het IMF, wees
onlangs in een lezing op het gevaar dat de internationale financiele vervlechting de wereldeconomie erg gevoelig voor
verstoringen maakt 2). Met name de neiging van banken om
op de Eurodollarmarkt onbeperkt en zonder voldoende zekerheden te eisen krediet te verschaffen kan, zo stelt hij, tot
een internationale crisis leiden. Een omvangrijke strop leidt
tot een paniekreactie. Banken zeggen (ook gezonde) leningen
op, het aantal geplaatste deposito’s neemt af. In de woorden
van Witteveen: ,,Overlending would then be followed by underlending, which would introduce a deflationary element in
the world economy” (biz. 4). Uiteindelijk is zelfs een liquiditeits- en solvabiliteitscrisis in de bankwereld niet ondenkESB 10-11-1982
baar. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is. illustreren de betalingsproblemen van Mexico, Argentinie en Venezuela. Als
reactie op de recente problemen is de groei van de kredietverlening door internationale banken dit jaar reeds aanzienlijk gedaald.
Niet alleen de ongebreidelde groei, maar ook het ongeconditioneerde karakter van de kredietverlening staat aan kritiek bloot. Opmerkelijk is de verschuiving die is opgetreden
van kredietverlening door het IMF, die aan voorwaarden inzake binnenlandse aanpassingen is gebonden, naar de ongeconditioneerde kredietverlening via de internationale financiele markten, met name de Eurodollarmarkt. De nadelen
daarvan zijn duidelijk. Noodzakelijke en pijnlijke aanpassingen worden op deze manier uit de weg gegaan, zodat de
kansen op faillissementen en excessieve schuldenlasten toenemen.
De internationale geldmarkt kan ook het monetaire beleid
van nationale overheden frustreren, vooral dat van overheden die een vrij kapitaalverkeer willen handhaven. In het algemeen geldt dat deposito’s en kredieten in Eurovaluta’s
gunstiger voorwaarden kennen dan kredieten in binnenlandse valuta, omdat de banken voor de laatste zijn gebonden aan
kasreserveregelingen, rentemaatregelen, kredietrestricties
e.d. Het internationaal lenen door Eurobanken is dan ook
veel sneller gegroeid dan de binnenlandse geldschepping
door banken in het Eurovaluta-gebied 3). Ook de groei van
het aantal uitgezette Eurodeposito’s, die tot monetaire expansie leiden, is aanzienlijk toegenomen. Het gevolg is dat
een beleid gericht op beheersing van de geldhoeveelheid kan
worden verstoord.
Het particuliere bankwezen zelf is niet geheel voorbijgegaan aan deze zorgelijke ontwikkelingen. Kredieten gaan
niet langer als warme broodjes over de toonbank, en er zijn
plannen een gezamenlijk informatiebureau op te richten
waar financiele gegevens over landen worden verzameld en
uitgewisseld. Witteveen bepleit een grotere rol voor het IMF
als ,,lender of last resort” om een bankcrisis te voorkomen.
Of deze maatregelen excessieve kredietverlening aan tekortlanden tegengaan, is twijfelachtig. Als het IMF voor die
functie niet wordt toegerust met effectieve machtsmiddelen,
zou het resultaat zelfs kunnen zijn dat de laatste rem op de
kredietverlening, de dreiging failliet te gaan, wordt weggenomen. Beter is het om maatregelen te bedenken die bij de oorzaken van de explosieve groei van de kredietverlening aansluiten. Vooral het chronische karakter van overschotten en
tekorten op de betalingsbalansen, die, volgens Hogan en
Pearce 1) grotendeels voor de wildgroei verantwoordelijk
zijn, biedt goede aanknopingspunten voor het beleid.
Op die manier zouden ook de voordelen van de Eurovalutamarkt kunnen worden behouden, want we mogen niet uit
het oog verliezen dat de Eurovalutamarkt door de probleemloze ,,recycling” van oliedollars de gevolgen van de oliecrisis
aanmerkelijk heeft verzacht. Dat was mogelijk omdat de Eurovalutamarkt een bijna perfect werkende markt is waar tekortlanden pasklare leningen kunnen opnemen tegen rentestanden die in de kapitaalrijke industrielanden gelden. De
Eurovalutamarkt heeft alleen wat te goed gewerkt.
H. Kamps
1) W. P. Hogan en I. F. Pearce, The incredible Eurodollar, Alien &
Unwin, Londen, 1982, biz. 10.
2) H. J. Witteveen, Growing financial interdependence and monetary cooperation, lezing op het symposium ,,Monetary trends in the
eighties”, 7 oktober 1982.
3) Zie J. A. H. de Beaufort Wijnholds, Surveillance and supervision
of the international banking system, De Nederlandsche Bank. biz. 6.
1193