Een klein kunstje
De komende jaren zullen verdere bezuinigingen op de uitgaven van de publieke sector onvermijdelijk zijn. Uitlatingen van sommige toonaangevende politic! bevatten aanwijzingen dat de sociale
uitkeringen en salarissen van het overheidspersoneel – vaak sluitpost in de
periode 1983-1986 – bij nieuwe bezuinigingsronden in verhouding zullen worden ontzien. Voor de komende vier jaar
zijn met name posten op de rijksbegroting slooprijp verklaard.
Een uitgavencategorie ligt muurvast:
de rente op de staatsschuld. Vervolgens
kan worden overwogen om de overheidsaankopen van goederen en diensten te
beperken. Het gaat hierbij echter om een
relatief geringe uitgavencategorie, met
een overwegend afgeleid karakter. Bovendien bestaat er in Den Haag politieke
consensus dat de overheidsinvesteringen eerder omhoog moeten dan dat ze
verder kunnen worden verlaagd. Even
aannemende dat het trendbeleid voor de
publieke salarissen in ere wordt hersteld
dan kunnen de personeelsuitgaven van
de publieke sector alleen dalen, indien
tot een substantiate afslanking van het
overneidsapparaat en tot een forse reductie van de personeelssterkte in de gesubsidieerde en gepremieerde sector
(ziekenhuizen, welzijnswerk) zou worden
besloten. Hoe men verder ook oordeelt
over de wenselijkheid van deze beleidsoptie, effectuering daarvan zou vele jaren vergen en slechts zeer geleidelijk de
beoogde bezuinigingen opleveren, omdat wachtgelden en reorganisatiekosten
torenhoog zullen oplopen.
Als rentebetalingen, materiele bestedingen en personeelslasten op middellange termijn geen of weinig soelaas bieden, blijven de inkomens- en vermogensoverdrachten over. Aan het subsidiezwerk ballen zich inderdaad donkere
wolken samen. Minister De Koning, van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
nam in een geruchtmakende verkiezingstoespraak in ‘s-Gravenmoer de
huursubsidie, studietoelagen en andere
(inkomensafhankelijke)
overdrachten
reeds op de korrel. Dat is vanuit het oogpunt van de bewindsman gezien puur rationeel: hoe meer er in de komende kabinetsperiode op dit soort overdrachten
wordt omgebogen, hoe minder zijn opvolger straks in de uitkeringsniveaus
hoeft te snijden. Ook de kritiek op de WIR
en andere vormen van financiele overheidssteun aan het bedrijfsleven zwelt
aan. Het gaat de ondernemingen al enkele jaren voor de wind en lamme eenden
die nu nog niet op de wieken zijn, verdienen het om de fabriekspoorten definitief
te sluiten, luidt de veld winnende opvatting.
In de kunstsector – die voor ruim de
ESB 22-1-1986
C.A. de Kam
helft drijft op de kurk van overheidssubsidies – moet men de bui hebben zien
aankomen. Hoe is het anders verklaarbaar dat in dezelfde maand waarin De
Koning de overdrachten ten principale
ter discussie stelde, de Stichting Economised Onderzoek (SEO) van de Amsterdamse universiteit een in opdracht van
de gemeente Amsterdam en de lokale
Kamer van Koophandel vervaardigde
studie publiceerde, waarin het belang
van de professionele kunsten voor de
hoofdstedelijke economic breed wordt
uitgemeten? 1) De SEO concludeert dat
de totale economische betekenis van de
kunstsector – op basis van gegenereerdeomzetten – in 1983 circa f. 1,25mrd.
beliep. De sector geeft in Amsterdam
werk aan meer dan 12.000 personen,
waarvan ruim de helft in loondienst werkzaam is. De sterke suggestie die van het
onderzoek uitgaat is, dat een gesubsidieerde kip die zulke gouden eieren legt
niet mag worden geslacht. En het werkte:
de media schetterden de boodschap uit
en Ed Nijpels, voorman van de kampioensclub der bezuinigers, citeerde de
SEO-studie met een zekere gretigheid
toen hij bij de opening van een expositie
in Leiden inging op de (financiele) relatie
tussen overheid en kunst.
Het economisch belang van een sector
kan onder andere worden afgemeten aan
de bijdrage van die sector aan het nationaal of regionaal inkomen dan wel aan de
werkgelegenheid. De SEO berekent de
(bruto) omzet van de bedrijfstak kunsten
in Amsterdam op een half miljard gulden;
dat bedrag wordt voor ruim 60% gedekt
door subsidies, voor krap 40% door betalingen van afnemers. De bedrijfstak doet
voor f. 150 mln. aanschaffingen en betaalt voor f. 200 mln. salarissen uit. Dat
genereert omzet in andere sectoren. Van
de bestedingen van buitenlandse toe-
risten brengt het SEO bovendien f. 400
mln. rechtstreeks in verband met de
kunstsector (vooral musea). De betekenis van de bedrijfstak wordt vervolgens
– in navolging van de aanpak in verschillende Amerikaanse studies – bepaald
door de genoemde omzetbedragen bij elkaar op te tellen (= f. 1,25 mrd.).
Met zo’n manier van rekenen heb ik
moeite. Ik schat de economische betekenis van de kunsten voor Amsterdam op
slechts een kwart van het genoemde bedrag. Het ligt namelijk voor de hand om
de bijdrage van de kunstensector aan de
(Amsterdamse) economie op dezelfde
manier te meten als die van elke andere
bedrijfstak, door de toegevoegde waarde
te bepalen. Daartoe dient de omzet
(f. 500 mln.) te worden gecorrigeerd voor
aanschaffingen in andere sectoren
(f. 150 mln.). De toegevoegde waarde
van de sector is dus hooguit f. 350 mln.,
dat is slechts iets meer dan de subsidie
die de overheid aan de kunsten in Amsterdam verstrekt (f. 300 mln.). Verder is
het m.i. onjuist om van de bestedingen
die buitenlandse toeristen in andere bedrijfstakken (met name de horeca) doen,
f. 400 mln. aan de kunsten toe te rekenen. Als er geen hotels en restaurants in
Amsterdam waren, zouden er nauwelijks
buitenlanders naar kunst komen kijken.
Letterlijk voor hetzelfde geld kan de economische betekenis van de horeca voor
de Amsterdamse economie worden opgekrikt, door bij voorbeeld de helft van de
omzet van de bedrijfstak kunsten op te
tellen bij de totale afzet van de sector horeca. Zo kunnen alle sectoren zich aan elkaar rijk rekenen! Daar wordt echter niemand wijzer van. Hetzelfde is van toepassing op het meetellen van f. 350 mln.
‘binnenlandse’ bestedingen (aankopen
vanuit de kunstsector en uitbetaalde
salarissen).
Finale con moto: leve de kunst! Laat de
overheid al haar subsidies – ook die aan
de kunsten – van tijd tot tijd kritisch heroverwegen door deze te toetsen aan de
gangbare subsidiemotieven en aan het
marginale nut dat de modale belastingbetaler voor de laatste subsidiegulden
heeft opgeofferd. Laat beleidsmakers
daarbij niet in de war raken door het
SEO-rapport. Want door hun weergave
van de onderzoeksresultaten hebben de
media het grote publiek en politici een
kunstje geflikt.
C.A. de Kam
1) S. Hietbrink, F. van Puffelen en J.A.M.
Wesseling, De economische betekenis van de
professionele kunsten in Amsterdam, Stichting voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, december 1985.
79