EU: de weg omhoog
Aute ur(s ):
De Nederlandsche Bank
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4088, pagina 38, 8 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
MONITOR
Tre fw oord(e n):
conjunctuurindicator
De Nederlandse economie ontwikkelt zich voorspoedig. Na een groei van het bbp van 1,4% in het eerste kwartaal van 1996, versnelde
deze tot 3% in het tweede en derde kwartaal van 1996 in vergelijking met het jaar daarvoor. Zeker in vergelijking met de conjunctuur
in de Europese Unie, was de conjuncturele dip daarmee in Nederland relatief mild en van korte duur.
Het fundament voor de economische groei was de gezinsconsumptie met een groei van 3% in het tweede kwartaal en 2,9% in het derde
kwartaal. Een belangrijke rol speelt hierbij de toegenomen werkgelegenheid met positieve gevolgen voor het beschikbare inkomen en het
consumentenvertrouwen. Verder zijn ook de investeringen, na de terugval aan het begin van dit jaar als gevolg van de slechte winter,
weer toegenomen. Het verbeterde investeringsklimaat wordt weerspiegeld in een – zij het nog bescheiden – stijging van het
producentenvertrouwen. Ook de DNB-conjunctuurindicator, die ditmaal vooruitblikt tot en met maart van dit jaar, duidt op een
voortzetting van het gunstige conjuncturele klimaat in Nederland (figuur 1). De stijging van de DNB-indicator van februari op maart van
dit jaar wordt daarbij voor het eerst sinds lange tijd gedragen door alle vijf samenstellende componenten, waaronder de Ifo-indicator
voor de Duitse verwerkende industrie.
Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
De Duitse economie vertoonde in de loop van 1996 duidelijke tekenen van herstel. Na een zwakke bbp-groei van 0,2% in het eerste
kwartaal van 1996, versnelde deze tot 1,2% in het tweede kwartaal en 2,4% in het derde kwartaal. In tegenstelling tot Nederland, wordt in
Duitsland de groei hoofdzakelijk gedragen door de export. De gunstige beoordeling van de exportvooruitzichten was dan ook de
drijvende kracht achter de recente stijging van de Ifo-indicator. De binnenlandse vraag in Duitsland blijft hierbij achter. Doordat het
herstel in Duitsland nog niet geleid heeft tot een gunstiger werkgelegenheidsontwikkeling – in oktober 1996 bereikte de werkloosheid
zelfs een niveau van 10,6% – staan de consumptie en het consumentenvertrouwen nog steeds onder druk. Ook de Duitse
investeringsactiviteit is zwak, omdat bedrijven op dit moment hun capaciteit nog ruim voldoende achten om productiestijgingen op te
vangen. In Frankrijk is het opgetreden conjuncturele herstel vooral te danken aan een tamelijk krachtige ontwikkeling van de particuliere
consumptie, al zijn hierop vooral bijzondere omstandigheden van invloed geweest als een inhaaleffect na de stakingen in het laatste
kwartaal van 1995 en de subsidies op de aanschaf van nieuwe auto’s. In vergelijking met Duitsland is het herstel in Frankrijk echter
brozer: geringe investeringen, een matige uitvoergroei, een hoog werkloosheidsniveau en in samenhang hiermee een zwak
consumentenvertrouwen staan op korte termijn een aan kracht winnend herstel in de weg. In Italië is de groei in het derde kwartaal van
1996 evenals het kwartaal daarvoor op een magere 0,5% uitgekomen en zijn de korte-termijn vooruitzichten niet veel rooskleuriger. Het
economisch beeld voor het Verenigd Koninkrijk is daarentegen voorspoedig te noemen. Zo groeide het bbp met name door de
binnenlandse bestedingen in het derde kwartaal met 2,6% ten opzichte van een jaar eerder, terwijl ook de leading-indicator voor de
industriële productie op mooi weer duidt.
Voor de Europese Unie als geheel lijkt zich, ondanks de zwakke economische ontwikkeling in sommige lidstaten, langzaam maar zeker een
kentering in het economisch sentiment af te tekenen. Dit kan ondermeer worden opgemaakt uit de jongste ‘Business en Consumer
Survey’ van de Europese Commissie (EC) 1. Deze laat zien dat het consumentenvertrouwen in de EU voorzichtig aan kracht wint, met
name in Denemarken, Griekenland, Spanje, Ierland, Nederland en het VK. Overigens moet worden afgewacht of het herstel van dit
Europese consumentenvertrouwen zich op korte termijn zal vertalen in meer consumptieve uitgaven. De voorspellende waarde van
indicatoren van consumentenvertrouwen ten aanzien van toekomstige economische activiteit is doorgaans matig 2. Indicatoren van
producentenvertrouwen blijken in dit opzicht waardevoller. Het groeiende vertrouwen onder Europese industriële ondernemingen
volgens de EC na augustus 1996 lijkt er dan ook op te wijzen, dat de EU de weg omhoog weer heeft gevonden. Ook de jongste
voorspellingen van de EC, het IMF en de OESO duiden hierop: na een groei van 1,6% in 1996 wordt voor dit jaar een bbp-groei in de EU
voorzien van 2,3 a 2,5%
1 European Commision, European Economy, Supplement B, november 1996.
2 OESO, 1996, Confidence indicators and their relationship to changes in economic activity, Economics Department Working Papers,
nr. 170.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)