Ga direct naar de content

Enige gegevens over minimale en modale inkomens in 1974-1983

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 11 1984

Enige gegevens over minimale en
modale inkomens in 1974-1983
DRS. T.K. HUBNER*

Over de inkomensverdeling komen slechts met grote vertraging gegevens beschikbaar. Zo hebben de
laatste door het CBS gepubliceerde gegevens betrekking op 1978! Om enig inzicht te krijgen in de
algemene inkomensontwikkeling, is het nuttig de inkomensontwikkeling van tenminste een aantal
omvangrijke groepen na te gaan, groepen die de meerderheid van de bevolking uitmaken. Om deze
reden berekent en publiceert de Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting in Amsterdam elk jaar de
inkomens van de minima en de modalen. Daarbij wordt tevens ruime aandacht geschonken aan de
invloed van de woonkosten (= huur plus kosten van verwarming en warm water minus eventuele
individuele huursubsidie) op de bestedingsruimte die overblijft na betaling van de woonkosten. In dit
artikel wordt de inkomensontwikkeling voor de betaling van de woonkosten weergegeven zoals die
blijkt uit de cijfers van de laatste Amsterdamse publikatie 1).

Inleiding
We gaan voor de periode 1974-1983 kijken naar de inkomensontwikkeling van de volgende categorieen:
– AOW-ers, ongehuwd en gehuwd;
– minimumloners, waar nodig onderverdeeld naar ongehuwd
tussen 23 en 35 jaar, gehuwd zonder kinderen en gehuwd met
twee kinderen;
– modale werknemers, waar nodig met dezelfde onderverdeling als bij de minimumloners.
Ten aanzien van al deze categorieen veronderstellen we dat zij
geen andere inkomstenbronnen hebben dan hun AOWuitkering, dan wel hun loon of salaris.
Bij de modale werknemers maken we verder onderscheid tussen de werknemers die in 1973 een modaal inkomen hadden en
daarna alleen loonsverhogingen volgens de index van de regelingslonen 2) kregen, en de werknemers die in 1982 een modaal
inkomen hadden en zowel daarvoor als daarna alleen met de regelingslonenveranderingen meegingen. Duidelijk zal blijken dat
deze uit twee verschillende jaren afkomstige modale werknemers, gezien hun beloning, niet dezelfde personen kunnen zijn.
Zo verdiende in het jaar 1983 de,,modale werknemer 1982″ bruto per jaar f. 3.180 meer dan de ,,modale werknemer 1973″.
Nog een opmerking over onze modale werknemers. Hun vrij
besteedbaar inkomen wordt bekeken voor jongere ongehuwden,
gehuwden zonder en met twee kinderen. Volgens een strikte bantering van de definitie van de modale werknemer zouden we uitsluitend een gehuwde werknemer met twee kinderen jonger dan
16 jaar mogen behandelen. Aangezien echter het bruto (modale)
inkomen niet afhankelijk is van burgerlijke staat en aantal kinderen, is onze benaderingfeitelijk niet in tegenspraak met de officiele definitie van de modale werknemer. Door een uitbreiding
tot andere, in de praktijk in groten getale voorkomende, categorieen krijgt de in dit artikel toegepaste benadering ons inziens
een groot realiteitsgehalte.
We gaan de volgende soorten inkomens berekenen:
– bruto inkomen (excl. eventuele eenmalige uitkering en/of
kinderbijslag);
– belastbaar inkomen (volgens de definitie van de fiscus);
– besteedbaar inkomen (d.w.z. het bruto inkomen verminderd
met de eventuele pensioenpremie, de premies voor de volksen sociale verzekeringen en het ziekenfonds en de inkomstenbelasting en vermeerderd met de eventuele eenmalige uitkering en/of kinderbijslag) 3).
28

Bij de berekening van het belastbaar inkomen veronderstellen
we dat de belastingplichtige geen buitengewone lasten, persoonlijke verplichtingen, of hypotheekrente i.v.m. een eigen woning
als aftrekposten heeft.
Bruto inkomen
De — nominale — bruto inkomens (excl. eventuele eenmalige
uitkering en/of kinderbijslag) vindt men in label 1. De onderverdeling naar burgerlijke staat/aantal kinderen hoeft niet gemaakt
te worden voor het bruto en belastbaar inkomen van minimumloners en modale werknemers, aangezien de hoogte van deze inkomens niet afhangt van burgerlijke staat/aantal kinderen.
Tabel 1. Bruto jaarinkomen (excl. eventuele kinderbijslag en
eenmalige uitkering) in guldens
AOW-er

Jaar

ongehuwd
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983

gehuwd

Minimumloner

Modaal
1973

Modaal
1982

7.376
8.507
9.560
10.461
11.344
11.913
12.738
13.198
13.819
13.887

10.444
12.049
13.874
15.312
16.607
17.437
18.385
18.990
19.840
19.933

14.377
16.686
18.694
20.042
21.745
22.706
23.756
24.535
25.805
26.420

20.000
22.500
24.531
26.406
27.969
29.375
30.469
31.250
33.281
33.438

21.634
24.338
26.535
28.563
30.254
31.775
32.958
33.803
36.000
36.168

Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat er tot 1981 een zeer sterke
nominale groei was, vooral van de AOW-uitkeringen en het mi-

* De auteur is werkzaam als econoom bij de gemeente Amsterdam. Het

artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, Basisinformatie over inkomen, huur en individuele huursubsidie in de jaren 1974-1983, Amsterdam, november 1983.
2) Regelingslonen zijn de bruto basislonen volgens cao’s en bezoldi-

gingsbesluiten.
3) Zie voor het berekeningsschema van de inkomens, dat 17 stappen telt,
de in voetnoot 1 genoemde publikatie.

nimumloon. De AOW-uitkeringen waren in 1980 74 a 77% hoger dan in 1974, terwijl het minimumloon 65% hoger was. De
modate werknemers kregen in 1980 52% meer dan in 1974. Na
1980 werd de nominate toeneming, vergeleken met de jaren
daarvoor, veel zwakker. In 1983 zien we slechts een kleine

verhoging.

Het is zonneklaar dat de nominate vrij besteedbare ruimte zich
in het laatsle jaar, vergeleken mel de voorgaande jaren, ongunslig heefl onlwikkeld. De minima (uitgezonderd de onge-

huwde volwassen minimumloner beneden de 35 jaar) gingen nominaal zeer bescheiden vooruil, de jonge minimumloner bleef
ongeveer gelijk, lerwijl de modalen een nominale vermindering

van 2,7 & 3,9% incasseerden.
Belastbaar inkomen
Reele koopkracht

De vaststelling van het belastbaar inkomen is van belang voor
diverse doeleinden, zoals de belastingheffing, de bepaling van de
individuele huursubsidie, de schoolgeldheffing. De ontwikkeling van het belastbaar inkomen geven we in label 2.

De nominale bestedingsruimle zegl bij inflalie weinig over de
reele koopkrachl. Hoe de reele koopkracht veranderde, zien we

in label 4- De nominale vrij besleedbare inkomens zijn daar gecorrigeerd met het indexcijfer van de gezinsconsumplie. Hierbij

Tabel 2. Belastbaar jaarinkomen in guldens
AOW-er
gehuwd

Minimumloner

Modaal

ongehuwd

1973

1982

7.226
8.357
9.410
10.311
11.194
1 1 .763
12.588
13.048
13.669
13.737

10.294
11.899

12.074
13.974

13.724
15.162
16.457
17.287

15.531
16.640
18.123
18.981
20.007
20.652
21.466
21.594

16.418
18.496
20.077
21.623
22.891
24.052
25.050
25.469
26.997
26.007

17.803
20.062
21:786
23.454
24.802
26.040
27.093
27.477
29.078
27.896

Jaar
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983

18.235
18.840
19.690
19.783

Modaal

Ook deze inkomens stegen tot 1981 fors. Daarna is hun groei
veel trager, of in het geval van de modalen in 1983 zelfs negatief.
Bij de minima bestond in 1983 nog een bescheiden toename ten
opzichte van 1982.
Vrij besteedbaar inkomen

De bestedingsruimte waarover het individu, in tegenstelling
tot de vorige inkomens en natuurlijk binnen bepaalde grenzen,
vrij kan beschikken, wordt in label 3 gegeven.

willen we nog opmerken dal deze correclie naar onze smaak zeer
grof is. Hel consumptiepakkel van een alleenslaande ongehuwde AOW-er is namelijk anders samengesleld dan dal van een gehuwde AOW-er, en heel anders dal van een minimumloner mel
iwee kinderen enz. Helaas beschikt men alleen over iwee reeksen
prijsindexcijfers, die van elkaar slechls marginaal verschillen.
Eigenlijk zou men voor een exaclere benadering len minsle voor
lienlallen inkomens- en huishoudenslypen aparle reeksen prijsindexcijfers moelen berekenen, helgeen op grole praklische bezwaren sluil.
De reele koopkracht loopt volgens de cijfers in label 4 vanaf
1979 lerug. Bij alle beschouwde groepen neemt de reele besledingsruimle af, maar de male waarin dil gebeurl, verschill aanzienlijk. Dil blijkt zeer duidelijk als we de reele koopkracht als
index (1974 = 100) uildrukken (zie label 5).

Tussen 1974 en 1979 sleeg de reele koopkrachl van de AOWers mel 16% en – afhankelijk van burgerlijke slaal en huishoudensgrootle – die van de minimumloners mel 13 a 17% en die
van de modale werknemers met 5 a 7%. Na 1979 zien we echler
een doorgaande daling van de reele vrij besteedbare ruimte.
Hel koopkrachlverlies was in 1983 len opzichle van 1982
– weer afhankelijk van burgerlijke slaal en huishoudensgroolte – bij de AOW-ers 1,7 a 1,8%, bij de minimumloners 1,3 a

Tabel 3. Vrij besteedbaar jaarinkomen (incl. eventuele kinderbijslag en eenmalige uitkering) in guldens
Minimumloner

AOW-er
Jaar

ongehuwd

gehuwd

ongehuwd

Modaal 1982

Modaal 1973

gehuwd

gehuwd.

ongehuwd

gehuwd

2 kinderen
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983

6.998
8.289
9.179
10.029

10.831
11.356
12.099
12.555
13.118
13.217 a)

10.066
11.831
13.188
14.330
15.480
16.224
17.165
18.001
18.762
18.885 a)

9.408
11.091
12.325
13.389
14.447

15.181
16.150
16.675
17.157
17.145

10.163
11.908
13.245
14.381
15.494
16.280
17.295
18.165
18.962
19.070 a)

1 1 .997
13.893
15.390
16.651
17.916
18.818
19.987
21.191
21.934
22. 185 a)

ongehuwd

gehuwd

gehuwd,
2 kinderen

14.990
16.934

13.174
14.901

15.963

18.338
19.870

16.074
17.479
18.422
19.383
20.319
20.632
21.499
20.668

14.110
15.914
17.206

gehuwd,

2 kinderen
12.285
13.960
15.086

13.156
14.947
16.193

16.408
17.305
18.222
19.125
19.480
20.342
19.646

17.600
18.567
19.548
20.528
20.966

21.953
21.187

20.988
22.086
23.220
23.792
24.925
24.252

18.699
19.712
20.736
21.727
22.159
23.158
22.322

17.968
19.428
21.051
22.207

23.274
24.419

24.985
26.130
25.387

a) Als deze minima individuele huursubsidie ontvangen, is hun eenmaiige uitkenng (en dus hun vrij besteedbaar inkomen) f. 55 hoger.

Tabel 4. Reele koopkracht (= vrij besteedbaar jaarinkomen incl. kinderbijslag en eenmalige uitkering in guldens van 1974)
Minimumloner

AOW-er

Jaar
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983

Modaal 1973

Modaal 1982

gehuwd

ongehuwd

gehuwd

gehuwd,
2 kinderen

ongehuwd

gehuwd

gehuwd,
2 kinderen

ongehuwd

gehuwd

6.998
7.522

10.066

9.408
10.064

11.997

10.999
1 1 .230
11.657
1 1 .723
11.645
11.436
1 1 .255
1 1 .057 a)

12.285
12.668
12.582
12.859
13.031
13.166
12.975
12.376
12.203
11.502

13.156
13.564
13.505
13.793

14.990
15.367

7.656

10.163
10.806
11.042
1 1 .270
11.667
1 1 .763
11.733
11.541
11.375

13.174
13.522
13.406
13.698
13.872
14.005
13.785
13.108
12.897
12.101

14.110
14.441
14.350
14.654
14.843
14.983
14.740
14.078
13.892
13.069

ongehuwd

7.860
8.156

8.205
8.208
7.976
7.869
7.738 a)

10.736

10.279
10.493
10.879
10.969

10.957
10.594
10.292
10.038

11. 165 a)

12.607

12.836
13.049
13.491
13.597
13.560
13.463
13.158
12.989 a)

13.981
14.124
13.927
13.320
13.169
12.405

15.294
15.572
15.804
15.958
15.753
15.116
14.952
14.199

gehuwd,
2 kinderen
15.963
16.305
16.204
16.498
16.722
16.816
16.566
15.874
15.675
14.864

a) Als deze minima individuele huursubsidie ontvangen, is hun eenmalige uitkering (en dus hun vrij besteedbaar inkomen) f. 32 hoger.

ESB 11-1-1984

29

TabelS. Index reele koopkracht ( = vrij besteedbaar jaarinkomen incl. kinderbijslag en eenmalige uitkering in guldens van 1974), 1974
= 100
Minimumloner

AOW-er
Jaar

ongehuwd

gehuwd

ongehuwd

Modaal 1973

gehuwd

gehuwd,

ongehuwd

Modaal 1982
gehuwd

2 kinderen
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982

1983

107

107
109
112

112

117
117
117
114
112
111

107
109
112

116
116
116
114
112
110

109

105

116
117

116
113
109
107

103

107

106
109
111
115
116
115
114
112
110

102
105

109
112
113
113
112
110
108

2,5% en bij de modale werknemers 5,0 a 6,2%.
Als we de reele koopkracht van de minimumloner zowel in
1974 als in 1983 op 100 stellen kunnen we een vergelijking maken
met de andere inkomenscategorieen en zien hoe groot het verschil in reele koopkracht was tussen deze groepen in de vermelde
twee jaren (zie label 6).

Tabel6. Koopkrachtvergelijking 1974-1983

103
103

105

106
107

106
107

106
101

106
101
100
94

99
94

gehuwd,
2 kinderen

ongehuwd

103
102
104
105

103
102
104
105
106

106
105
100
100
95

gehuwd

gehuwd,

2 kinderen

105
99
98
92

102

102
102
104
105
106
104
100
98
93

102
103
105
105
104
99
98
93

ele huursubsidie. Dit is echter een onderwerp dat in het bestek
van dit artikel niet aan de orde kan worden gesteld.
Slotopmerking

Uit de voorgaande cijfers moet de sombere conclusie getrokken worden dat de reele koopkracht van grote groepen in de samenleving sinds 1979 aanzienlijk is gedaald. In 1983 hadden de
AOW-ers en minimumloners de levensstandaard van 1976, ter-

Ongehuwd

Gehuwd

1974

AOW-er
Minimumloner

Modaal 1973
Modaal 1982

1983

74,4
100,0
130,6
140,0

77,1
100,0
114,6
120,5

1974

Gehuwd met
2 kinderen
1983

99,0
100,0
129,4
138,8

100,0
111,1
117,1

1974

1983

100,0

100,0

124,9
133,1

109,3
114,4

99,0

Geconstateerd moet worden dat de relatieve verschillen in de
reele koopkracht tussen de minimumloner, de ongehuwde
AOW-er en de modale werknemer in tien jaar tijd kleiner zijn geworden. Vooral de afstand tussen de modalen en de minimumlo-

ner is met grote schreden verkleind. De gehuwde AOW-er had
zowel in 1974 als in 1983 ongeveer de reele koopkracht van de
minimumloner.
Uit de cijfers van de Amsterdamse Gemeentelijke Dienst
Volkshuisvesting blijkt verder dat de keuze van de woning de
bestedingsruimte die na het betalen van huur en stookkosten
overblijft, zeer sterk be’invloedt, zelfs na ontvangst van individu-

Rectificatie

wijl de modale werknemers op het niveau van ca. 1972 terugzakten. Ten opzichte van het bestejaar 1979 is de achteruitgang in

1983 bij de AOW-ers 5,7%, bij de minimumloners 4,5 a 8,5% en
bij de modale werknemers 11,0 a 13,6%.
In 1984 en later volgen voor de beschouwde groepen hoogstwaarschijnlijk nog grotere klappen. Het is zeer de vraag of deze
forse vermindering van de bestedingsruimte van zeer brede lagen
van de bevolking de Nederlandse economie weer gezond zal kunnen maken. Het financieringstekort kan door o.a. de vermindering van de uitkeringen wellicht wat dalen, hoewel zelfs dit kan
worden betwijfeld, maar de prijs daarvoor in de vorm van een
extra groei van de werkloosheid door vraaguitval zal met vrij
grote zekerheid te hoog uitvallen. Misschien zal het thans gevoerde pro-cyclische financierings- en inkomensbeleid, waarbij
het terugdringen van het financieringstekort van het rijk het primaat heeft, – “Keynes is al lang dood!” – over enkele jaren
betreurd worden, maar dan is het leed reeds geleden.
T.K. Hiibner

ben moeten bevatten, sterk samengevat ongeveer luidend: ,,Op
verschillende plaatsen in dit artikel wordt de mening van ver-

Het werken met een elektronische schrijfmachine ,,met geheugen” en uitgerust met talloze knopjes, codes en lampjes kan
de gebruiker voor bedieningsproblemen en soms onaangename
verrassingen stellen. Het is mij al twee keer eerder overkomen
dat een gedeelte van een artikel op tot nu toe onverklaarbare wijze werd uitgewist uit het schrijfmachinegeheugen. Indachtig het
spreekwoord van de ezel en de steen is het me nu een derde keer

hebben aangegeven dat in de delen over de vier huidige zwakheden belangrijke passages ontleend zijn aan Van der Mei, in de
delen over de belangrijkste taken passages aan Voorhoeve, en
dat de paragraaf met de titel ,,De instellingen” gedeelten bevat

overkomen. Een half afgeschreven artikel moest in minder dan

van Patijn, Van der Mei en Engwirda zoals weergegeven in het

een week tijds omgewerkt en gedeeltelijk herschreven worden
voor ESB. De beperkte tijdsduur voor het schrijven en controleren van het artikel en een misschien op hoi geslagen chip, een bedieningsfout of een magnetisch veld (aldus de importeur van

verslag van de UCV van 2 mei 1983.

schillende deelnemers aan de 33ste uitgebreide commissievergadering van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken op 2
mei 1983 weergegeven”. De hierop betrokken voetnoten zouden

Tevens maak ik graag gebruik van de gelegenheid op een sto-

rende zetfout te wijzen. In de alinea op biz. 1104 beginnend met
,,Een vraagteken…” wordt de mening van Van der Mei tijdens

door op voor mij onverklaarbare wijze een passage plus corresponderende voetnoten in het niets zijn verdwenen. De fout
kon niet meer hersteld worden omdat het artikel inmiddels was
gepubliceerd. Een ieder die zoiets ooit is overkomen zal begrijpen hoe ik me voelde na de ontdekking. Te meer daar bij het
nieuwe ,,elektronisch typen in een geheugen” er lange tijd geen

de UCV van 2 mei weergegeven, doch het woord vakbonden
moet vakraden zijn.
Inmiddels heb ik uitvoerig met de importeur van mijn schrijfmachine over het gebeuren gesproken. De importeur meent dat
mijn schrijf machine een ,,te beperkt geheugen” heeft om een
ESB-artikel te bevatten. Enerzijds registreerde ik deze opmerking met genoegen, anderzijds betekent het de noodzaak dit met

papier wordt gebruikt zodat controle tussentijds alsook re-

een ingenieuze uitbreiding van elektronica te verhelpen. Ik vrees

constructie van ,,verdwenen” tekst moeilijk, zo niet onmogelijk
is.
De inleiding van het artikel over de Europese Raad in Athene
(ESB, 30 november 1983, biz. 1100 e.v.) zou nog een alinea heb-

de toename van nog meer knopjes, toetsen, kabels enz. wanneer

mijn schrijfmachien) hebben duidelijk samengespannen, waar-

30

ik zie wat de huidige voor onheil kunnen aanrichten!

F. Micklinghoff

Auteur