Ga direct naar de content

Intergenerationale inkomens­mobiliteit naar migratieachtergrond

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 31 2021

Nederland kent aanzienlijke inkomensverschillen tussen groepen met en zonder migratieachtergrond. Het verkleinen van deze verschillen is een belangrijke beleidsopgave om de kansenongelijkheid en het onbenut arbeidspotentieel tegen te gaan. In dit preadvies onderzoeken we in welke mate de inkomensverschillen naar migratieachtergrond over de generaties blijven bestaan.

In het kort

– Bij hetzelfde inkomen van de ouders bereiken kinderen met een migratieachtergrond gemiddeld een lagere inkomenspositie dan kinderen zonder migratieachtergrond.
– Dit suggereert dat de inkomensverschillen naar migratieachtergrond persistent zijn over de generaties.

Nederland is een land met internationaal gezien een relatief lage inkomensongelijkheid (Caminada et al., 2021). Tegelijkertijd zijn er aanzienlijke inkomensverschillen tussen groepen met en zonder een migratieachtergrond, waarbij vooral het inkomen van personen met een niet-westerse migratieachtergrond aanzienlijk lager is dan van mensen zonder een migratieachtergrond (CBS, 2020; CPB/SCP, 2020). Zo was in 2017 het gemiddelde gestandaardiseerde besteedbare huishoudensinkomen van personen met een migratieachtergrond in Marokko, Turkije, Suriname en de Antillen respectievelijk 36, 29, 20 en 28 procent lager dan dat van personen zonder een migratieachtergrond. Deze verschillen kennen bovendien een hoge mate van persistentie over de tijd. Over de laatste twee decennia zijn deze verschillen nog maar weinig gedaald (Jongen et al., 2019). Indien hier ongelijke kansen aan ten grondslag liggen, impliceert dat bovendien onbenut potentieel voor de Nederlandse economie. Daarmee vormt het beperken van de ongelijkheid qua migratieachtergrond dan ook een belangrijke beleidsuitdaging – zowel vanuit het oogpunt van ongelijke kansen, als vanuit het oogpunt van een doelmatige inzet van het arbeidsaanbod.

Preadviezen 2021

Dit artikel maakt onderdeel uit van de Preadviezen 2021 van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde. De redactie is gedaan door Anne Gielen, Dinand Webbink en Bas ter Weel. Op 29 november worden de Preadviezen gepresenteerd bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Den Haag, aanmelden kan via de website van de KVS.

In dit preadvies onderzoeken we in welke mate de verschillen in inkomen naar migratieachtergrond ook over de generaties blijven bestaan. Indien die verschillen snel kleiner werden, zouden ze op de lange termijn grotendeels verdwijnen, maar wanneer de verschillen persistent zijn over de generaties, dan zullen ze ook op de lange termijn grotendeels blijven bestaan. In het laatste geval is de uitdaging voor beleid groter dan in het eerste geval.

We onderzoeken dit wat betreft de vier grootste groepen van personen met een niet-westerse migratieachtergrond in Nederland: uit Marokko, Turkije, Suriname en de Antillen. Deze groepen maken samen ongeveer acht procent van de bevolking uit (Jongen et al., 2019). We focussen op deze vier groepen omdat ze al relatief lang in Nederland zijn, en we daarom zowel het huishoudensinkomen van de ouders als dat van de kinderen kunnen waarnemen. We maken gebruik van administratieve data voor de hele Nederlandse bevolking over het huishoudensinkomen en het persoonlijk inkomen van kinderen geboren in de jaren 1985–1990 en van hun ouders. We meten het inkomen van de ouders in 2003–2007 (de eerste jaren van de dataset), en dat van de kinderen in 2018–2019. We maken gebruik van de zogenaamde rank-rank-methode van Chetty et al. (2020), waarbij de inkomensposities van ouders en kinderen worden bepaald met behulp van percentielen van hun respectievelijke inkomensverdeling. Vervolgens proberen we met behulp van een regressieanalyse de inkomenspositie van de kinderen te verklaren via de inkomenspositie en de migratieachtergrond van de ouders. De analyse is grotendeels gebaseerd op Van Elk et al. (2019), maar gebruikt data over een langere periode. We verwijzen naar hoofdstuk 2 en 3 in Van Elk et al. (2019) voor meer informatie over de data en methodologie. De focus van dit preadvies ligt op de intergenerationele mobiliteit naar migratieachtergrond.

Uitkomsten

Tabel 1 laat zien dat het gemiddelde gestandaardiseerde huishoudensinkomen van gezinnen zonder een migratieachtergrond substantieel hoger is dan dat van gezinnen met een migratieachtergrond, voor zowel ouders als kinderen. Wel belanden de kinderen met een migratieachtergrond gemiddeld in een hogere inkomensklasse dan hun ouders.

Een lineaire-regressieanalyse van de relatie tussen de rangorde van het inkomen van de kinderen en de ouders toont de absolute rangmobiliteit (constante) en de relatieve rangmobiliteit (helling). Een regressie op basis van alle personen geeft een geschatte relatieve inkomensmobiliteit van 0,24. Dit betekent dat een tien percentielpunten hoger huishoudensinkomen van de ouders gepaard gaat met gemiddeld een 2,4 percentielpunten hoger inkomen van de kinderen. De geschatte relatieve mobiliteit voor de Verenigde Staten is 0,35 (Chetty et al., 2020). Dit geeft aan dat het inkomen van de kinderen in Nederland minder afhankelijk is van dat van hun ouders, dan het geval is in de Verenigde Staten. De relatieve inkomensmobiliteit in landen als Denemarken en Canada is juist weer hoger dan in Nederland, respectievelijk 0,18 en 0,17 (Chetty et al., 2014).

Voor de meeste groepen met een migratieachtergrond geldt dat de relatieve inkomensmobiliteit vergelijkbaar is met die van de groep zonder een migratieachtergrond. De geschatte rank-rankhelling wat betreft de groep zonder migratieachtergrond ligt dicht bij die van de groepen met een Marokkaanse en Turkse achtergrond (figuur 1). De kinderen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond hebben een steilere helling, wat betekent dat hun inkomen meer afhankelijk is van dat van hun ouders.

We zien echter dat de absolute mobiliteit aanzienlijk groter is bij de kinderen zonder migratieachtergrond dan bij hen met een migratieachtergrond. Deze bedraagt 40 voor kinderen zonder migratieachtergrond. Dit betekent dat kinderen met ouders in het laagste inkomenspercentiel zelf later toch (gemiddeld) in het 40e inkomenspercentiel terechtkomen. Aangaande personen met een Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond vinden we een geschatte constante van respectievelijk 29, 33, 30 en 24. Kinderen van ouders met een migratieachtergrond in het laagste inkomenspercentiel komen dus 7 tot 16 percentielen lager uit dan kinderen zonder een migratieachtergrond van ouders in hetzelfde inkomenspercentiel.

De grotere verschillen in absolute inkomensmobiliteit tussen personen met en zonder migratieachtergrond impliceren verschillen in de inkomens van de kinderen met ouders aan de onderkant van de inkomensverdeling. Omdat de relatieve inkomensmobiliteit voor de groepen met en zonder migratieachtergrond ongeveer gelijk is, blijven deze inkomensverschillen over bijna de gehele inkomensverdeling van de ouders bestaan. Dit is te zien in figuur 1, waar we over de gehele inkomensverdeling van de ouders inkomensverschillen zien tussen de groepen met en zonder een migratieachtergrond, met uitzondering van kinderen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, met ouders in de hoogste inkomensklassen. Bovenin de inkomensverdeling van de ouders zijn de inkomensverschillen tussen de kinderen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond en zonder migratieachtergrond, door de steilere helling, verwaarloosbaar (maar daar bevinden zich wel relatief weinig ouders met die migratieachtergrond (Van Elk et al., 2019)). Wat betreft de andere migrantengroepen blijven de inkomensverschillen bestaan, zelfs bij de hoogste inkomensniveaus van de ouders.

De grote verschillen in het inkomen zijn te verklaren door zowel een kleinere opwaartse als een grotere neerwaartse mobiliteit voor personen met een migratieachtergrond (tabel 2). Van kinderen zonder migratieachtergrond met ouders in het onderste kwintiel belandt twaalf procent in het bovenste kwintiel, terwijl slechts zes tot tien procent van deze kinderen met een migratieachtergrond het bovenste kwintiel bereikt. Ongeveer de helft van de kinderen met een migratieachtergrond met een ouderlijk inkomen in het onderste kwintiel komt zelf in het onderste kwintiel terecht, terwijl dat slechts voor 31 procent van de kinderen zonder migratieachtergrond het geval is. Van de kinderen met ouders in het bovenste kwintiel valt twaalf procent van de kinderen zonder migratieachtergrond omlaag naar het onderste kwintiel, terwijl dat bij zestien procent (Antilliaanse achtergrond) tot dertig procent (Marokkaanse achtergrond) van de kinderen met een migratieachtergrond het geval is.

Omdat het huwelijks- of samenwoongedrag tussen groepen bepalend kan zijn gezien de resultaten op huishoudensniveau, kijken we ook naar de relatie tussen de inkomensrang van het persoonlijk inkomen van de kinderen en dat van het gezinsinkomen van de ouders. Deze resultaten zijn niet afhankelijk van het aantal verdieners in een huishouden, en bieden de mogelijkheid om de verschillen tussen mannen en vrouwen te analyseren. Met name voor mannen vinden we aanzienlijke verschillen in de persoonlijke inkomensrang tussen kinderen met en zonder migratieachtergrond. Deze verschillen zijn vergelijkbaar met die uit de analyse op huishoudensniveau (zie figuur 4.3 in Van Elk et al. (2019)). Voor vrouwen met een migratieachtergrond zijn de persoonlijke inkomens meer vergelijkbaar met die van vrouwen zonder migratieachtergrond, dan voor mannen het geval is.

Intergenerationele inkomensverschillen tussen groepen met en zonder migratieachtergrond blijken met name te worden gepaald door inkomensverschillen tussen mannen met en zonder een migratieachtergrond. Omdat vrouwen (en mannen) vaak een partner kiezen met dezelfde migratieachtergrond, zullen bestaande verschillen in huishoudensinkomen tussen vrouwen met en zonder een migratieachtergrond waarschijnlijk ook niet snel verdwijnen.

De resultaten geven inzicht in hoe de inkomensverschillen op de lange termijn zullen evolueren, indien deze relaties stabiel blijven over toekomstige generaties. Onder deze aanname kan een projectie gemaakt worden van de inkomensverschillen op de lange termijn: de steady-state-inkomensrangen per groep (zie vergelijking (2) in Van Elk et al. (2019)). De berekende steady-state-inkomensrangen suggereren dat de inkomensverschillen tussen de groepen met en zonder migratieachtergrond ook op de lange termijn aanzienlijk zullen blijven (tabel 3). De persistentie volgt uit de bevinding dat kinderen met een migratieachtergrond gemiddeld een lager inkomen hebben dan kinderen zonder migratieachtergrond, zelfs als hun ouders een vergelijkbaar inkomensniveau hebben (figuur 1).

Discussie en conclusie

In dit preadvies hebben we onderzocht in hoeverre inkomensverschillen tussen groepen met een verschillende migratieachtergrond ook over generaties blijven bestaan. Er blijkt sprake te zijn van een hoge mate van persistentie van de inkomensverschillen. Bij eenzelfde inkomen van de ouders verdienen kinderen met een migratieachtergrond in Marokko, Turkije, Suriname of de Antillen later aanzienlijk minder dan kinderen zonder een migratieachtergrond. Dit geldt met name voor mannen, en in mindere mate voor vrouwen. Wanneer deze verbanden ook bij toekomstige generaties blijven bestaan, dan blijven de verschillen ook op de lange termijn groot. Verder onderzoek moet uitwijzen of de relaties inderdaad ook over meerdere generaties stabiel zijn.

Een nadere analyse naar de inkomensverschillen in Jongen et al. (2019) laat zien dat deze inkomensverschillen voor een belangrijk deel samenhangen met verschillen in het (hoogst behaalde) onderwijsniveau. Wanneer we rekening houden met het verschil in onderwijsniveau, wordt het inkomensverschil beduidend kleiner, maar blijft er ook nog steeds een substantieel verschil over. Bovendien, het opleidingsniveau van personen met een migratieachtergrond neemt dan wel toe over de tijd (vooral wat betreft vrouwen), maar hetzelfde geldt voor personen zonder migratieachtergrond (ook vooral voor vrouwen). Het verschil in opleidingsniveau wordt daarom ook maar langzaam kleiner. Voor vrouwen hangt het verschil in inkomen naar migratieachtergrond ongeveer voor de helft samen met het verschil in opleidings­niveau, voor mannen is dit doorgaans minder. Ook op de arbeidsmarkt (en de transitie daar naartoe) ontstaan er dus nog belangrijke verschillen in inkomen naar migratieachtergrond.

Verschillen ontstaan zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt. Op beide terreinen zijn er beleidsopties om de verschillen terug te dringen (CPB/SCP, 2020; Jongen et al., 2019). Kansrijke beleidsopties in het onderwijs zijn meer (gerichte) vroeg- en voorschoolse educatie, het verder bestrijden van voortijdig schoolverlaten, en het wegnemen van obstakels om te ‘stapelen’. Naar en op de arbeidsmarkt is er nog winst te behalen bij de informatievoorziening over de arbeidsperspectieven van verschillende opleidingen, door ondersteuning bij het vinden van stageplekken, het verkleinen van de verschillen tussen flexibele en vaste contracten op de arbeidsmarkt, en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt. Niet alleen de overheid, maar ook werkgevers kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Voor nieuwkomers is het onder andere belangrijk dat zij snel toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, dat hun vaardigheden snel worden gecertificeerd, en dat zij terecht komen in een regio met werk dat bij hun vaardigheden aansluit (CPB/SCP, 2020). Ook het combineren van taallessen en werk versnelt de transitie naar de arbeidsmarkt.

Het verkleinen van de inkomensverschillen naar migratieachtergrond is en blijft een belangrijke uitdaging voor beleid. Nader onderzoek naar de factoren die daarbij een rol spelen, is gewenst, evenals onderzoek naar de effecten van beleid. Daarbij is het ook belangrijk om nader te onderzoeken wat het beste werkt voor wie: de groep personen met een migratieachtergrond is immers divers. De steeds grotere beschikbaarheid van data stelt onderzoekers in staat om ook steeds beter de verbanden aan te tonen. Ook bieden (natuurlijke) experimenten goede mogelijkheden om vooruitgang te boeken bij het bepalen van de causale effecten van onderliggende factoren en beleid.

Literatuur

Caminada, K., E. Jongen, W. Bos et al. (red.) (2021) Inkomen verdeeld, trends 1977–2019. Universiteit Leiden/CBS. Uitgave te vinden op www.universiteitleiden.nl.

CBS (2020) Jaarrapport integratie 2020. CBS.

Chetty, R., N. Hendren, M.R. Jones en S.R. Porter (2020) Race and economic opportunity in the United States: an intergenerational perspective. The Quarterly Journal of Economics, 135(2), 711–783.

Chetty, R., N. Hendren, P. Kline en E. Saez (2014) Where is the land of opportunity? The geography of intergenerational mobility in the United States. The Quarterly Journal of Economics, 129(4), 1553–1623.

CPB/SCP (2020) Kansrijk integratiebeleid op de arbeidsmarkt. CPB/SCP Publicatie, oktober.

Elk, R. van, E. Jongen en P. Koot (2019) Income differences across migrant groups in the Netherlands: an intergenerational perspective. CPB Background Document, juni.

Jongen, E., R. van Elk, P. Koot et al. (2019) Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond. CPB Policy Brief, juni.

Auteurs

Categorieën