Ga direct naar de content

Een zichtbare hand

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 1 1995

Een zichtbare hand
In Nederland zijn er 38 produkt- en bedrijfschappen.
De schappen, voornamelijk actief in de agrarische
sector, zijn het meest bekend vanwege hun promotionele activiteiten. Wie kent niet de uitdrukking “Neem
vaker een bloemetje mee” van het Produktschap
voor Siergewassen? De schappen verrichten echter
veel nicer activiteiten. Ze zijn belast met de uitvoering van regelgeving, houden zich bezig met marktordening en behartigen de belangen van een sector.
Ook doen ze aan informatieverstrekking, onderzoek
en marketing. De schappen rusten op een wettelijke
grondslag – daarom zijn het publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (pbo’s) – en ze worden bestuurd
door vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties. Een bekend voorbeeld is het
Landbouwschap.
Veel schappen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan het succes van hun bedrijfstak, maar nu
zijn zij het middelpunt van discussie geworden. Het
kabinet streeft naar deregulering; minder regels, minder geinstitutionaliseerd overleg, minder algemeenverbindendverklaren. En meer overlaten aan de
markt, dat wil zeggen de vrijheid van ondernemers
en de vrije keuze van consumenten. Achtergrond bij
dit streven is de wereldwijd toenemende concurrentie en de globalisering van markten. Nederland moet
zich aanpassen aan deze veranderende omgeving.
De produkt- en bedrijfschappen komen hierdoor echter in een lastig parket. Zij zijn immers een toonbeeld
van de Nederlandse overlegeconomie. De vraag naar
de toekomst van de pbo’s stond centraal tijdens een
seminar dat ESB vorige week vrijdag organiseerde.
Het opmerkelijke van de schappen is dat ze zich
bezig houden met zeer uiteenlopende activiteiten.
Men is direct betrokken bij het produktieproces met
produktontwikkeling en -promotie en men verleent
ondersteunende diensten als scholing. Men treedt op
als overlegorgaan, en behartigt de belangen van de
leden. Men houdt zich bezig met het uitvoeren, maar
ook het uitvaardigen, van regelgeving. Is het nodig
dat dit allemaal publiekrechtelijk wordt geregeld?
Het verrichten van promotie en onderzoek biedt
met name voor kleinschalige sectoren met homogene
produkten, zoals bloemen of tomaten, voordelen. De
afzonderlijke bedrijven zijn te klein om deze activiteiten zelf op grote schaal uit te kunnen voeren. En als
hun produkten homogeen zijn profiteert een ieder in
gelijke mate van de inspanningen van het schap.
Dank zij de publiekrechtelijke status worden ‘free
rider’-problemen voorkomen.
Nu bestaat er in iedere sector behoefte aan voorzieningen, zoals vakopleidingen of een pick waar de
markttransacties tot stand kunnen komen (veiling).
Zo lang het gebruik hiervan goed toerekenbaar is,
valt te betwijfelen of hier een taak voor de overheid
is weggelegd. Ook private organisaties kunnen deze
voorzieningen aanbieden, met als voordeel dat de
band tussen vraag en aanbod hiervan veel essentieler
wordt. Hier ligt ook een mogelijkheid om het

ESB 22-11-1995

free rider-probleem, waar veel pbo’s op wijzen,
te omzeilen. Door voorzieningen aan te bieden,
die in principe voor iedereen onmisbaar zijn zoals
branche-informatie, kan een belangenbehartigende
organisatie voor zichzelf een breed draagvlak
creeeren.
Het spreekt voor zich dat verordenende regelgeving publiekrechtelijk moet kunnen worden gehandhaafd, omdat daarmee ook een algemeen belang in het geding is. Voorts zouden
publiekrechtelijke organen kunnen dienen als een
platform voor coordinate tussen de private belangenorganisaties en de publieke zaak. Veranderen of aanpassen van verordeningen kan nu eenmaal niet via
de markt.
Op het belang van het schap voor produktontwikkeling en -promotie valt wel iets af te dingen. Om
aan de concurrentie het hoofd te bieden zoeken veel
producenten het antwoord in produktdifferentiatie,
en doen dat ondernemingsgewijs in plaats van een
sectorgewijs (denk aan de toetjes van Mona). Door
produktdifferentiatie streven de bedrijven het schap
als het ware links en rechts voorbij. Het schaalvoordeel van pbo’s op het terrein van promotie en onderzoek weegt steeds minder op tegen het nadeel van
hun grotere afstand tot de markt.
Het is dus niet onmogelijk om een groot deel van
de activiteiten van de schappen van elkaar te scheiden en over te laten aan de markt, terwijl er voor het
schap toch een rol te vervullen blijft voor overleg en
regelgeving. Voordeel hiervan is dat verwacht mag
worden dat private organisaties veel meer geprikkeld
zijn om marktconform te opereren. Juist bij snel veranderende marktomstandigheden is dat van belang.
Daar staat tegenover dat private oplossingen ook
niet altijd perfect zijn. Bovendien, als alles wat via de
markt kan ook via de markt moet, ontstaat een
nieuw probleem. Inherent aan het marktdenken is
een gerichtheid op de korte termijn en op het strikte
eigen belang. De schappen zijn niet alleen een platform voor overleg en ondersteuning, maar ze kunnen zich ook bezighouden met de implementatie van
een marktstrategie voor de gehele sector. De zichtbare hand van het schap heeft meer oog voor de
lange termijn dan de onzichtbare hand van de markt.
De vraag is of dat voldoende compenseert voor het
feit dat schappen vaak wat minder dynamisch zijn
dan privaatrechtelijke organisaties.
T.P. van Walderveen

Auteur