Ga direct naar de content

Beperkte ongelijkheid door inkomenshomogamie, maar effect kan gaan toenemen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 13 2021

Vroeger trouwde de tandarts met zijn assistente. Tegenwoordig ­vormen hogere inkomens steeds vaker onderling een paar. Hoe komt dat? En leidt die ontwikkeling tot meer inkomensongelijkheid?

In het kort

– De gestegen inkomenshomogamie hangt samen met het gestegen opleidingsniveau en de arbeidsparticipatie van vrouwen.
– De inkomensongelijkheid is vooralsnog niet sterk toegenomen door de stijging in de inkomenshomogamie.
– Door de hoge inkomenshomogamie onder jongeren kan de impact op de inkomensongelijkheid in de toekomst toenemen.

De ongelijkheid van besteedbare inkomens in Nederland ligt al twee decennia op ongeveer hetzelfde niveau. De ongelijkheid van marktinkomens is echter wel toegenomen, en vooral door AOW- en pensioenuitkeringen ongedaan gemaakt (­Caminada et al., 2017). Als voornaamste oorzaken van deze stijgende ongelijkheid wordt er vaak gewezen naar de structurele veranderingen in de economie, zoals globalisering, flexibilisering en technologische vooruitgang. Ondanks dat deze factoren zeker een rol spelen, blijken demografische trends echter een grotere invloed te hebben – zoals een vergrijzende bevolking, een toegenomen aandeel hogeropgeleiden en een groter aandeel werkende vrouwen (Van den Brakel en Otten, 2017; Schulenberg en Buitenhuis, 2017).

Een andere demografische trend die mogelijk de inkomensongelijkheid beïnvloedt, is inkomenshomogamie: de ontwikkeling dat paren steeds vaker bestaan uit partners met een gelijk inkomen. Waar de tandarts vroeger bijvoorbeeld trouwde met zijn assistente, trouwt de tandarts tegenwoordig vaker met de advocaat, en dus met een ander hoog inkomen. Als hoge inkomens vaker onderling een paar vormen, zal de inkomensongelijkheid – die op huishoudniveau berekend wordt – toenemen.

Vethaak et al. (2021) hebben aangetoond dat er in Nederland inderdaad sprake is van toenemende inkomenshomogamie. Maar waar komt dat nu eigenlijk door? Zoeken we meer dan vroeger actief naar een gelijke partner, of is het partneraanbod veranderd? In dit artikel kijken we naar de mechanismen achter deze toegenomen inkomenshomogamie, zoals de ontwikkelingen in het opleidingsniveau en op de arbeidsmarkt. Ten slotte analyseren we de invloed van de toegenomen inkomenshomogamie op de inkomensongelijkheid.

Data en methode

Om de ontwikkeling van de inkomenshomogamie in beeld te brengen, is er gebruikgemaakt van het Sociaal Statistisch Bestand van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Er wordt gekeken naar de bruto-inkomens van beide partners binnen een paar, die één huishouden vormen. De selectie omvat 25- tot 65-jarigen. Jonger wordt er vaak nog gestudeerd en zijn inkomens nauwelijks representatief voor het verdienvermogen later in de carrière. Ouder zijn personen gepensioneerd en wordt het inkomen voor een belangrijk deel door de AOW bepaald.

Om inzichtelijk te maken hoe de inkomenshomogamie zich heeft ontwikkeld, zijn de mannen en vrouwen afzonderlijk verdeeld in tien gelijke inkomensgroepen, waarbij het tiende deciel de hoogste mannelijke (of vrouwelijke) inkomens vertegenwoordigt. Vervolgens is er per deciel van de mannen gekeken naar het gemiddelde inkomensdeciel van hun vrouwelijke partner. Hierbij volgen we Vethaak et al. (2021).

Inkomenshomogamie is toegenomen

Figuur 1 laat zien dat in de afgelopen veertig jaar de inkomenshomogamie voor alle leeftijdsgroepen is gestegen. Dit onderschrijft de uitkomst van Vethaak et al. (2021). Voor mannen uit de onderste vier inkomensdecielen is het gemiddelde inkomensdeciel van hun vrouw tussen 1985 en 2017 gedaald; voor mannen uit de bovenste vier inkomensdecielen is het gemiddelde inkomensdeciel van hun vrouw in diezelfde periode juist gestegen. Het gemiddelde inkomensdeciel van de vrouwen van mannen in het hoogste inkomensdeciel, tussen de 25 en 35 jaar, is bijvoorbeeld met 1,2 decielpunten gestegen. De toename is het sterkst bij de jongere leeftijdsgroepen, wat doet vermoeden dat deze trend in de toekomst verder zal toenemen.

Oorzaken

Een stijgende inkomenshomogamie kan verschillende oorzaken hebben. Om die oorzaken te onderzoeken, zoomen we in op de groep 35- tot 45-jarige mannen. Het inkomensniveau in die groep is hoog, over het algemeen stabieler en een betere uitdrukking van hun ontwikkeling en partnervoorkeuren dan die van de jongste leeftijdsgroepen.

Vrouw hoger opgeleide man verdient meer

Als mensen vaker een partner hebben met een gelijk opleidingsniveau, dan zal dat terugkomen in de inkomens, want mensen met een hogere opleiding hebben immers ook vaak een hoger inkomen. Figuur 2 laat zien dat bij de hogere inkomens het vooral de hoogopgeleide mannen zijn bij wie de inkomenspositie van de vrouw tussen 2003 en 2017 is verbeterd. Bij de lagere inkomens hebben met name de laagopgeleide mannen steeds vaker een vrouw die lager in het ‘inkomensgebouw’ zit. De gestegen inkomenshomogamie hangt dus samen met het toegenomen opleidingsniveau.

Vrouw van man met hoog inkomen werkt meer

De laatste decennia is de arbeidsparticipatie van vrouwen sterker is gestegen. Figuur 3 laat zien dat onder hoogopgeleide vrouwen de arbeidsparticipatie sterker is gestegen dan onder laagopgeleide vrouwen. Onder de laagste inkomens zijn laag- en middelbaaropgeleide vrouwen zelfs minder gaan werken. Dit veranderende arbeidsmarktgedrag van vrouwen heeft bijgedragen aan de toegenomen inkomenshomogamie. Hoogopgeleide vrouwen vormen immers vaker een paar met hoogopgeleide mannen, én ze verdienen meer doordat ze meer werken.

Meer hoogopgeleiden

De toegenomen opleidingshomogamie komt met name doordat er meer hoogopgeleiden zijn (zoals Kalmijn en Uunk (2015) ook laten zien), en maar beperkt door de veranderende voorkeuren. Tussen 2003 en 2017 is het aandeel homogeen hoogopgeleide paren in het hoogste inkomensdeciel gestegen van 50 naar 71 procent. Aan de hand van een simulatie (kader 1) vinden we dat als partners onafhankelijk van inkomen en opleidingsniveau een paar zouden vormen het aandeel homogeen opgeleide paren in het hoogste inkomensdeciel gestegen zou zijn van 21 naar 43 procent (niet in tabel). Omdat het feitelijke aandeel zowel in 2003 als in 2017 hoger ligt dan het gesimuleerde aandeel, is er sprake van een voorkeur voor homogene paren.

Het verschil tussen het feitelijke aandeel en het gesimuleerde aandeel is niet toegenomen, wat betekent dat vooral het gestegen opleidingsniveau de verklaring is voor de toename in inkomenshomogamie en minder door veranderende voorkeuren. Dit geldt voor de meeste inkomensdecielen. In de decielen zes tot en met negen neemt het feitelijke aandeel homogeen hoogopgeleide koppels wel iets sneller toe dan je op grond van de simulatie zou ­verwachten.

Beperkte stijging inkomensongelijkheid

Tot slot hebben we onderzocht wat de impact van de toegenomen inkomenshomogamie is op de inkomensongelijkheid. Hiervoor hebben we de feitelijke ongelijkheid – aan de hand van de Gini-coëfficiënt – vergeleken met een gesimuleerde ongelijkheid bij willekeurige paarvorming (zie kader 1 voor methode).

Tabel 1 laat zien dat in 1985 de feitelijke en gesimuleerde ongelijkheid praktisch hetzelfde waren. Vrouwen vormden toen – naar inkomen – nog redelijk willekeurig een paar met mannen, wat ook blijkt uit Vethaak et al. (2021). De twee daaropvolgende metingen laten een toenemend verschil in ongelijkheid zien. Paren hebben vaker een gelijke opleiding en/of een gelijk inkomen, waardoor de feitelijke ongelijkheid sterker is dan de ongelijkheid bij willekeurige matching. De stijging is met 3,7 procent wel beperkt. En dat is dus voor een deelpopulatie, aangezien gepensioneerden, de allerjongste huishoudens en alleenstaanden niet in deze berekening zijn meenomen.

De directe invloed van homogamie op inkomensongelijkheid lijkt dus beperkt, zeker wanneer deze vergeleken wordt met de impact van een vergrijzende bevolking, een toegenomen aandeel hogeropgeleiden, en een groeiend aandeel werkende vrouwen (Van den Brakel en Otten, 2017; Schulenberg en Buitenhuis 2017).

Ongelijkheid kan wel verder toenemen

Onder jongeren is het verschil groter en meer gegroeid dan onder de ouderen. Inkomenshomogamie is onder jongere cohorten dus sterker toegenomen en dit kan de komende decennia wel leiden tot een verdere stijging van de inkomensongelijkheid.

Homogamie kan, naast deze directe impact, bovendien ook een indirecte invloed op ongelijkheid hebben, bijvoorbeeld via intergenerationele overdrachten. Kinderen met homogeen hoogopgeleide ouders hebben toegang tot verschillende vormen van persoons-, sociaal en cultureel kapitaal (SCP, 2014). Dat kan de vorm aannemen van hulp bij het huiswerk, maar ook kennis van maatschappelijke normen, en toegang tot een maatschappelijk relevant netwerk. Kinderen met homogeen laagopgeleide ouders kennen dan een relatieve achterstand. Kinderen van ouders met twee hoge inkomens, hebben ook meer toegang tot economisch kapitaal. Dat kan de vorm aannemen van betaald schaduw­onderwijs, maar bijvoorbeeld ook van schenkingen en erfenissen die een aantoonbare bron zijn van ongelijkheid (Groot et al., 2019). Al deze vormen van overdracht tussen generaties kunnen op termijn het effect van homogamie op de ongelijkheid versterken. Zo zien we nu al dat de intergenerationele inkomensmobiliteit onder druk staat. Een relatief groot deel van kinderen uit de armste milieus blijft in de onderste inkomensgroepen hangen (Gielen en Van Kippersluis, 2021; Janssen et al., 2018). Dat kan verder dalen door de gevolgen van toenemende inkomenshomogamie.

Beleidsimplicaties

Primaire inkomensongelijkheid wordt voor een groot deel bepaald door demografische processen waar de overheid niets aan kan of wil doen. Voorbeelden zijn het stijgende opleidingsniveau van Nederlanders en de stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen, die beide over het algemeen positief worden gewaardeerd – maar wel leiden tot meer inkomensongelijkheid. De invloed van dit soort demografische processen plaatst een beperking op de mate waarin de primaire inkomensongelijkheid maakbaar is.

Als politici desondanks de impact van homogamie op ongelijkheid willen beperken, kan er gedacht worden aan maatregelen die de kansengelijkheid van kinderen bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld beïnvloed worden via het onderwijs. Denk aan extra investeringen in leerlingen die weinig kansen hebben, de mogelijkheid vereenvoudigen tot het stapelen van opleidingen. of aan het aanbieden van (meerjarige) brede brugklassen. Zie voor een uitgebreid overzicht van mogelijkheden om de kansengelijkheid te bevorderen bijvoorbeeld de Ideeënkaart kansengelijkheid in het onderwijs (VO-raad, 2016) of de Kamerbrief Bevordering kansengelijkheid in het onderwijs (Tweede Kamer, 2019).

Daarnaast kan er ook gedacht worden aan maatregelen waarbij (een deel van de) herverdeling plaatsvindt op het niveau van het huishouden. Het heffen van een deel van de inkomstenbelasting – die nu vooral op individueel niveau geheven wordt – op huishoudniveau is mogelijk een kansrijke maatregel. Dit kan echter wel negatief uitpakken voor bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie of de zorgverdeling binnen het huishouden, wat mogelijk niet opweegt tegen de eventuele voordelen van zo’n maatregel.

Getty Images/iStockphoto

Literatuur

Brakel, M. van den, en F. Otten (2017) Door crisis en vergrijzing stijgt ongelijkheid in primair inkomen. ESB, 102(4756), 579–582.

Caminada, K., K.P. Goudswaard en J. Been (2017) Neemt de inkomensongelijkheid in Nederland toe? In: K. Chkalova, J. van Genabeek, J. Sanders en W. Smits (red.), Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt: de focus op ongelijkheid. Den Haag: CBS, p. 85–100.

Gielen, A. en H. van Kippersluis (2021) Nederland verloor tijdens de vorige crisis koppositie inkomensmobiliteit. ESB, 106(4793), 48–50.

Groot, S., M. Lever en J. Möhlmann (2019) Effect van erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen. CPB Notitie, december.

Janssen, P., R. Schulenberg, D. van Vuuren en M. Buitenhuis (2018) Kinderen overtreffen hun ouders minder vaak in inkomen. ESB, 103(4765), 392–395.

Kalmijn, M. en W. Uunk (2015) Opleidingshomogamie in Nederland revisited: stabiliteit of toenemende segmentatie op de huwelijksmarkt? Mens & Maatschappij, 90(4), 379–404.

Schulenberg, R. en M. Buitenhuis (2017) Oorzaken van de toename in de ­primaire-inkomensongelijkheid. ESB, 102(4756), 583–586.

SCP (2014) Verschil in Nederland: Sociaal en Cultureel Rapport 2014. Sociaal en Cultureel Planbureau.

Tweede Kamer (2019) Bevordering kansengelijkheid in het onderwijs. Kamerbrief, 1474648.

Vethaak, H., J. Been en E. Jongen (2021) Inkomenspositie partners steeds vaker vergelijkbaar. ESB, 106(4802), 462–463.

VO-raad (2016) Ideeënkaart kansengelijkheid in het onderwijs. Te vinden op www.vo-raad.

Auteurs

Categorieën