Ga direct naar de content

Een beter functionerende arbeidsmarkt in 1987?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 16 1987

Een beter functionerende
arbeidsmarkt in 1987?
feit dat de werkgelegenheidsgroei geringer is. Hierboven is al gewezen op
‘allerlei factoren, waaronder het extra
effect van arbeidsmarktmaatregelen’.
Het bereik van het specifieke arbeidsmarktbeleid (waardoor ook mensen uit
de markt worden gehaald, denk aan
scholing) is in 1987 wat meer gestegen
dan in 1986. Zoals nu valt te voorzien,
hebben ook factoren zoals de consequenties van de invoering van de stelselherziening sociale zekerheid en
verandering van de ‘vervuiling’ van de
bestanden bij arbeidsbureaus in 1987,
hoewel weinig, toch wel enige invloed
gehad op de ontwikkelingen van de
werkloosheid. Te zamen verklaren ‘allerlei factoren’ zodoende inderdaad
een substantieel deel van het verschil
in ontwikkeling tussen aanbodoverschot en geregistreerde werkloosheid.
Ten tweede is er sprake van een opmerkelijke ontwikkeling inzake de herverdeling van arbeid. Dit kan op drie
manieren in ogenschouw worden geWerkgelegenheid en
nomen: door te kijken naar de ontwikwerkloosheid
keling van het aantal banen en het arbeidsvolume in uren en arbeidsjaren;
In 1987 neemt de werkgelegenheid door in het bijzonder het aandeel deeltoe met 34.000 arbeidsjaren. Dat is tijdarbeid te bezien; en door ten slotte
14.000 meer dan eerder in het jaar in te kijken naar de duur van deel- en volhet Centraal Economisch Plan (CEP) tijdsbanen. Goede cijfers over de ontwas voorzien. Dit hangt samen met wikkeling van banen, arbeidsvolume in
een in het algemeen lets gunstiger ont- uren en jaren zijn er slechts tot eind
wikkeling van de economie, vooral van maart 1986 3). Het aantal banen nam
de buitenlandse handel. In personen (jaarlijks gemeten in maart) in 1984gemeten (‘het aantal banen’) zal de 1985 met 1,9% toe en in 1985-1986
werkgelegenheid met 74.000 toene- met 3,1%; het arbeidsvolume nam in
men. Het aanbod – dat is het saldo de overeenkomstige perioden met resvan demografische groei, migratie en pectievelijk 0,6 en 2,4% (in uren) en
veranderende participatie inclusief 2,4 en 3,3% (in arbeidsjaren) toe. Korconjuncturele effecten – stijgt met tom, de jaarlijkse arbeidsduur nam af
75.000. Door allerlei factoren, waaron- (maar sneller in 1984-1985 dan in
der het effect van extra arbeidsmarkt- 1985-1986) en het aandeel deeltijdmaatregelen, zal de geregistreerde werk steeg aanvankelijk nog wel, maar
werkloosheid in 1987 naar verwach- uiteindelijk vrijwel nauwelijks meer.
ting toch met 30.000 tot 680.000 persoDat laatste blijkt ook uit directe
nen kunnen dalen (zie tabel 1).
schattingen. Ramingen van het MinisDeze daling zal zich vooral mani- terie van Sociale Zaken en Werkgelefesteren bij mannen (minus 27.000, tot genheid indiceren een aandeel deel426.000), sterker dan bij vrouwen (mi- tijdarbeid 4) in de werkgelegenheid
nus 3.000, tot 256.000). Gemiddeld zal van 24,4% in 1987, tegen 23,5% in
dit jaar dan 12,7% van de afhankelijke 1985 en 21,6% in 1981. In procentpunmannelijke en 17,3% van de afhanke- ten is de toename in 1985-1987 dus onlijke vrouwelijke beroepsbevolking geveer de helft van die in 1983-1985. In
werkloos zijn 2). Ten minste twee as- 1981 -1985 nam het aantal voltijdbanen
pecten van deze ontwrkkeling zijn het met ongeveer 5% af, terwijl het aantal
bezien waard.
deeltijdbanen met zo’n 25% toenam.
Allereerst is het opmerkelijk dat in In 1985-1987 neemt het aantal voltijd1987 het aanbodoverschot met 1.000 banen naar schatting met 2,5% toe,
stijgt, terwijl de geregistreerde werk- dat van deeltijdbanen met 7,4%. Bij
loosheid met 30.000 daalt. Anders ge- het berekenen van het effect van deelzegd, de stijging van de beroepsbevol- tijdarbeid bij de omzetting van werkgeking (of wel het arbeidsaanbod) komt legenheid gemeten in arbeidsjaren in
minder tot uiting in de geregistreerde werkgelegenheid in personen wordt
werkloosheid dan in 1986, ondanks het ook met de jaarlijkse arbeidsduur van
De arbeidsmarkt wordt in 1987 gekenmerkt door een verder gematigd,
structureel herstel en geeft enkele tekenen van beter functioneren te zien.
Met beeld is in dat opzicht echter nog
onduidelijk en laat geen harde conclusies toe. De zeer sterke toename van
de werkgelegenheid in 1986 bleek een
grote inhaalcomponent te bevatten,
die in 1987 was uitgewerkt. De groei
van de werkgelegenheid is in 1987 dan
ook wat geringer. Een aantal ontwikkelingen van meer structurele aard heeft
zich echter wel doorgezet. In deze bijdrage wordt kort ingegaan op de ontwikkeling van werkgelegenheid en
werkloosheid, en meer in het bijzonder
op de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, en op de langdurige werkloosheid. Voor een uitvoeriger behandeling zij verwezen naar de
Rapportage Arbeidsmarkt 19871).

Tabel 1. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in 1986en 1987, mutatiesx
1.000
1986

1987

Werkgelegenheid in arbeidsjaren
Effect deeltijdarbeid

+ 81
+ 39

•f 34
+ 40

Werkgelegenheid in personen
Arbeidsaanbod

+ 120
+ 80

+ 74
+ 75

Aanbod overschot
Effect maatregelen,
bestandsvervuiling enz.

40

+

10

– 31

Geregistreerde werkloosheid

– 50

– 30

1

Bron: Centraal Planbureau, Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid.

zowel voltijd – als deeltijdbanen rekening gehouden. Er doet zich een vrij
structurele daling voor van de arbeidsduur van voltijdbanen (met zo’n 1%
per jaar) en een stijging van die van
deeltijdbanen (ook met zo’n 1% per
jaar). Hierdoor neemt het effect van
deeltijdarbeid op de werkgelegenheidsontwikkeling in personen toe, ook
al komt dat niet geheel tot uitdrukking
in een verandering van het aantal
deeltijdbanen.

Vraag en aanbod
Het heeft er de schijn van dat, na jarenlange toename van aansluitingsproblemen op de arbeidsmarkt, de situatie zich nu in een aantal opzichten
aan het verbeteren is, hoewel dit nog
1) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rapportage Arbeidsmarkt 1987. Het
in deze bijdrage gebruikte cijfermateriaal is
grotendeels uit de Rapportage afkomstig.
2) In het begin van de jaren tachtig nam de geregistreerde werkloosheid van mannen echter
relatief iets sneller toe. Uitgedrukt in procenten van de afhankelijke beroepsbevolking:
1981

Mannen
Vrouwen
Alien

1984

1987

9,9
12,5

16,6
19,4

10,6

17,4

12,7
17,3
14,1

Bij de daling sinds 1984 dient ook met afschaffing van de registratieplicht voor 57,5-jarigen
rekening gehouden te worden.
3) Voorlopige gegevens van het CBS, exclusief banen van minder dan 15 uur per week.
Zie verder paragraaf 2.3 van de Rapportage.
4) Gedefinieerd als minder dan 35 uur per
week werkzaam. Vgl. P.A. Boot, Deeltijdarbeid
– hoe verder? ESB, 1 januari 1987.

863

niet zo geldt voor langdurig werklozen.
De arbeidsmobiliteit 5) en vooral die
‘van baan naar baan’ is sinds 1982
gestaag toegenomen. Verwacht mag
worden dat dit met een zekere vertraging leidt tot doorstroming vanuit de
groep werkzoekenden naar banen 6).
Tot nu toe zijn het vooral jongeren die
van de toegenomen werkgelegenheid
hebben geprofiteerd. Opmerkelijk is
ook dat een dalende werkloosheid momenteel gepaard gaat met een
constant, of licht dalend, aantal vacatures. Volgens het CBS is in de periode
januari 1986-januari 1987 het aantal
vacatures vrijwel gelijk gebleven. Cijfers van arbeidsbureaus (de ‘geregistreerde openstaande vraag’) laten
sindsdien een afname zien van de instroom van vacatures onder gelijkblijvende vacatieduur. Aangezien het
aantal vacatures het produkt is van deze variabelen wijst dit op een daling ervan 7). Een en ander maakt aannemelijk dat de ‘marktimperfecties’ thans
minder snel toenemen dan in het begin
van de jaren tachtig, misschien zelfs
enigszins afnemen.

Naar opleiding bezien, zien we dat
vooral op Ibo-niveau (en in 1987, in wat
mindere mate, ook op mbo-niveau) de
werkloosheid daalt. Op hbo- en universitair niveau stijgt deze daarentegen.
Ook hier is zodoende juist een stijging
te onderkennen op het niveau waar het
aanvankelijke percentage laag was.
Nog steeds hebben veel werklozen
echter naar verhouding weinig opleiding. Vooral buitenlandersen etnische
minderheden hebben vaak alleen basisonderwijs. de kans om langdurig
werkloos te worden, is voor mensen
met alleen basisonderwijs erg hoog.
Dit geldt met name voor Surinaamse
en Antilliaanse, en in wel zeer sterke
mate voor Turkse en Marokkaanse
werklozen (zie tabel 2).
Dit is een van de redenen waarom
naar nationaliteit bezien de werkloosheidsverschillen alleen nog maar toenemen. Terwijl de totale werkloosheid
de laatste drie jaar met respectievelijk
11%, 8% en 5% daalde, steeg die van
Marokkanen en Turken met achtereenvolgens 4%, 7% en 6%.
Ook op regionaal niveau – gemeten

Tabel 2. Werkloosheid naar opleidingsniveau, duur en nationaliteit, juni 1987,
percentages
Opleidingsniveau

Langdurig werklozen a)

Alien
Alien

Basisonderwijs en onvoltooid
vervolgonderwijs
Lbo en mavo
Mbo, havo en vwo
Hbo en wo

Totaal

41

Surinamers/
Antilianen b)

Turken/
Marokkanen

46
31
13
10

51

86

34
15
10

38
8

12

3

2
0

100

100

100

100

a) Meerdan12maanden werkloos.
b) Inclusief Surinamers en Antillianen met de Nederlandse nationaliteit.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

en meer dan 20% meer dan 3 jaar; in
1987zijn die verhoudingen 29 en 26%.
Langzamerhand gaat het dus steeds
sterker om ‘zeer langdurige werkloosheid’: in juni 1987 waren er reeds
113.000 personen zelfs langer dan 4
jaar werkloos. Deze ontwikkeling valt
enigszins te verklaren uit het moment
van relatief grote in- en uitstroom in de
werkloosheid. Enerzijds zijn er in de
periode 1982-1984 zoveel mensen
werkloos geworden, dat we deze ‘jaargangen’ nog steeds in de werkloosheid
naar duur vinden. Hun kansen om uit
te stromen uit het bestand zijn immers
laag. Anderzijds is de werkloosheid in
de jaren 1985 en 1986 vrij snel gedaald, en vinden we daarom nu relatief
weinig mensen die in juist die jaren
werkloos werden. Dit betekent dat het
moment waarop men werkloos werd
nu nog steeds van invloed is.
In de Rapportage Arbeidsmarkt
1987 is een analyse gemaakt van uitstroomkansen 12) van werklozen naar
5) Hier omschreven als het geheel van stromen naar en van de arbeidsmarkt, daarbinnen
tussen de categorieen werkloos en werkend
en veranderingen van werkgever.
6) Interne doorstroming in bedrijven, mede
met behulp van tijdelijke of anderszins flexibele arbeidscontracten speelt daarin een grote

rol. Volgens het OSA-arbeidsmarktsurvey had
van de werkzoekenden uit mei 1985 32% anderhalf jaar later werk en van degenen met een

tijdelijk arbeidscontract 93% (waarvan meer
dan de helft vast). Cijfers met dank aan de Organ isatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek.
7) In het verleden daalde het aandeel van de

GOV in het aantal vacatures; voorzichtigheid
bij interpretatie van deze daling is dus
geboden.
8) In deze verschillen is uiteraard ook van een
noemereffect sprake: naarmate jongeren lan-

ger studeren, het feitelijk de minst geschoolden zijn die uit deze leeftijdsgroep werken of
werk zoeken – dus de participatiegraad tot 23
jaar daalt – ishetnietonbegrijpelijkdatuitge-

drukt als percentage van de afhankelijke be-

Binnen de groep geregistreerde
werklozen zien we verschillende ontwikkelingen. Verheugend is dat de
jeugdwerkloosheid zo sterk daalt: nu al
drie jaar achtereen met jaarlijks iets
meer dan 10%. Het gaat hierbij overigens niet alien om een dalend aantal
schoolverlaters tot 23 jaar (71.000 in juni 1987, 120.000 in juni 1984), maar
ook om een vermindering van het aantal werkloze jongeren die al eerder
hebben gewerkt (120.000 juni 1984,
84.000 juni 1987). Omdat, gemeten in
procenten van de afhankelijke beroepsbevolking.de jeugdwerkloosheid
nog steeds boven het gemiddelde ligt,
neemt de omvang van verschillen naar
leeftijd af 8). Bezien naar beroepsgroep kan hetzelfde worden geconstateerd. Het snelst daalde de werkloosheid in de metaal en de bouw, twee bedrijfstakken
met
een
hoog
werkloosheidspercentage. De werkloosheid in enkele beroepsgroepen
waar die aanvankelijk relatief vrij laag
was, zoals bij kantoorpersoneel, daalde minder. Er werd in 1987 zelfs meer
onderwijzend personeel werkloos 9).
864

roepsbevolking de jeugdwerkloosheid nog
bij COROP-regio’s – nemen de ver- hoog is. Het aantal werklozen wordt immers
schillen enigszins toe 10). Zorgwek- vergeleken met een – ten opzichte van de gekend is vooral de situatie in vijf grote hele leeftijdsgroep – klein aantal werkenden.
steden, waar de werkloosheid niet al- 9) Indien van de geschatte werkloosheidsperleen hoog is maar in de periode centages, gemeten over 8 beroepsgroepen,
1985-1987 ook nog toegenomen. In de variatiecoefficient wordt berekend, dan is
deze vijf steden – Amsterdam, Rotter- deze in de jaren 1984-1987 ongeveer gedam, Groningen, Nijmegen en Arnhem halveerd.
10) Er
– woont zo’n 15% van de afhankelijke niveau zijn 40 COROP-regio’s. Op provinciaal
gemeten namen de werkloosheidsverberoepsbevolking en meer dan een schillen minder toe. Van de 7 provincies met
kwart van de werklozen 11). Meer in een betrekkelijk hoge werkloosheid in 1984, is
het algemeen is in deze periode, afge- de situatie in Groningen en Friesland ten opzet tegen de werkloosheid in de omrin- zichte van het landelijk gemiddelde verslechgende provincie, de werkloosheid in de terd, in Orenthe en Noord-Brabant sterk verbeterd en in de andere drie weinig veranderd.
17 grootste steden vrij fors gestegen.

Daarentegen is de werkloosheid in Noord-

Langduxige werkloosheid
Per saldo is het aandeel van de langdurige werkloosheid in de periode juni
1985 -juni 1987 niet veranderd: ongeveer 55% van alle werklozen is langer
dan 1 jaar werkloos. Binnen de groep
langdurig werklozen hebben zich echter vrij drastische verschuivingen voorgedaan: in 1984 was 36% van de werklozen tussen de 1 en 3 jaar werkloos,

Holland relatief toegenomen, maar dat is te
verklaren uit de ontwikkeling in (Groot-

)Amsterdam.
11) Voorheen was het zo dat regie’s met hoge
werkloosheidspercenfages in het algemeen

verschilden met die welke hoge aantal/en hadden. Momenteel zijn de drie regie’s met de

hoogste percentages (Groningen, ArnhemNijmegen en Groot-Amsterdam) grootstedelijke gebieden met ook hoge aantallen werklozen.
12) Dit is de kans om binnen 12 maanden uit

het werklozenbestand te worden uitgeschreven.

label 3. Uitstroomkansen a) naar gerealiseerde inschrijvingsduur april
1986 en 1987
April
1986

April
1987

55

56

64

64

63
49

65
52

– opleidingsniveau
basisonderwijs
onvoltooid vervolgonderwijs
voltooid vervolgonderwijs
hbo en wo

43
49
60
58

41
54
62
52

– nationaliteit
Surinaams b), Marokkaans, Turks

37

42

met alleen basisonderwijs of juist een
universitaire opleiding en sommige
groepen buitenlanders. De uitstroomkansen zijn het afgelopen jaar het
meest gestegen voor de 25-39-jarigen,
degenen met onvoltooid vervolgonderwijs, Surinamers, Marokkanen en Turken. Voor academic! zijn deze kansen
echter gedaald (zie tabel 3). Ook deze
ontwikkeling wijst op licht afnemende
onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt.

Alle geregistreerde werklozen
waarvan:
– duur werkloosheid
> 1 jaar
– leeftijd bij inschrijvrng
15-24 jaar
25-39 jaar

Ten slotte

a) Gecorrigeerd voor herinschrijvingen en voor schijnbare duurafhankelijkheid.
b) Inclusief Surinamers en Antillianen met de Nederland-

se nationaliteit.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

vele kenmerken. Van degenen die in
april 1986 bij een arbeidsbureau stonden ingeschreven, was in april 1987
49% uitgeschreven. Na correctie voor
de toename van het aandeel werklozen met lage uitstroomkans, stijgt de
‘uitstroomkans voor een individuele
werkloze’ tot 56% 13). Voor minder
dan 1 jaar ingeschrevenen is deze
63,5%, voor meer dan 4 jaar ingeschrevenen nog maar 30%. Overigens
worden niet alle werklozen uitgeschreven omdat ze werk hebben gevonden
(sommigen gaan een opleiding volgen,
anderen passeren de 57,5-jaar grens
enz.).
De uitstroomkans is relatief hoog
voor jongeren, mensen met een middelbare opleiding en Nederlanders relatief laag voor ouderen, mensen

Alle recente cijfers over de arbeidsmarkt zijn nogal ‘zacht’ – hetzij
omdat er van allerlei metingsproblemen sprake is (werklooshied), hetzij
omdat ze ten dele uit schattingen betsaan (werkgelegenheid). Dat neemt
niet weg dat het de moeite kan lonen
naar bepaalde trends te speuren. Bezien we dan de volume-ontwikkelingen
dan zijn er indicatoren van een wat beter werkende arbeidsmarkt. Bij de werkloosheid neemt het aandeel van grote
steden en de zeer langdurig ingeschrevenen echter nog toe.

Pieter Boot
* De auteur is verbonden aan het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Arbeidsmarkt. Het artikel is geschreven

op persoonlijke titel. De auteur is bijzondere
dank verschuldigd aan drs. B. Roukens, drs. J.

Weisbeek en drs. H. de Wolf.

13) Werklozen met een hoge uitstroomkans

stromen sneller uit en stromen dus minder
door naar de langdurig werkloosheid. De uitstroomkans van een bepaalde groep langdu-

rig werklozen wordt daardoor ongunstig vertekend. Hiervoor kan worden gecorrigeerd.

Auteur