Ga direct naar de content

Vakbondsmacht en collectieve onderhandelingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 15 2005

b o e k b e s p re k i n g

Vakbondsmacht en collectieve
onderhandelingen
W.B. Roorda
De auteur is werkzaam bij het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
wroorda@minszw.nl

Vakbonden en collectieve onderhandelingen worden vaak
gezien als marktverstorend, met negatieve effecten op economische prestaties. Deze relatie is minder eenduidig dan
wordt verondersteld. Verschillen in instituties hoeven niet te
leiden tot verschillen in prestaties.

elke institutionele inrichting is het meest gunstig voor het
bereiken van een hoog niveau van groei en welvaart? Deze
vraag houdt beleidsmakers overal ter wereld bezig. Steeds weer
worden bepaalde specifieke arrangementen of zelfs institutionele
constellaties als superieur naar voren geschoven. Aidt en Tzannatos
(2002) laten zien dat het verband tussen instituties en economische
welvaart minder eenduidig is dan wel wordt beweerd. Onlangs
bevestigde de OECD (2004) hun bevindingen.

W

Verstoren en falen
Toke Aidt en Zafiris Tzannatos (A&T) hebben in opdracht van
de Wereldbank de literatuur over de invloed van vakbonden en
collectieve onderhandelingsregimes op economische prestaties in
kaart gebracht. Zij trachten een antwoord te geven op de vragen
welke invloed vakbonden hebben op economische prestaties en
op welk niveau onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden moeten plaatsvinden om een zo gunstig mogelijk economisch effect te
hebben. Na een behandeling van de theorie geven de auteurs op
basis van meer dan duizend primaire en secundaire studies een
zeer uitgebreid overzicht van de empirische literatuur.
Instituties kunnen enerzijds worden gezien als marktverstorend, maar kunnen anderzijds ook een antwoord zijn op
vormen van marktfalen. Op de arbeidsmarkt kan het bestaan
van een relatief beperkt aantal vragers versus een groot aantal
individuele aanbieders van arbeid aanleiding geven tot het
ontstaan van een situatie van monopsonie. Imperfecties aan de
vraagkant kunnen dan mogelijk worden gecorrigeerd, doordat
het optreden van vakbonden tegenwicht biedt. Andere theoretische
argumenten die duiden op het ontbreken van volledige marktwerking worden gevonden in theoretische noties als efficiency
wages en insiders versus outsiders. Ook zijn aan loononderhandelingen transactiekosten verbonden. In sommige gevallen kan
het optreden van vakbonden marktverstoringen corrigeren of
een rol spelen in het kanaliseren van onvrede. De vraag of vakbonden per saldo een positieve of negatieve bijdrage leveren, is
dan ook een empirische die per situatie moet worden bezien.

De invloed van vakbonden
Vanwege hun pogingen het arbeidsaanbod te monopoliseren,
wordt het optreden van vakbonden door economen al snel
gezien als marktverstorend. A&T beschrijven hoe er begin jaren
tachtig van de vorige eeuw meer aandacht voor de economische
318

ESB 15-07-2005

voordelen van vakbonden kwam. Deze zijn gelegen in de intermediaire rol die vakbonden kunnen vervullen tussen werkgever(s) en werknemers. De studies naar de invloed van vakbonden richten zich echter niet op wat er zou gebeuren, als in de
sectoren waar vakbonden nu wel of geen rol spelen de situatie
wordt omgedraaid. Getracht wordt de loonverschillen vast te
stellen tussen sectoren waarin vakbonden een dominante rol
spelen via collectieve onderhandelingen en niet-vakbondssectoren. A&T trekken op basis van de empirische literatuur 23 conclusies. Het tekstkader geeft de meest robuuste conclusies met
betrekking tot lonen weer. De gevonden effecten kunnen worden
versterkt of verzwakt, afhankelijk van de institutionele omgeving
waarin vakbonden opereren.

Overzicht conclusies met betrekking
tot de invloed van vakbonden
1. Vakbondsleden en werknemers onder een cao hebben een hoger
loon dan niet-cao-‘ers (de zogenaamde vakbondspremie).
2. Deze vakbondspremie is hoger in de VS en het VK.
3. Vakbonden verminderen beloningsongelijkheid; ook het beloningsverschil tussen geschoold en ongeschoold en de opbrengst
van scholing verminderen.
4. Het negatieve totaaleffect bedraagt niet meer dan enkele
tienden bbp.
Bron: samengesteld op basis van Aidt en Tzannatos (2002)

De door A&T samengevatte resultaten passen in het monopsoniemodel van de arbeidsmarkt. Waar de concurrentie op productmarkten beperkt is, lijken vakbonden er in te slagen extra
loonstijgingen te genereren voor de daar werkzame personen. Is
er echter sprake van veel concurrentie, bijvoorbeeld in een open
economie met veel buitenlandse concurrentie, dan zijn loonpremies veel kleiner. Ook als vakbonden erin slagen het arbeidsaanbod te rantsoeneren (via het creëren van insiders of het organiseren van een closed shop) is sprake van loonopslagen. Er zijn geen
bewijzen voor een geringere werkgelegenheidsgroei en hoewel
r&d-investeringen in vakbondssectoren geringer zijn, wordt nieuwe
technologie even snel geïncorporeerd als in niet-vakbondssectoren.
Bij gevolg wordt ook geen effect gevonden op het niveau van de
productiviteit en de groei daarvan. Een belangrijk gegeven is verder
nog de dempende invloed van vakbonden op de loonverdeling en

b o e k b e s p re k i n g

op loonverschillen. In het algemeen geldt dus dat het optreden
van vakbonden een loonopdrijvend effect heeft. Mede gezien de
geringe gevonden macro-economische impact lijkt het daarbij
vooral om afroming van monopoliewinsten te gaan. De empirische
literatuur op dit terrein is echter niet zeer uitgebreid.

Het macro-effect van collectieve
onderhandelingen

Beloningsongelijkheid
Recent heeft ook de OECD (2004) nog eens uitgebreid gekeken naar instituties rond loonvorming. Dit levert een schat aan
datamateriaal op. De uitkomsten van deze studie bevestigen de
resultaten zoals gepresenteerd door A&T en in eerdere OECDstudies. Evenals A&T vindt de OECD geen robuust verband tussen
enerzijds de door deze organisatie ontwikkelde indicatoren voor
vakbondslidmaatschap, de dekkingsgraad van cao’s en de mate
van centralisatie en coördinatie van loononderhandelingen en
anderzijds de groeivoet van de reële lonen en enkele niet-loon
gerelateerde economische grootheden. Bij het laatste gaat het om
het effect op werkloosheid, inflatie, werkgelegenheid, bbp-groei
en de relatieve werkgelegenheid van ouderen, jongeren en vrouwen. Het enige verband dat steeds terugkeert met de mate van
beloningsongelijkheid. Deze ongelijkheid is kleiner naarmate het
collectieve karakter van deze onderhandelingen groter is.1

Het effect van collectieve onderhandelingen kan op twee
manieren worden gemeten: via de invloed van het aantal vakbondsleden (de organisatiegraad) of via het aantal werknemers
dat onder een cao valt (de dekkingsgraad). A&T trekken twee
belangrijke conclusies. Ten eerste blijkt de organisatiegraad niet
of nauwelijks invloed op macro-economische prestaties te hebben
en is er alleen een samenhang met de mate van beloningsongelijkheid. Ten tweede blijkt een hogere dekkingsgraad van cao’s
een loonopdrijvend effect te hebben en leidt het tot een lagere
participatiegraad, hogere werkloosheid en hogere inflatie. Er is
Conclusie
geen invloed op de productiviteit. Ook leidt een hogere dekkingsDe belangrijkste conclusie van de hier besproken publicaties
graad tot een geringere loonongelijkheid en vermindering van
wordt maar al te vaak vergeten in de publieke debatten van
beloningsverschillen. Een mogelijke verklaring voor de uiteenlobeleidsmakers en economen. Instituties zijn complementair,
pende effecten van de organisatiegraad en de
waarbij de individuele onderdelen een
dekkingsgraad kan volgens A&T zijn dat bij
bepaalde interne samenhang vertonen. Waar
Unions and Collective
een hoge dekkingsgraad alleen het loonopde interactie de uitkomst bepaalt, kunnen
Bargaining; Economic Effects
drijvende effect van vakbondsgedrag resteert.
daarom geen algemeen geldende uitspraken
in a Global Environment
Dit wordt dan niet gecompenseerd door de
worden verbonden aan het vergelijken van
T. Aidt & Z. Tzannatos
hiervoor genoemde mogelijke voordelen van
individuele aspecten van arbeidsmarktinstituISBN 08 2135 080 3
vakbondsoptreden, die kunnen leiden tot
ties. A&T benadrukken dat zelfs binnen een
The World Bank
compenserende productiviteitswinsten.
specifieke constellatie de macro-economische
Washington D.C., 2002
impact lastig is vast te stellen, aangezien de
www-wds.wereldbank.org
economische, institutionele en politieke
Coördinatie
omstandigheden in een land door de tijd kunnen variëren.
De tweede conclusie van A&T lijkt een pleidooi voor onderDe auteurs bieden een zeer gedetailleerd overzicht van alle
nemingsgewijze en individuele loononderhandelingen. Sinds de
empirische literatuur die is verschenen op het terrein van colinvloedrijke studie van Calmfors en Driffill (1988) is echter al
lectieve onderhandelingen en de invloed van vakbonden. Het
bekend dat in landen met centralistische loononderhandelingen
enige verband dat consequent wordt gevonden, betreft de omvang
de potentieel negatieve effecten van de uitkomsten van dergelijke
van beloningsverschillen. Waar het gaat om de organisatie van
onderhandelingen op de economie geïnternaliseerd kunnen
(collectieve) onderhandelingen is die dus nauwelijks van
worden. De vakcentrale kan wel hoge lonen afspreken, maar
invloed op de omvang van de totale uitkomst maar vooral op de
wordt vervolgens geconfronteerd met een oploop van de werkverdeling daarvan. â– 
loosheid die al gauw leidt tot het beperken van looneisen.
Sectorale loononderhandelingen kwamen er in deze studie
Wouter Roorda
bekaaid af. Hier was immers geen mechanisme dat vakbonden
hun looneisen deed temperen, omdat in de sector niet met
elkaar op loonkosten werd geconcurreerd. De economische
Literatuur
Calmfors, L. & J. Driffill (1988) Bargaining Structure, Corporatism, and
prestaties van een aantal landen met dergelijke instituties logenMacroeconomic Performance. Economic Policy, 13-62.
straften echter deze uitkomst.
Flanagan, R.J. (1999) Macroeconomic Performance and Collective Bargaining:
Al snel wees Soskice (1990) op het belang van coördinatie,
An International Perspective. Journal of Economic Literature, september,
1150-1175.
dat in de jaren negentig door diverse empirische studies werd
OECD (2004) Employment Outlook 2004. Parijs, 127-177.
bevestigd (Flanagan, 1999). A&T doen hier uitgebreid verslag
Soskice, D. (1990) Wage Determination: The Changing Role of Institutions in
van. Ze geven ook een mogelijke verklaring voor de door
Advanced Industrialised Countries. Oxford Review of Economic Policy, 36-61.
Calmfors en Driffill gevonden effecten. Deze hadden betrekking
op de jaren zeventig en tachtig, perioden met veel economische
turbulentie en de nodige arbeidsonrust. Coördinatie faalde en
de noodzakelijke economische aanpassingen kwamen niet tot
stand. In hun overzicht laten A&T zien dat met name de coördinatie aan werkgeverszijde van groot belang is. Voor hen is
het zaak de rijen gesloten te houden. Ook is formele coördinatie beter dan informele coördinatie. De laatste vorm is minder
1 Het collectieve karakter wordt gemeten met het percentage vakbondsliddwingend en biedt dus sommige werkgevers een ontsnapmaatschap, de cao-dekking en de mate van centralisatie en coördinatie van
loononderhandelingen.
pingsmogelijkheid.

ESB 15-07-2005

319

Auteur