Een EMU in een klap
Volgens het Verdrag van Maastricht kan de EMU in
1997 van start gaan als een meerderheid van de EUlidstaten eind 1996 aan de convergentiecriteria voldoet. Is die meerderheid er niet, dan kan de EMU in
1999 van start gaan met de landen die op dat moment aan de normen voldoen. Nu al staat vast dat de
bedoelde meerderheid er volgend jaar niet zal zijn.
Uit OESO-ramingen blijkt dat in 1996 slechts vijf van
de vijftien landen – Duitsland, Nederland, Luxemburg, lerland en Denemarken – aan de norm voor
het overheidstekort (maximaal 3% bbp) voldoen en
slechts vier landen – Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg – aan de norm voor
de staatsschuld (maximaal 60% bbp). Tot 1998/99
kan dat aantal nog groeien, maar waarschijnlijk zal
het aantal deelnemers dat zich rechtstreeks voor de
muntunie kwalificeert, toch zeer beperkt zijn.
De oplossing die het Verdrag van Maastricht
biedt, is dat de toelatingscriteria worden versoepeld.
Als landen nog niet aan de norm voor het overheidstekort of de staatsschuld voldoen, maar het streefgetal wel naderen, kunnen de regeringsleiders besluiten een oogje dicht te knijpen. Hierdoor kunnen bij
voorbeeld landen als Nederland en Belgie met een te
hoge, maar wel dalende staatsschuld, zich kwalificeren. Zo is wellicht toch een meerderheid te bereiken.
Toch is er ook dan nog een groot politick probleem.
Als grote lidstaten als Italie en Spanje buiten de EMU
blijven, terwijl ook het VK zich afzijdig houdt, zal de
ultieme Franse strategie om via de Europese Unie
tegenwicht te bieden tegen de Duitse overheersing in
Europa falen. Duitsland op zijn beurt zal weinig voelen voor het opnemen van landen in de EMU waarvan niet zeker is dat ze een non-inflatoir economisch
beleid zullen voeren. Daarom is realisering van de
EMU ook in 1999 nog lang niet vanzelfsprekend1.
Uitstel is echter ook hoogst onbevredigend: de economische en politieke belangen van Frankrijk en
Duitsland zijn daar evenmin mee gediend.
Veronderstel dat de opvolgers van Kohl en Mitterand in die situatie, zinnend op een oplossing, een
visionair plan uitbroeden. In het diepste geheim roepen zij alle regeringsleiders bijeen en leggen hun
voor om in een klap de EMU uit te roepen voor alle
vijftien landen die op dat moment lid zijn van de Europese Unie. Het Europese huis waarover Kohl zo
dierbaar placht te spreken, staat in een keer in de
steigers; de Franse wens om tegenwicht te bieden tegen Duitslands Europese hegemonic is verwezenlijkt;
de economische voordelen van de muntunie kunnen
worden gei’ncasseerd; het moeizame geploeter met
de convergentienormen is voorbij en voor de opstellers van het plan is een blijvende plaats in de geschiedenisboekjes verzekerd. De zuidelijke lidstaten reageren positief, maar deinzen terug voor de economische gevolgen. Zij vrezen massale werkloosheid en
economische uittocht, maar worden over de streep
getrokken met omvangrijke steuntoezeggingen. Bo-
ESB 1-2-1995
vendien beseffen zij dat de harde lijn van structurele
aanpassing voor hen de snelste en misschien wel enige manier is om de economische aansluiting bij de
rest van Europa niet te verliezen. De rijke landen
morren omdat het inflatiegevaar toeneemt en zij opdraaien voor de steun aan landen die niet aan hun
verplichtingen hebben voldaan, maar zwichten voor
de Frans-Duitse druk. Het VK doet niet mee, maar
was toch altijd al een buitenbeentje. Griekenland en
Portugal devalueren voor de laatste maal en worden
met een enorm investeringsprogramma en een belofte voor toekomstige steun schadeloos gesteld.
Hoe onzinnig is dit plan? Zijn de economische
verschillen tussen de lidstaten niet te groot om een
muntunie overlevingskansen te bieden? Natuurlijk
mogen de verschillen niet onoverbrugbaar zijn, maar
volledige convergentie is niet nodig. In de VS en Canada bestaan ook verschillen tussen staten en provincies. Die zijn bovendien vrij om hun eigen begrotingsbeleid te voeren. Er zijn ook regionale inflatieen renteverschillen. Overheden die hun tekorten en
schuldposities onvoldoende verminderen, worden
vanzelf gestraft met een ongunstiger ‘credit rating’ en
hogere rentetarieven. Monetaire financiering van tekorten of erosie van de staatsschuld door hogere inflatie is uitgesloten. De prijs voor slecht beleid wordt
met economische achteruitgang betaald. Het ontbreken van vluchtwegen dwingt vanzelf tot discipline.
De situatie doet denken aan de Duitse eenwording. Ook toen werd, tegen alle economische adviezen in, in een klap een monetaire unie gevestigd tussen de welvarende westelijke en verpauperde oostelijke deelstaten. De aanpassingskosten waren enorm.
De werkloosheid in de nieuwe Lander liep op naar
astronomische hoogten; er waren enorme transfers
nodig van West naar Oost; het Duitse begrotingstekort en de inflatie liepen uit de hand; de gehele Duitse economic raakte oververhit en in recessie. Maar
nu, vijf jaar later, worden de resultaten van de schoktherapie zichtbaar. De Oostduitse bedrijven maken in
meerderheid weer winst, de werkloosheid daalt, de
levensstandaard van de bevolking stijgt en het oude
Duitsland heeft de recessie overwonnen. Dat resultaat was langs geleidelijke weg niet gauw bereikt.
Natuurlijk zijn er allerlei economische, politieke
en technische redenen waarom het onverstandig, onhaalbaar en ondenkbaar is om de Europese monetaire unie in een keer uit te roepen. Maar misschien is
het wel de meest efficiente manier om het aanpassingsproces door te maken dat nodig is om op langere termijn de vruchten te plukken. Wie weet wat er
van komt als de bondskanselier en de president kort
voor de eeuwwende hun agenda trekken.
L, van der Geest
1. Zie ook David Marsh, EMU strain begins to show, Financial Times, 17 januari 1995. Een vertaling van dit artikel is
verschenen in NRC Handelsblad van 25 januari 1995.