Voor 40% van de Amerikanen is het leven zo slecht dat drugsgebruik aantrekkelijk lijkt, zegt Nobelprijswinnaar Sir Angus Deaton. Hij gaat in gesprek met minister van Sociale Zaken Wouter Koolmees over waarom het in Nederland beter gaat en wat dat betekent voor de steun voor het kapitalisme. Deel V van de serie ‘In de voetsporen van Jan Tinbergen’.
Zodra Wouter Koolmees zegt dat ‘optimisme een morele plicht is’, pakt Sir Angus Deaton zijn aantekeningenboek om het op te schrijven. ‘Ik hoop dat te gebruiken. Het is een geweldig citaat.’
Optimisme lijkt echter schaars bij professor Deaton. Hij muntte het begrip Deaths of despair voor het toenemende aantal mannen van middelbare leeftijd dat sterft aan zelfmoord, overdosissen drugs en leverziektes die door overmatig alcoholgebruik zijn veroorzaakt. Deatons statistieken tonen een teruglopende levensverwachting van de blanke arbeidersklasse in de Verenigde Staten.
Deaton: ‘Hun leven is zo ellendig dat drugsgebruik geen slecht idee lijkt. Deze mensen, veertig procent van de bevolking, staan steeds meer los van de arbeidsmarkt, steeds meer los van het huwelijk en steeds meer los van de kerk. Ze zijn op drift. Losgeraakt van een arbeiders- of middenklassebestaan met bijbehorende normen. Vroeger was het beeld van een ongehuwde moeder met kinderen zwart, nu is dat blank. Veel mannen zien hun kinderen niet opgroeien.
Deze problemen komen ook wel in Europa voor, maar wel op een veel kleinere schaal dan in de VS. Een belangrijke reden daarvoor is de inrichting van de gezondheidszorg. Uw farmaceutische bedrijven verstrekken geen opioïden – in essentie gelegaliseerde heroïne – aan het grote publiek zoals in Amerika. Dit heeft tienduizenden levens gekost; mensen die niet zouden zijn gestorven als we een zorgsysteem hadden dat meer op dat in Europa leek.’
Veel gebeurt er vooralsnog niet met zijn alarmistische boodschap. Deaton: ‘Het is moeilijk voor mij om dit los te zien van de huidige situatie. Op dit moment is de enige plek in de regering waar nog beleidsadvies gegeven wordt de centrale bank. In plaats van dat de politiek experts inhuurt om uit te leggen hoe het zit, zoekt de politiek een expert die wil vertellen wat ze wil horen. Policy-based evidence in plaats van evidence-based-policy.’
Koolmees herkent dat beeld in Nederland niet: ‘Ik heb altijd een band gevoeld met de academische wereld. We weten bijvoorbeeld niet goed wat de integratie van immigranten op de arbeidsmarkt nou echt bevordert, dus we zijn samen met wetenschappers acht pilots gestart, waarin we dat hopen te ontdekken. Ook hebben we een wetenschappelijk coördinator in het ministerie, onderhouden we banden met universiteiten in heel Nederland en nodigen we eenmaal per jaar promovendi uit om bij ons te presenteren. En tot slot zijn er drie onafhankelijke wetenschappelijke instanties, de planbureaus, die mijn kabinet adviseren over beleid. Daar ben ik erg blij mee.’
Deaton: ‘In de Verenigde Staten en tot op zekere hoogte ook in Groot-Brittannië zijn experts in diskrediet geraakt. Je kunt al deze experts in het ministerie hebben, banden met de academische wereld onderhouden enzovoorts. Maar zodra experts denken dat ze het beter weten dan de mensen zelf, gaat het mis. Dus ik vraag me af: hoe houdt u dat onder controle, meneer Koolmees?’
Koolmees: ‘Ik herken het probleem. Nederland heeft ook de nieuwe, opkomende populistische partijen. Maar aan de andere kant maakt het Poldermodel deel uit van onze cultuur, de sociale dialoog tussen werkgeversorganisaties, vakbonden en de overheid. En omdat we coalitieregeringen vormen, hebben we ook externe arbiters nodig. Dat is een rol die academici kunnen spelen, het is een rol die het CPB speelt. Als we het CPB vragen: “Wat is de meest efficiënte manier om dit doel te bereiken?”, dan zorgt dat voor een rationeler debat.’
De vraag in hoeverre het wegglijden van de lagere middenklasse en het wantrouwen in de samenleving vooral een Angelsaksisch verschijnsel is, blijft in het gesprek terugkomen. Koolmees geeft meermaals aan zich zorgen te maken over de positie van zelfstandigen en andere flex-werkers aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar de problemen in Nederland klinken mild vergeleken met de beschrijvingen van Deaton voor de VS.
Koolmees: ‘Wel is het opwaartse potentieel dat er in de jaren vijftig, zestig en zeventig was weg en ook in Nederland zie je dat mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, die afhankelijk zijn van flexibele contracten, negatiever en onzekerder zijn over hun situatie. Tachtig procent van de mensen die afhankelijk zijn van flexibele contracten zegt dat ze niet gelukkig zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is dat een groot probleem.’
Deaton: ‘In zekere zin zorgt het succes van de vakbonden ervoor dat werkgevers liever geen reguliere arbeidscontracten aanbieden. Vakbonden hebben sociale zekerheid, pensioen en, in de VS, zorg onderdeel gemaakt van de arbeidsovereenkomst. Ze doen dit door de laagopgeleide werknemers te verplaatsen naar arbeidsaanbodbedrijven. Weet u dat er in Amazon-fulfilment centers [magazijnen, red.] maar heel weinig mensen daadwerkelijk voor Amazon werken? De meesten werken voor een bedrijf dat arbeid levert. Zij hebben weinig geld en weinig autonomie. Net als in de Ford-fabrieken van weleer eigenlijk.’
Koolmees: ‘Dat zie je in Nederland ook. Sommige werkgevers bedenken voortdurend nieuwe manieren om banen zo goedkoop mogelijk te maken. Een aantal vormen van payrolling en contracting en sommige uitzendbureaus bestaan enkel om te voorkomen dat werknemers rechten krijgen. Wetgeving hoort daar wat tegen te doen. Heeft u daar ideeën over?’
Bij wijze van antwoord zoomt Deaton uit. Samen met zijn partner Anne Case schreef Deaton Deaths of Despair and The Future of Capitalism, dat begin volgend jaar uitkomt. In het boek stelt Deaton dat het kapitalisme voor mensen aan de onderkant van de Amerikaanse samenleving niets oplevert en de steun ervoor dus afbrokkelt. Is het einde van het kapitalisme in zicht?
Deaton: ‘Een crisis kan het einde van het kapitalisme betekenen. Er zijn veel mensen die het kapitalisme graag door iets anders vervangen. Maar ik hoop het niet. We moeten het kapitalisme repareren, zodat het voor iedereen beter werkt. Iets anders, bijvoorbeeld een regering die de productiemiddelen bezit, werkt niet. Dat weten we uit ervaring.’
Koolmees: ‘Inderdaad, repareer het kapitalisme. Vroeger hadden we een discussie over de haves en de have-nots, wat eigenlijk een discussie is over de verdeling van inkomen of vermogen. Nu gaat het debat vooral over de cans en de cannots. Dat is een betere discussie, want daarbij gaat het over onderwijs en over kansen bieden.’
Deaton: ‘En het kan. Ik ben een optimist.’
Koolmees: ‘Haha, echt?’
Deaton: ‘Een van mijn favoriete feiten is dat er geen land ter wereld is waar de kindersterfte nu hoger is dan vijftig jaar geleden. Geen enkel land! En er zijn behoorlijk vreselijke plekken op aarde. Ik denk niet dat onze huidige situatie in het Westen de armoedebestrijding in de wereld zal blokkeren. Wat India en China hebben gedaan, kan ook elders worden gedaan.
Mijn rol daarbij is het simpelweg verstrekken van informatie. Een van de zeer positieve dingen in de economie in de afgelopen twintig of dertig jaar is de hoeveelheid gegevens die openbaar is gemaakt. Als gevolg hiervan weten we veel meer dan we gewend waren over hoe onze economieën werken, met name op sociaal gebied. Ik ben optimistisch, maar ik ben geen dwaas.’
Koolmees: ‘De filosoof Immanuel Kant zei ooit: “Optimisme is een morele plicht”.’
Deaton: ‘Als je ooit een nieuwe carrière zoekt, wil ik dat je naar Amerika komt en hier politicus wordt.’
Auteurs
Categorieën