Het helpen van de minder gefortuneerden wordt er bij huize Duflo-Banerjee met de paplepel ingegoten. Hun jongste kind, amper vijf jaar oud, bouwde onlangs een machine om geld te drukken, vertelt Esther Duflo (47). “Daarna zette hij een kleinere machine in elkaar, omdat arme mensen ook kleinere biljetten nodig hebben”, lacht ze in de auto op weg naar de Erasmus School of Economics. Ze was er vrijdag te gast voor een lezing en de uitreiking van een eredoctoraat.
De aan topuniversiteit MIT verbonden Française ontving vorige maand samen met haar man Abhijit Banerjee en Michael Kremer de Nobelprijs voor de Economie voor hun experimentele onderzoek naar het terugdringen van armoede. De jongste econoom ooit om de onderscheiding te ontvangen, spreekt van ‘de erkenning van een beweging’. Ze is immers medeoprichter van het Abdul Latif Jameel Poverty Action Lab (J-PAL), dat ondertussen zo’n 400 onderzoekers telt. “De meeste mensen weten niets over wat ons soort economen doet. De perceptie is toch vaak dat economie om geld draait, theoretische modellen, en het maken van voorspellingen die in de praktijk nooit blijken uit te komen.”
Heeft ze nu meer dan vroeger het oor van beleidsmakers? “De resultaten van ons onderzoek zijn belangrijk, maar de attitude waarmee we die bereiken is nog belangrijker. Ik hoop dat onze Nobelprijs bijdraagt aan dat besef. Beleidsmakers mogen er dus niet van uitgaan dat ze het antwoord al weten. Ze moeten kijken naar de ervaring van anderen, en daarvan leren. Dat betekent dus dat ze vertrekken vanuit pragmatisme, en niet vanuit een politieke intuïtie of ideologische overtuiging.”
Grote internationale instellingen zoals de Verenigde Naties trekken voor humanitaire projecten in de regel aanzienlijke budgetten uit, maar daar heeft Duflo haar bedenkingen bij. “Waarschijnlijk zullen we van veel van die programma’s nooit weten of ze effectief waren of niet. Unicef bijvoorbeeld, is op een bepaald ogenblik overgestapt van kleinschalige naar grote projecten. Dat is jammer, want de organisatie zal sowieso nooit alle kinderen ter wereld bereiken. Het zou beter zijn als ze een deel van hun geld besteden aan het bewijzen van wat wel en niet werkt, en overheden op die manier bijstaan. Dus kennis creëren die leidt tot beter beleid.”
Waarom koos ze als tiener voor de studie economie, en later met een focus op armoede? “Toen ik opgroeide had ik heel sterk het gevoel dat we de problemen van de armste persoon op de wereld moeten oplossen, en daarna van de op een na armste. Door economie te studeren, dacht ik daaraan te kunnen bijdragen.”
Gevaarlijk paternalisme
We moeten voorbij de clichés kijken, betoogt ze. “Ik wil dat mensen begrijpen dat arm zijn niet betekent dat je onverantwoordelijk of dom bent. Er is een groot wantrouwen richting armen, de angst dat ze alle uitkeringen die ze ontvangen zullen besteden aan de verkeerde dingen, zoals alcohol. Dat is gevaarlijk paternalisme. We moeten af van het uit de Victoriaanse tijd stammende idee dat je arm zijn zo onaantrekkelijk mogelijk moet maken, zodat mensen een prikkel hebben om te werken.”
Er zijn ook goede prikkels om het gedrag van armen te sturen. “Ook zij hebben net als iedereen last van bepaald gedrag dat hen benadeelt, zoals kortetemijndenken. Het verschil met rijke mensen is dat die daar vaak beter tegen beschermd zijn, bijvoorbeeld omdat een deel van hun loon automatisch opzij wordt gezet voor hun pensioen, of omdat ze een ziektekostenverzekering hebben. Veel van die keuzes zijn al voor hen gemaakt. Zodra je arm bent, valt al deze hulp weg. Het zijn dus de rijken die nu het meest profiteren van dat paternalisme.”
Een gratis zak linzen
Om te achterhalen welke maatregelen nuttig zijn, en welke niet, is veldonderzoek nodig. En als een bepaald concept lokaal blijkt te werken, betekent dat nog niet dat overheden dat zomaar op grotere schaal kunnen invoeren. “Elk programma moet aangepast worden aan de lokale context en omstandigheden.”
Duflo geeft het voorbeeld van een kleinschalig experiment dat ze jaren geleden heeft uitgevoerd in de Indiase deelstaat Rajasthan. Gezinnen kregen een zak linzen als ze hun kinderen lieten inenten, wat de vaccinatiegraad stevig verhoogde. “Het was heel moeilijk om dat opgeschaald te krijgen. De hogere overheden vonden namelijk dat het volstond om mensen de mogelijkheid te bieden hun kinderen te laten vaccineren.”
Die overtuiging raakte aan het wankelen toen bleek dat meer investeringen om dat aanbod verder te verhogen niet leidden tot meer vaccinaties, zegt Duflo. “Heel wat mensen bleven weg, ook al hadden ze niets tegen inentingen. Toen begreep de overheid dat zij wel degelijk een duwtje nodig hadden. Het punt is dat inentingen nooit dringend zijn. Het is iets wat ouders gemakkelijk blijven uitstellen. Dat inzicht is gemakkelijker te bespreken met politici dan de boodschap dat ze met een gratis kilo linzen de vaccinatiegraad flink kunnen verhogen.”
Sms’jes versturen
Het probleem is wel dat het nogal een gedoe én relatief duur is om zakken peulvruchten uit te delen. Daarom onderzocht J-PAL in de deelstaat Haryana welke andere ‘duwtjes’ tot het gehoopte resultaat kunnen leiden.
“Ouders die hun kind lieten inenten, kregen bijvoorbeeld extra belminuten voor op hun prepaidtelefoon”, legt Duflo uit. “We verstuurden ook sms’jes om hen eraan te herinneren wanneer ze de inentingen konden halen. Als laatste mobiliseerden we ook de lokale gemeenschap. Daarvoor zochten we de grootste roddelaar van het dorp. Veel moet je daar niet voor doen, je vraagt gewoon aan vijf dorpelingen bij wie je moet zijn. (lacht) Vervolgens vroegen we die personen om ambassadeur te zijn voor onze vaccinatiecampagne. In een maandelijks sms-bericht vroegen we ze om hun vrienden te helpen herinneren aan het belang van vaccinaties.”
“De resultaten van het experiment waren saai,” zegt Duflo, “in die zin dat de vaccinatiegraad het meest steeg in de gebieden waar we al deze maatregelen tegelijk inzetten, van 64 procent naar bijna 80 procent. Maar alle middelen inzetten, is niet kostenefficiënt. De beste oplossing bleek daarom om in te zetten op de combinatie van sms’jes en de roddelaars.”
Kleine en grote ideeën
Wat vindt ze van de kritiek dat het uitvoeren van Randomised Controlled Trials kleine problemen oplost maar de grote, meer institutionele problemen onbeantwoord laat? “Ik vind dat onderscheid tussen groot en klein irrelevant. Vaccinatie ís voor mij een groot probleem. Bij J-PAL hebben we bijvoorbeeld ook een groep economen die zich buigt over corruptie. Van dit soort experimenten leren we minstens zo veel over de vraag waarom democratieën gedijen dan van de Grote Ideeën. Ze vullen elkaar aan.”
Tegenstanders van ontwikkelingshulp voor landen waar niet alleen veel armoede is, maar ook veel corruptie, stellen dat dit deze regimes in stand houdt. Duflo haalt haar neus op. “Ik geloof niet in het marxistische idee dat er een allesvernietigende revolutie nodig is om veranderingen teweeg te brengen. Het is niet alleen onrealistisch, maar het is ook verwerpelijk om mensen die hulp nodig hebben te negeren. Experimenten kunnen helpen om geld voor ontwikkelingshulp op een zo effectief mogelijke manier uit te geven en er dus zo weinig mogelijk van in de verkeerde zakken te laten belanden.”
Met welk project, klein of groot, is Duflo het meest tevreden? “Ik ben vooral trots op het mede in gang brengen van een hele beweging van onderzoekers, beleidsmakers en donateurs die bijdragen aan J-PAL. Maar als ik één project moet aanwijzen dat veel impact heeft gehad, dan is het wel het project dat gericht is op toegespitst onderwijs. Het klinkt logisch dat je het onderwijs aanpast aan het niveau van de leerlingen in de klas, maar dat neemt niet iedereen zomaar aan. Vaak is het curriculum veel te moeilijk. Na een reeks van evaluaties op kleine en grote schaal is er nu een programma waarmee we miljoenen kinderen in India bereiken en hun onderwijs op het juiste niveau bieden. En in Afrika schalen we nu een gelijksoortig programma op.”
Lessen voor beleid
Wat is de belangrijkste les die beleidsmakers kunnen trekken uit het onderzoek van Duflo, Banerjee en Kremer? “Ontwikkelingshulp had een hele slechte reputatie, bijvoorbeeld door de uitspraken van William Easterly”, merkt Duflo op. Easterly, professor aan de New York University, stelt dat ontwikkelingshulp meer kwaad doet dan goed. Het zou corruptie in de hand werken, armen bemoederen en de lokale instellingen verzwakken.
“Wij laten met bewijs zien dat ontwikkelingsprojecten wél kunnen werken”, zo reageert de Franse econoom. “Ons onderzoek biedt beleidsmakers veel voorbeelden van maatregelen die effectief zijn. Zij zouden hun plannen altijd ex ante moeten kunnen rechtvaardigen op basis van wetenschappelijk bewijs.”
Meten is echt weten, bewijst Duflo. Door haar onderzoeken gooide ze een schaduw over het concept van microkredieten waarvoor Muhammad Yunus in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. De Bengaalse econoom bedacht dat armen gebaat zouden zijn met kleine leningen tegen lage tarieven om een zelfstandige activiteit op te starten. In de praktijk blijken microkredieten geen effect te hebben, ontdekte Duflo, die zich haast om eraan toe te voegen dat ze het armoedeprobleem echter ook niet erger maken.
Hulp en handel
De laatste jaren is de focus in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid verschoven van traditionele hulp naar een combinatie van hulp en handel. Volgens Duflo kan het stimuleren van handel heel nuttig zijn, omdat het ontwikkelingslanden mogelijk helpt om toe te treden tot de internationale markt. “Er is nog veel onderzoek nodig, maar we weten wel dat het belangrijk is dat bedrijven in ontwikkelingslanden kunnen bloeien. Die zorgen uiteindelijk voor werkgelegenheid.”
Een nieuwe lichting economen
Niet alleen de ontwikkelingseconomie, maar ook de rest van het vakgebied heeft Duflo in de afgelopen jaren zien veranderen. Ze ziet een duidelijke verschuiving, met minder aandacht voor theoretische modellen. “Dat werk zie ik toch vooral bij de oudere generatie economen. Ik denk dat de toekomstige Nobelprijzen meer zullen gaan naar mensen die aan toegepaste economie doen, met empirisch werk.”
Auteurs
Categorieën