Ga direct naar de content

Een beleid voor de jaren negentig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 11 1988

Een beleid voor de jaren
negentig
Het grote knelpunt voor de jaren negentig en daarna is het gebrek aan schone grond,
schoon water en schone lucht. Het opheffen van dat gebrek zal niet gemakkelijk zijn,
want daarvoor is een ingrijpende herallocatie in de richting van milieuvriendelijke
produktie en consumptie nodig. De overheid zal producenten en consumenten voor het
blok moeten zetten de verdere verwoesting van de leefomgeving te staken zonder de
economische groei te reduceren tot nul.

PROF. DR. J. PEN*

Nieuwe doelstelling
Aangezien niemand zich graag impopulair maakt, haast
ik mij te verklaren dat de traditionele doelstellingen van de
economische politiek mij na aan het hart liggen. Ik zou dus
graag een produktiegroei zien die de volledige werkgelegenheid naderbij brengt, dat wil voor Nederland zeggen ten
minste drie procent per jaar. Die groei is trouwens ook nodig om in het grenzenloze Europa mee te kunnen doen en
verder om de openbare financien enigermate binnen de
perken te houden – bij een lager percentage dan drie valt
het begrotingstekort telkens weertegen, en dat tekort moet
liefst onder de vijf procent van het nationale inkomen blijven. Ik ben er voor dat de belastingen worden verlaagd op
alles wat wenselijk is (maar verhoogd op alles wat onwenselijk is) en een rechtvaardiger inkomensverdeling in de zin
van Tinbergen lijkt mij een eis van de beschaving. Vermindering van nutteloos overheidsingrijpen vind ik ook prima,
en ik kan voorbeelden geven van de onzin der overheidsuitgaven. Maar deze traditionele doelstellingen behoren in
de jaren negentig ondergeschikt te worden gemaakt aan
een andere: de redding van het natuurlijk milieu in dit overbevolkte, vervuilde en verzuurde land.
In de praktijk gebeurt het omgekeerde. Economen zien
het milieu graag als een bijkomstigheid, als een randvoorwaarde, als iets dat eigenlijk niet ‘economised’ is. Het wordt
dus overgelaten aan de anderen – aan de liefhebbers, de
actiegroepen, de zachte sector, Greenpeace, de verlate
aanhangers van de Club van Rome. Van die Club van
Rome wordt gezegd dat we hier een schoolvoorbeeld hebben van een foute prognose – want werd in 1972 niet voorspeld dat de groei binnen afzienbare tijd zou stoppen bij
gebrek aan grondstoffen, speciaal in de energievoorziening? In plaats daarvan hebben we een ‘omgekeerde oliecrisis’ gekregen. De vertraagde groei van de jaren zeventig en tachtig kan onmogelijk worden geweten aan knelpunten bij het milieu – hooguit, zo hoor ik zeggen, werkt de milieuwetgeving remmend, net als al die andere vormen van

ESB 11-5-1988

dirigisme, en daaruit leidt men dan af dat er minder gereguleerd moet worden.
Economen keren terug tot hun dagelijkse bezigheden,
en die betreffen de groei, de werkgelegenheid, het begrotingstekort en de koers van de dollar. Over het milieu wordt
dan ook nog opgemerkt dat er de laatste tijd veel wordt gedaan aan schoner produceren, dat de energiequote is gedaald, dat gifbelten kunnen worden opgeruimd met de appelboormethode (veel goedkoper) en dat Nederland zich
niet uit de internationale markt moet prijzen. Moderne technologie, dat is wat we moeten nastreven, en die is schoner
dan de oude technologie. Trouwens, de bentazon in ons
drinkwater komt uit Duitsland. We moeten opereren via de
EG en niet voorop willen lopen, want daarmee maken we
ons belachelijk. Argumenten te over om door te gaan met
de vervuiling.
Want dat is wat er, op de drempel van de jaren negentig, aan de gang is: de vervuiling neemt toe. Hand over
hand. De laatste resten natuur worden aangetast. De meren raken vervuild en verkruiserd. De zestienhonderd vierkante kilometer boerenland (het ‘groene hart van Holland’)
bestaat alleen nog in de rijksplanologische fantasie – in
werkelijkheid staan overal fabriekshallen, kantoren, alles
wordt doorsneden door asfalt en lintbebouwing, en overal
liggen belten. Wat erger is: de bodem, de lucht, het grandwater, het oppervlaktewater en speciaal de rivieren, de
Noordzee en de Waddenzee gaan achteruit. De helft van
de Nederlandse bossen is ziek en dat zal over tien jaar nog
erger zijn. Monumentale bouwwerken raken in verval en
zijn straks niet meer te redden.
Maar het gaat niet om een paar bossen en een paar oude
gebouwen; het gaat ook niet eens om die honderden belten, met pcb’s en zware metalen. Het ergste kwaad zit in
de totale kwaliteit van de omgeving. Die wordt er niet be* Emeritus-hoogleraar van de Rijksuniversiteit Groningen. De
schrijver dankt A. Nentjes, R. Hueting en vooral L. Reijnders; de
chemische uitdrukkingen zijn van hem, de fouten in de chemische
uitdrukkingen zijn van de schrijver.

457

ter op, maar slechter. Dat sommigen het tegendeel geloven komt door een denkfout die economen niet behoren te
maken: de verwarring van stromen en voorraden. Op sommige punten zijn de uitstoot en de uitworp van schadelijke
en giftige stoffen kleinergeworden, maar deze stromen zijn
nog steeds positief en dus nemen de voorraden vuil en gif
toe. Die voorraden zitten overal en vooral in het slib, in de
grond, in stilstaand water. Ze worden iedere dag groter. Dat
is in de hele industriele en bio-industriele wereld het geval
en speciaal in Nederland. Soms kunnen we het ruiken, zoals bij de mest, maar meestal zien we alleen de gevolgen,
zoals bij stervende bossen, en blijft de ernst van de toestand verborgen.
In de volgende eeuw zal men vragen hoe het ooit zo ver
gekomen is. De Club van Rome is bezig gelijk te krijgen niet zozeer op het punt van de schaarser wordende grondstoffen maar wel op het punt van het milieu. Dat wordt de
klemmende schaarse factor van de eenentwintigste eeuw:
Nederland zelf, dat wil zeggen de voorraad schone grond,
schoon water. Dat is ons economische draagvlak en dat
wordt in de volgende eeuw het grote knelpunt. We zouden
de jaren negentig moeten gebruiken om de prioriteiten te
verleggen.

Allocatieverschuiving
Onze huidige prioriteiten liggen bij de produktiegroei en
bij de groei van de werkgelegenheid, ook al is dat groei van
het kwalijke type. Wat we de afgelopen jaren gezien hebben is chemische groei, en transport van mensen en dingen. Vooral de funeste beweeglijkheid van grote massa’s
mensen werkt verkeerd en aan dat voorbeeld kunnen we
het best demonstreren wat we aan het doen zijn. Met een
zekere trots wordt gewezen op de toeneming van de autoverkopen – de depressie is niet gekomen, het gaat de mensen goed – maar in die branche is niemand bereid een verband te leggen tussen het blije rijden en de afbraak van
Nederland. Met meer dan gepaste trots wordt de toeneming van het luchtverkeer gemeld. Schiphol groeit als kool.
In 1987 nam het aantal passagiers toe met 14%, dit jaar
worden 14,3 miljoen mensen verwacht, en er wordt een
verdubbeling voorzien tegen het einde van de eeuw. Dit
streelt het nationale sentiment – maar de omgeving van de
bloeiende luchthaven wordt onleefbaar, het verkeer op de
grond raakt in de knoop, de stroom auto’s die onafwendbaar aan het vliegverkeer is gekoppeld groeit en groeit. De
mensen bewegen van de ene plaats naar de andere en de
vervuiling penetreert in alle hoeken en gaten.
Wat moet er gebeuren? Nu, zeker niet: het stoppen van
de produktiegroei langs macro-weg. Die suggestie zat in
het rapport aan de Club van Rome en is door velen overgenomen. De nulgroei is inderdaad gemakkelijk naderbij te
brengen: verhoog de belastingen, verlaag de overheidsuitgaven. Maar de stagnatie werkt averechts, zoals we aan
het begin van de jaren tachtig hebben ervaren. Want de arbeidsproduktiviteit blijft doorstijgen, de werkloosheid
neemt toe, de openbare financien raken in de war en door
dat alles ontstaat een klimaatwaarindemilieupolitiek wordt
getorpedeerd. In de recessie zijn overheden bereid de
smerigste bedrijven te tolereren. Voor een straf milieubeleid geldt als eerste vereiste dat de macro-situatie van de
bedrijven er een is van voorspoed, groei en bloei. Alleen in
die situatie kan een overheid afknijpen wat afgeknepen behoortte worden, en wie zich dan beklaagt overteloorgaande werkgelegenheid moet te horen krijgen: “dat werk van
jullie levert een negatief saldo op, het moet weg, en in andere sectoren valt genoeg te doen. We zullen alle beschikbare arbeid nodig hebben om Nederland nog enigszins
schoon te maken”.
458

Het beleid van de jaren negentig zal dus gericht moeten
zijn op een allocatieverschuiving. De milieuvriendelijke activiteiten moeten worden bevorderd en de milieuvijandige
activiteiten moeten worden geremd. Het remmen is, op papier, het gemakkelijkst. Het instrumentarium is immers bekend. Alle zwaar giftige stoffen worden verboden; produktie, vervoer en verkoop kunnen eventueel bij wijze van uitzondering worden toegestaan, maar de uitzonderingen
moeten hoge uitzonderingen blijven. Ze moeten worden
gehouden aan voorschriften voor efficiente recycling. Wie
de lijst van deze stoffen wil zien raadplege Lucas Reijnders’
Pleidooi voor een duurzame relatie met het milieu (Amsterdam, 1984).
Alles wat niet zwaar giftig is maar wel schadelijk, wordt
als het in grote hoeveelheden voorkomt (mest, fosfaten)
onderworpen aan standaardvoorschriften voor de produktie: een bedrijf krijgt een vergunning mits de techniek aan
de eisen voldoet. In deze geest ware ook de katalysator op
de uitlaat voor te schrijven. Een ruim gebruik ware te maken van de heffing. Deze beoogt de schade binnen de perken te houden, substitutie op te roepen en de nieuwe technologie te bevorderen. De tarieven moeten dus hoog genoeg zijn om flink te remmen, en de gedachte dat de heffingen dienen voor de financiering van zuiveringsinstallaties ware met klem te verwerpen. Protesten van belanghebbenden, inhoudende dat zij hun bedrijf niet meer kunnen uitoefenen, kunnen worden beantwoord met het simpele argument dat het lamleggen van hun activiteit nu precies de bedoeling is. Varkenshouders kan worden voorgehouden dat hun branche stinkt en dat een land waar meer
varkens wonen dan mensen geen land is dat we aan de
volgende generatie kunnen nalaten. Ook lozingsverboden
zijn een eenvoudig instrument – in beginsel.

Hervorming of hi-tech_______________
In feite komt van een dergelijk remmend beleid weinig
terecht. Zelfs al zijn de verbodsbepalingen in orde, dan nog
worden ze overtreden. Illegale stortingen en lozingen geschieden dagelijks onder het oog van een overheid die niet
precies weet wie de daders zijn; weet men het wel, dan laat
het vervolgingsbeleid te wensen over en vallen de straffen
te laag uit. Wat voor alles nodig is, is een effectieve opsporingsdienst van deskundige Voltijdse’ ambtenaren. De huidige toestand, waarbij we ons behelpen met een bijstandsteam van overwegend part-timers is belachelijk (stel dat de
belastingdienst het ook op die manier zou doen!).
Maar de regelingen zelf zijn ook slap. Chloorfluorkoolwaterstoffen, diede ozonlaag afbreken, worden nog steeds
gebruikt in piepschuim, als koelvloeistof en als schoonmaakmiddel in de elektronische industrie; alleen voor de
spuitbussen is in Nederland een sterke reductie voorzien,
maar nog geen volledig verbod. Bestrijdings- en ontsmettingsmiddelen, fosfaten en nitraten, het gevaarlijke 1,3dichloorpropeen: het gaat nog steeds ruimschoots de sloot
in. De overheid legt zich neer bij een groeiend autogebruik
en verhoogt de maximumsnelheid. Overal druipt benzine
en olie de grond in. De asfaltering van Nederland wordt alleen geremd door het budgettaire knelpunt, niet door enig
respect voor de ruimte.
Deze klachten worden algemeen vernomen en zeker in
kringen van milieuvrienden. Ik voeg er een aan toe die we
zelden horen. De overheid subsidieert het verplaatsen van
mensen per trein en bus, met de helft tot driekwart van de
kostprijs, laat bejaarden voor niets reizen en heeft nu bedacht dat studenten gratis vervoer, van hot naar her, wordt
aangeboden. Alsof het reizen een merit good was! Het tegendeel is het geval. Trein en bus zijn energievreters en
het feit dat de auto nog veel sterker vervuilt, mag ons de

ogen niet doen sluiten voor het absurde van deze subsidiepolitiek. Wie ernst maakt met het milieu zorgt ervoor dat
de mensen lopen, fietsen of thuis blijven maar de overheid
doet het omgekeerde.
We hebben van het verkeer een ideologie gemaakt, die
ooktot uiting komt in ‘Nederland Distributieland’. Dat betekent meer vrachtwagens op de weg, bumper aan bumper
en dat is het soort groei dat we niet moeten hebben. Wie
dit hardop zegt, wekt verbazing – een zeker teken dat we
op de verkeerde weg zijn. Blijkbaar zijn wij niet bereid de
eisen van de milieupolitiek, wat het afremmen betreft, te
doordenken, laat staan dat we bereid zijn die politiek gestalte te geven.
Moeilijker nog ligt het bij de stimulerende kant van het
milieubeleid. Als we de groei van de produktie in stand willen houden, zullen de milieuvriendelijke activiteiten moeten
worden aangemoedigd, zodat de produktie-uitval bij de
verziekers wordt gecompenseerd. Het kost moeite om
deze milieuvriendelijke activiteiten te bedenken. Natuurlijk
hebben we de bekende voorbeelden uit de eco-landbouw
en de energiesector, maar daarmee zijn we er niet. De allocatieverschuiving moet vrij massief zijn, en wie daarover
nadenkt vervalt licht in fantasieen met een subjectief en tamelijk utopisch karakter. Bovendien moeten beleidsinstrumenten – met name subsidies -worden ingezet om het effect te bereiken. Ook dat is geen klein probleem.
Persoonlijk zou ik willen dat een rustig, sportief en beschouwend leven werd aangemoedigd, met veel lezen,
muziek maken en beschaafde conversatie; het vervoer geschiedt per rijwiel of te voet, men gaat naar de schouwburg
of schilderijen kijken en zelf schilderen is nog beter. Dat
komt uit een beleidsoogpunt neer op intensivering van het
onderwijs, speciaal het muziekonderwijs en subsidising
van de cultuur, maar het is duidelijk dat langs die weg geen
compensatie kan worden geboden voor het verminderen
van het avionisme, het automobilisme en het eten van grote hoeveelheden vlees. De reconstructie van de steden
biedt meer perspectief. Het lijdt geen twijfel dat dit een wezenlijk en kostbaar onderdeel vormt van ieder milieubeleid.
Al deze activiteiten hebben bovendien het voordeel dat ze

De grenzen van Nederland in de jaren negentig?

ESB 11-5-1988

veel arbeid vragen. De arbeidsproduktiviteitgaattrager stijgen, hetgeen de groeinorm van drie procent minder urgent
maakt.
Het grote nadeel van deze maatregelen is echter dat de
allocatie niet meer klopt met de manifeste voorkeuren van
de vrije mensen op de vrije markt. Die vrije mensen willen
rijden en vliegen en ze willen waarschijnlijk niet tegen zich
zelf beschermd worden door een overheid. De uitweg uit
dit dilemma ligt volgens de een bij een hervorming van de
mensen: ze moeten vrij en milieubewust gaan consumeren, op bescheiden schaal, maar intensief. De kwaliteit van
de consumptie moet omhoog, de kwantiteit moet omlaag.
Volgens de ander ligt de uitweg bij de hi-tech: schoon
(waarbij gemakshalve wordt vergeten dat bij de produktie
van chips en zonnecellen zeer kwalijke stoffen worden gebruiktzoalsfosfine, arsine, cadmium en chloorfluorkoolwaterstoffen), modern, exportabel en met een hoge toegevoegde waarde en uitstekend passend bij de uitstekend
opgeleide mensen die in de volgende eeuw dit uitstekende land bevolken. De bacterien en de robots gaan het werk
doen.
Dat hopen we dan maar, al kan een scepticus makkelijk
het gevoel krijgen dat het afknijpen van de vervuiling de
produktie ernstig zal schaden, dat er bij de high-tech geen
voldoende compensatie zit en dat we dus door een straf
milieubeleid onder de gewenste drie-procentgroei terechtkomen. Wie dat idee bij zich zelf voelt opkomen, moet zich
realiseren dat er een gruwelijk dilemma opdoemt: willen we
produktiegroei of willen we welvaart? Aan welke kant staan
de economen? Of staan ze aan geen enkele kant omdat
ze hun professionele hoofden in het zand hebben gestoken? “Het valt wel mee met de vervuiling, we leven nog,
het sterftecijfer loopt niet op, we moeten niet zo overdrijven, er bestaan geen harde cijfers over de waarde van de
natuur”. Dat wordt een interessant discussiepunt voor de
jaren negentig.

J.Pen

foto ANP
459

Auteurs