prikkel
Economisch cynisme
Luc Soete
Directeur UNU-INTECH en MERIT,
Universiteit Maastricht.
luc.soete@algec.unimaas.nl
isschien herinnert u zich nog de beelden
van de boerenrevolte in Kootwijkerbroek?
Het waren beelden die rechtstreeks afgekeken
leken uit een Amerikaanse dramafilm over een
uit de hand gelopen conflict tussen een lokale
gemeenschap en centrale overheid. Plots was er
geen ruimte meer voor de juist in Nederland en in landbouwgemeenschappen zo gebruikelijke normen van overleg, samenwerking en meevoelen.
Na één enkel geval van mond- en klauwzeer (MKZ) drie
weken eerder, werd al het gezonde vee in een straal van twaalf
kilometer geruimd. Voor de meeste boeren en omwonenden van
Kootwijkerbroek was dit een schoolvoorbeeld van totaal doorgeschoten regelijver. Met gezond boerenverstand kon worden
vastgesteld dat de besmetting zich niet had verspreid: na drie
weken waren er geen andere gevallen.Voor de belaagde overheidsambtenaren konden echter geen andere regels gelden dan
de afgesproken Brusselse regels. Er moest geruimd worden.
Tezelfdertijd werd de burger elke dag weer op televisie geconfronteerd met de achteloosheid waarmee dierenlevens werden
vernietigd en de stelligheid waarmee landbouw experten kwamen uitleggen waarom deze voorzorgsmaatregelen tegen de
spreiding van MKZ essentieel waren; niet voor de gezondheid
van het dier of de gezondheid van de consument, maar voor het
behoud van het economisch belangrijke kwaliteitslabel ‘vrij van
mond- en klauwzeer’. Dat label was absoluut nodig voor de uitvoer naar andere ontwikkelde landen zoals de VS en Japan.
Wanneer de grote meerderheid van burgers regels als
onzinnig ervaart, ontstaat cynisme: cynisme tegenover zowel
ontwerper als uitvoerder van de regels. In Kootwijkerbroek verzuurde het poldermodel en werd cynisme ten overstaan van
zowel nationale als Europese politiek de norm. Het resultaat was
afgelopen maand nog zichtbaar in de dramatische dominantie
van de nee-stem tegen Europa in landbouwgemeenten.
Afgelopen week werden we geconfronteerd met een nieuwe
vorm van cynisme: economisch cynisme. Naar schatting zo’n
drie miljard mensen luisterden naar Live8 in een collectieve
poging de druk op de regeringsleiders van de G8 te verhogen
om de hulp richting Afrika te verdubbelen. Vlak daarvoor kwamen IMF-economen naar buiten in een goed geënsceneerde
perscampagne met hun analyse dat hulp aan ontwikkelingslanden, hoe goed bedoeld ook, geen effect heeft (Rajan &
Subramanian, 2005a; 2005b). Zelfs niet in landen met goed
bestuur. Cynischer kon haast niet. De stelling werd met veel
empirisch detail gebracht, maar de beleidsboodschap was helder:
economische ontwikkeling is uiteindelijk iets van lange adem,
sterven van honger en armoede iets waar geen vorm van wereldwijd, politiek altruïsme wat aan kan doen. Meer nog, een verdubbeling van de hulp zal via opdrijving van de wisselkoers
slechts leiden tot het wegconcurreren van de op uitvoer gerichte
M
324
ESB 15-07-2005
industriële sectoren. Slechts het individuele en nationale streven
naar eigenbelang is de motor van economische welvaart. Muziek
en goede wil zetten geen zoden aan de dijk.
Toch hebben Geldof en kompanen wel degelijk een punt. De
karikatuur van de ‘homo oeconomicus’ als duiding van menselijk gedrag is een uiterst primitieve manier van het beschrijven
van de manier waarop mensen met elkaar omgaan, zeker
wanneer ze worden geconfronteerd met wereldwijde, absolute
armoede. Zoals economische biologen recent nog hebben aangetoond, wordt de mens gekenmerkt door zijn grote bereidheid
tot vergaande vormen van samenwerking over familiegrenzen of
andere vormen van genenaffiniteit heen. Deze vorm van altruïstisch gedrag lijkt ook kenmerkend te zijn voor de economische
ontwikkeling en materiële welvaart van de mens (Fehr &
Fischerbacher, 2003). Een deel van die inherente neiging tot
altruïsme is ongetwijfeld gebaseerd op wederzijds eigenbelang.
Ongetwijfeld traden heel wat van de rocksterren gratis op uit
direct eigenbelang of onder sociale druk, maar ook omwille van
een sterk aangevoelde behoefte tot het bestrijden van wat bij
hen en hun publiek aangevoeld wordt als een fundamentele
onrechtvaardigheid.
Van alle economische activiteiten heeft de muziekindustrie
zich de laatste decennia het sterkst ontwikkeld tot bindmiddel
van wereldwijde samenhorigheid en erkenning door nationale
en internationale etnische en inkomensklassen heen. De
muziekindustrie is er misschien niet beter van geworden, de
invloed van zijn vertegenwoordigers, de Live8-popsterren, des te
meer. Voor hen is het wereldpubliek hun thuismarkt. En dat die
markt zo overheerst wordt door ongelijkheid, door absolute
armoede in één werelddeel, Afrika, is, hoe economisch verklaarbaar en politiek complex ook, niet te rijmen. In die zin is het
aanpakken van wereldarmoede in het eigenbelang van de Live8popsterren. In die zin ook schieten de economische analyses van
het IMF over het effect van hulp hun politieke ambitie volledig
voorbij. Zij leiden slechts tot economisch cynisme. Beter ware
geweest mee te doen aan de politieke ambitie van Live8 en concrete pogingen te doen om aan te geven hoe hulp wel tot het uitroeien van wereldarmoede zou kunnen leiden. Dat is uiteraard
veel moeilijker dan wat geaggregeerde, econometrische oefeningen en het is academisch wellicht ook minder interessant. Nu
blijft echter het risico groot dat juist zoals in de Nederlandse
politiek, de burger straks ook het vertrouwen verliest in de economische wetenschap als aandrager voor oplossingen van de
huidige wereldproblemen. â–
Literatuur
Fehr, E & U. Fischerbacher (2003) The nature of human altruism. Nature, 425,
23 oktober, 785-91.
Rajan, R. & A. Subramanian (2005a) What undermines aid’s impact on growth?
IMF Working Paper 05/126, juni, Washington.
Rajan, R. & A. Subramanian (2005b) Aid and growth: What does the cross-country
evidence really show? IMF Working Paper 05/127, juni, Washington.