ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Economic in de ruimte
Economische ontwikkcling betekenl ruimtclijkc ontwikkcling. Wie foto’s bckijtt van vijftig jaar geleden beseft dat.
Onder invloed van cconomische factoren hebben stad en
landschap een metamorfose ondergaan. Architectuur en infrastructuur zijn onherkenbaar veranderd. Sleclits enkele
plekjes zijn door ‘de vooruitgang’ overgeslagen; daar toeven
we graag om tc proberen iets van de oude sfcer op te snuiven.
ledereen weet hoezeer de economische ontwikkeling van
dc afgelopen vijftig jaar van invloed is geweest op de ruimtelijke ontwikkeling. Nieuwe fabrieken en kantoren hebben
dc stad gevuld; oudc bedrijven zijn verdwenen. Woonwijken
zijn verrezen aan de rand van de bebouwde kom of midden
in de polder. Nieuwe wegen en spoorlijnen doorsnijden het
land en brengen verbindingen tot stand tussen centrum en
periferie. Het akker- en weiland is verkaveld in grote stukken
die efficient zijn te bewerken en gescheiden worden door
rechte wegen en sloten. Sommige gebieden zijn aangewezen
als landschapsparken en worden geconserveerd of gerestaureerd in een bepaalde staat. Bijna heel het land is met bovenof ondcrgrondse kabels doortrokken en aan elkaar gekoppeld
in een gigantisch informatie- en communicatienetwerk. Er is
land ingepolderd waarop nieuwe steden zijn gebouwd. De
lucht, het water en dc bodem zijn veronlreinigd en soms weer
gezuiverd.
Waar economic en ruimtegebruik zo nauw verweven zijn.
ligt het voor de hand dat ook de economische conjunctuur
consequenties hecft voor de ruimtelijke ontwikkeling. Een
periode van snelle economische groci zal andere gevolgen
hebben voor het milieu en de ruimtelijke ordening dan een
periode van stagnatie. Maar welke verschillen optreden is
niet zo erg duidelijk. Daarom is het interessant dat in het
Jaarrerslag 1982 van de Rijksplanologische Dienst aandacht
word! geschonken aan het verband tussen economische rccessie en ruimtelijke ordening 1).
Dc economische recessie treft in de eerste plaats bedrijven.
Er wordt minder geproduceerd en geinvesteerd. Dat betekent
dal er ook minder bedrijven zijn die uitbreiden en nieuwe
vestigingsplaatsen zoeken. In vergelijking met de jaren zestig
blijkt vooral hel aantal lange-afstandsverplaatsingen sterk
afgenomen. Bedrijfsterreinen blijvcn langer braak liggen.
kantoorgebouwen langer leeg slaan. Sinds 1980 is de uitgifte
van bouwgrond sterk teruggelopen en vorig jaar is ook de
klad gekomen in de vastgoedmarkt. Uiteraard treft de recessie sommige sectoren veel harder dan andere, wat consequenties heeft voor regionalc en lokale welvaarlsverschillen
die uiteindelijk weer resulteren in verschillen in ruimtegebruik. De agrarische sector, die de grootste grondgebruiker is.
lijkl relatief weinig last le hebben van dc recessie. Hicr ligt
het in de verwachting dat de intensivering van het grondgebruik die de laatste decennia is opgetreden. zich voort zal
zetten. Ook dat heeft gevolgen voor natuur en landschap.
Niet alleen bedrijven, ook consiimenten ondervinden de
gevolgen van de recessie. Via veranderingen in het
bestedingspatroon werkt de inkomensontwikkeling door in
het ruimtegebruik. Zo drukt de inkomensachteruitgang de
vraag naar nieuwe woningen, wat consequenties heeft voor
stadsvernieuwings- en andere woningbouwprojecten. Ook
dwingt de inkomensteruggang tot andere, goedkopere vormen van vrije-tijdsbesteding. Kamperen, wandelen en fiet-
ESB 8-6-1983
sen zijn populair en steeds meer mensen brengen de vakantie
in eigen land door. Daarvoor moeten extra voorzieningen
worden getroffen. De inkomensdaling heeft in combinatie
met de sterke stijging van de vervoerskosten ook gevolgen
voor de mobiliteit: sinds 1978-1981 is de totale mobiliteit
van de Nederlandse bevolking nauwelijks meer gestegen. En
veranderingen in de verkeers- en vcrvoersvraag werken op
den duur weer door in de verkeersinfrastructuur: wegen,
vliegvelden, fietspaden. Sinds enkele jaren loopt ook het
aantal verhuizingen terug: de migratie tussen provincies is
duidelijk gedaald. Ook dat heeft weer rcgionale en ruimtelijke consequenties.
Ook de overhvid voelt de gevolgen van de recessie. Met
name de overheidsinvesteringen, die voor de ruimtelijke ordening van groot belang zijn, zijn de laatste jaren sterk verminderd. De kans op inpoldering van de Markerwaard is in
een periode van recessie waarschijnlijk geringer dan in een
tijd van groei. Voor het aankopen van natuurgebicden is
minder geld besehikbaar. De beperkte middelen stimuleren
het zoeken naar goedkopere oplossingen voor ruimtelijkeordeningsvraagstukken: zo wint het concept van de ,,compacte stad” momenteel snel aanhang in plaats van het groeikernenbeleid. Ook voor het regionale beleid is minder geld
besehikbaar; de spreiding van de rijksdiensten wordt gctemporiseerd en gaat alleen door als de kosten niet te hoog uitvallen.
De invloed van dc recessie op de ruimtelijke ordening
loopt niet alleen via dc omvang en de samenstelling van de
bestedingen; wellicht nog belangrijker is dat de afweging van
conflicterende aanspraken op de schaarse ruimte in tijden
van hoogconjunctuur heel anders uitvalt dan in tijden van
recessie. Als het erom gaat de groei en dc werkgelegenheid te
bevorderen, worden er conccssies gedaan ten aanzien van de
doelstellingen van het natuur- en milieubeleid. Het is geen
wonder dat milieu-organisaties met grote argwaan aankijken
tegen de regeringsplannen om de milieuwetgeving voor bedrijven veel eenvoudiger te maken. Maar ook al zouden de
vergunningen procedures niet gewijzigd worden, dan treden
er in de praktijk toch verschillen op bij het toekennen van
vergunningen; ongetwijfeld wordt momenteel meer soepelheid betracht dan pakweg vijf jaar geleden gebruikelijk was.
En is het louter een organisatorische kwestie. dat bij de vorige kabinetsformatie natuurbehoud en openluchtrecreatie
naar het Ministerie van Landbouw zijn overgeheveld?
Jarenlang heeft de ruimtelijke ordening in het teken gcstaan van de economische groei, nu trekt de economische recessie haar sporen in het ruimtegebruik. En in de toekomst
zullen misschien het informatietijdperk, de vrijetijds-economie of de post-industriele samenleving het ruimtelijk beeld
bepalen. Waar het op uitdraait is nauwelijks te voorspellen.
Dat zullen onze nakomelingen zien als ze over vijftig jaar
nog eens naar oude foto’s kijken.
L. van der Geest
1) Rijksplanologische Dienst, Jaurrmlag 1982. Staatsuitgeverij, ‘s-
Gravenhage, 1983.
497