Ga direct naar de content

Criminaliteit

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 7 1989

Criminaliteit
Veiligheid is een primaire levensbehoefte. Met staat op een lijn met eten en
een-dak-boven-je-hoofd. Met kost dan
ook weinig moeite om voor veiligheidsvraagstukken publieke aandacht te vragen. Ook in 1988 is de geregistreerde
criminaliteit weer gestegen en Nederland is in Europa een van de onveiligste
landen geworden.
De achterliggende oorzaken van de
hoge criminaliteit zullen zich de komendejarennietof nauwelijkswijzigen.Ons
stelsel van informele maatschappelijke
controle brokkelt nog steeds af en de
overheid lijkt niet voornemens een grote
financiele injectie te geven aan het politiele-justitiele apparaat. Sterker nog,
het Openbaar Ministerie verzoekt de
politie haar repressieve aandacht te
verminderen omdat geconstateerde
wetsovertredingen door haar niet adequaat kunnen worden behandeld. De
capaciteit van het Openbaar Ministerie
wordt steeds meer bepalend voor het
aantal processen-verbaal dat de politie
uitdeelt1. Met Docters van Leeuwen
moet worden opgemerkt dat hierin het
gevaar van de impliciete acceptatie van
de misdaad schuilgaat. Afwijzing is de
enige houding die voorkomt dat de gebreken in ons zelf de bepalende krachten in onze samenleving worden2.
Het is te gemakkelijk om iedere verantwoordelijkheid voor onze veiligheid
op de overheid af te schuiven. In een
primaire levensbehoefte als veiligheid
zou doorde overheid niet eens kunnen
worden voorzien. De burger wacht
doorgaans ook niet op de overheid totdat deze hem van eten en drinken voorziet, maar gaat zelf aan het werk. Daarenboven is er de zogenaamde veiligheidsparadox die zegt dat veiligheid
voor de een, onveiligheid voor de ander
betekent3. Docters van Leeuwen geeft
het voorbeeld van de beveiligde binnenstad die met al zijn voorzieningen in
feite erg onveilig is geworden. Dit leidt
ertoe dat de overheid de activiteiten van
haar burgers op dit terrein weliswaar
mag toetsen ten einde te voorkomen
dat haar taak wordt ondermijnd maar zij
moet erkennen dat haar het monopolie
van de veiligheidszorg niet past.
De politicus die zich deze visie eigen
maakt en tegelijkertijd een bijdrage
moet leveren aan het bezuinigingsbeleid, maakt van de nood een deugd. Als
hij de rol van de private sector op dit
terrein erkenten vervolgensconstateert

ESB 6-9-1989

W.J. de Ridder

dat in andere landen het aandeel van
het bedrijfsleven in de financiering van
de veiligheidszorg aanzienlijk groter is
dan in Nederland, ligt zijn conclusie
voorde hand: de lastenverdeling is niet
redelijk en het bedrijfsleven moet meer
bijdragen4. Het NEI heeft berekend dat
van de / 5,5 miljard die thans in ons land
voor de ‘criminaliteitsbeheersing’ wordt
uitgegeven de overheid / 4,4 miljard
voor haar rekening neemt, het bedrijfsleven / 1 miljard en de particulieren /
100 miljoen. De schade die daarboven
voor rekening van het bedrijfsleven
komt, is evenwel aanzienlijk en wordt
geschat op ten minste / 3,6 miljard per
jaar5.
Er is veel kritiek op het functioneren
van politie en justitie. Geelhoed stelt dat
de afzonderlijke eenheden een stugge
en introverte organisatorische cultuur
kennen en vervolgt: “Autistische organisaties voeren per definitie een schrale
dialoog, de tastbare resultaten ervan
zijn gering”6. Dit feit bemoeilijkt de goede samenwerking van het bedrijfsleven
met politie en justitie, al blijken er in het
pluriforme overheidsapparaat soms opmerkelijke samenwerkingsverbanden
met de particuliere sector tot stand te
kunnen komen. Steeds meer initiatieven (bij voorbeeld stadswachten) kunnen tegenwoordig op een politieke zegen rekenen, immers om meer geld
voor veiligheidszorg vanuit het bedrijfsleven te kunnen genereren, worden
‘partnerships’ tussen justitie, overige
overheid en bedrijfsleven bij de aanpak
van het criminaliteitsprobleem toegejuicht7.

Ondernemingen zitten in een lastig
pakket. Aan de al te enthousiaste reactie van de overheid hangt een hoog
prijskaartje. Deze prijs is hen al gauw te
hoog, te meer omdat het doel van ondernemingen het produceren van goederen en diensten en niet het verschaffen van veiligheidszorg is. Anderzijds is
de schade die bedrijven van de criminaliteit ondervinden zo groot dat tot op
zekere hoogte de door hen gemaakte
kosten van de veiligheidszorg erdoor
worden gelegitimeerd. Trouwens de eigen werknemers van de bedrijven stellen op dit terrein eisen waaraan de overheid niet tegemoet kan komen en waarin alleen door eigen inspanning van de
ondernemingen kan worden voorzien.
Vervolgens constateren ondernemers
dat bij een goede samenwerking tussen
politie, justitie en hun onderneming belangrijke effectiviteitsverbeteringen mogelijk zijn. Dan ontstaat er wel een zeer
moeilijke situatie: de politieke claim op
een grotere financiele bijdrage van het
bedrijfsleven aan de veiligheidszorg
compliceert de moeizaam van de grand
komende samenwerking tussen de zo
sterk uiteenlopende culturen van met
name deze delen van overheid en bedrijfsleven. Het is niet alleen waardevol,
maar ook zeer interessant de ontwikkelingen op dit terrein op de voet te volgen.
Een boeiender werkterrein kunnen
ge’interesseerden in het grensgebied
van maatschappij en onderneming zich
nauwelijks indenken.

-r
1. Zie onder meer de Volkskrant van 11
augustus 1989.

2. A.H.W. Docters van Leeuwen, Principes
van veiligheidszorg. Verslag Symposium
over de financiering van de veiligheidszorg,
Stichting Maatschappij en Politie, 1989, biz.
45.

3. Idem, biz. 47.
4. F. Korthals Altes, idem, biz. 22.

5. NEI, Naar een economische benadering
van criminaliteit en veiligheidszorg, Stichting
Maatschappij en Politie, 1988, hoofdstuk 3.
6. L.A. Geelhoed, Verslag Symposium over

de financiering van de veiligheidszorg, biz.
33
7. F. Korthals Altes, idem biz. 23.

867

Auteur