Ga direct naar de content

De jaren negentig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 11 1988

De jaren negentig
In 1986 ging het CDA de verkiezingen in onder de
leus “laat Lubbers zijn karwei afmaken”. Deze leus impliceerde dat het einde van de economische malaise in
zicht was. Als het zittende kabinet zou kunnen doorgaan
met het saneren van de collectieve sector, dan zouden
in 1990 de gezonde verhoudingen van weleer zijn hersteld. Het financieringstekort zou niet langer als een molensteen om de nek van de overheid hangen en de overheid zou niet langer als een molensteen om de nek van
het bedrijfsleven hangen. De jaren negentig beloofden
weer een periode te worden van gezonde economische
groei. Nu we twee jaar verder zijn kunnen we constateren dat het kabinet-Lubbers het karwei niet afkrijgt. Financieringstekort en werkloosheid zijn weliswaar gedaald, maar nog lang niet tot aanvaardbare properties.
En terwijl deze oude problemen nog op een oplossing
wachten, dienen tal van nieuwe zich al weer aan.
In deze ESB wordt, naar aanleiding van een symposium dat is georganiseerd door de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, ingegaan op de economische politiek voor de jaren negentig. Ongetwijfeld
zal in het jaar 2000 blijken dat het allemaal heel anders
is gelopen en dat de auteurs zich te veel zorgen hebben gemaakt over zaken die in de jaren negentig helemaal niet meer relevant waren, terwijl ze de dingen die
later voorboden bleken van belangrijke ontwikkelingen
geheel over het hoofd hebben gezien. Hoe het ook zij,
in 1988 lijken drie ontwikkelingen voor de Nederlandse
economie van groot belang.
In de eerste plaats zullen de internationale onevenwichtigheden die in de jaren tachtig zijn ontstaan door
de omvangrijke overbesteding in de VS en de omvangrijke onderbesteding in met name de BRD, Japan en
een aantal NIC’s, worden weggewerkt. De VS hebben
daarmee een begin gemaakt door de dollar te laten vallen en door – in bescheiden mate – de bestedingen te
beperken. Als deze ontwikkeling zich voortzet zonder
dat de onderbesteding in de genoemde overschotlanden verdwijnt, kan een gevaarlijke situatie ontstaan. Elk
land probeert een overschot op de lopende rekening te
realiseren. Dit wordt beschouwd als symbool van degelijke politiek. Tegenover overschotten staan echter per
definitie tekorten. Het is dan ook niet ondenkbaar dat
een devaluatie- of bestedingsbeperkingswedloop ontstaat, die uiteindelijk uitmondt in een wereldwijde recessie.
In de tweede plaats lijkt de Europese eenwording in
de jaren negentig een feit te worden. Hoewel 1992, het
magische jaar uit het Witboek van de Europese Commissie, waarschijnlijk niet in alle opzichten zal worden
gehaald, komt de interne markt toch steeds dichterbij.
In het artikel van Pelkmans in deze ESS worden de baten van de Europese eenwording op een rijtje gezet. De
interne markt brengt echter ook kosten met zich mee.
De speelruimte voor het beleid wordt minder als de economie niet van de buitenwereld kan worden afgeschermt. De hoogte van de lonen, de collectieve-lastendruk en de overheidsregulering zijn alle van invloed op
de concurrentiepositie ten opzichte van de overige Europese landen. Ook hier is de dreiging van een wedloop
evident; het land met de laagste lonen en collectieve
lasten en de grootste economische vrijheid plukt de
meeste vruchten van de Europese integratie.

ESB 11-5-1988

In de derde plaats is de overeenstemming over de
wenselijkheid van het terugdringen van de collectieve
sector langzaam aan het verwateren. Nu zo’n beetje alle
lucht uit de overheidsuitgaven is, gaan bezuinigingen
steeds meer ten koste van essentiele voorzieningen die
pas op waarde worden geschat als ze dreigen te verdwijnen. Daardoor wordt het ook steeds duidelijker dat
het particuliere initiatief niet per definitie borg staat voor
maatschappelijk optimale ontwikkelingen. In zijn artikel
over het milieubeleid schrijft Pen dat de overheid veel
meer moet doen om de milieuvervuiling tegen te gaan.
Een economische aanpak van het milieuprobleem vergt
internalisatie van de externe kosten. De vervuiler moet
betalen. Een dergelijke aanpak vergt een omvangrijk
overheidsingrijpen en kan ten koste gaan van veel economische activiteit.
In het licht van deze ontwikkelingen is het niet zonder meer duidelijk wat de economische politiek voor de
jaren negentig moet worden. In het artikel van Donders
en Schouten, dat een weergave is van het recente rapport van de Commissie Economische Deskundigen van
de SER over de collectieve uitgaven en de collectievelastendruk, wordt geredeneerd dat werkgelegenheid en
economische groei een beleid vergen van loonkostenmatiging, vermindering van het financieringstekort en
verhoging van de groeibevorderende overheidsuitgaven. Verlaging van de collectieve-lastendruk krijgt een
minder hoge prioriteit in het beleid. Hogere investeringen moeten leiden tot hogere economische groei en zo
tot een verlaging van de collectieve-lastenquote. Er kleven echter gevaren aan deze politiek. Gezien de internationale ontwikkelingen zullen de afzetverwachtingen
van met name exporteurs eerder tegen- dan meevallen.
Daardoor is het mogelijk dat investeringen en produktie
minder snel zullen stijgen dan de Commissie zich voorstelt. Van een verlaging van de collectieve-lastendruk
komt dan niet veel meer terecht.
Meer dan ooit zal de economische politiek in de jaren
negentig gebonden zijn aan internationale ontwikkelingen. We moeten de bestedingen in de gaten houden om
te voorkomen dat we een van de landen zijn die na Latijns-Amerika en de VS aan de beurt zijn om een grote
schuldenlast op te bouwen. Zo nodig zullen we (weer)
detering naarde nering moeten zetten. Bovendien kunnen we het ons niet veroorloven ons uit de markt te prijzen wanneer in de jaren negentig de binnengrenzen van
de Europese Gemeenschap worden afgebroken. Wat
betreft de argumenten voor een bescheiden rol voor de
overheid zullen de jaren negentig niet veel verschillen
van de jaren tachtig. Steeds duidelijker komen deze argumenten echter te staan tegenover pleidooien voor
een actievere rol van de overheid. Wanneer een verenigd Europa ten koste moet gaan van alles waaraan
geen geld is te verdienen, zoals wat er nog over is van
het milieu en de sociale zekerheid, is het de vraag of we
met ‘1992’ wel zo blij moeten zijn. Vanaf 1982 heeft in
de politiek de onmacht van de overheid centraal gestaan. Wellicht herontdekken we in de jaren negentig de
onmacht van de markt.
M.A. Langman

441

Auteur