Ga direct naar de content

Internationale en nationale stagnatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 1 1983

Internationale en
nationale stagnatie
Enkele beschouwingen naar aanleiding van het
jaarverslag van De Nederlandsche Bank
PROF. DR. S. K. KUIPERS*
In het Jaarverslag 1982 van De Nederlandsche Bank wordt een analyse gepresenteerd van de
Internationale en nationale economische stagnatie. Tevens wordt aangegeven hoe beperkt de
mogelijkheden van het monetaire en fiscale beleid zijn om een directe bijdrage te leveren aan
het conjuncturele herstel. In dit artikel wordt de geboden analyse van commentaar voorzien. De
oorzaken van de mondiale stagnatie van de afgelopen tien jaar en het op de bestrijding daarvan
gerichte economische beleid worden besproken. Wat de IMederlandse situatie betreft deelt de
auteur de mening van de president van De Nederlandsche Bank dat de beleidsruimte uitermate
beperkt is en dat men voornamelijk moet hopen op het doorzetten van het Internationale
conjunctuurherstel. Daarbij blijft evenwel de slechte Nederlandse concurrentiepositie een
handicap vormen.
1. A Igemeen overzicht
Het Algemcne overzichl in het Verslag van de president van
De Nederlandsche Bank I ) staat in het tcken van de dramalische
gebeurtcnissen die zich in het vcrslagjaar hebben voltrokken.
Daarvan sprekcn het niet k u n n c n voldoen aan dc rente- en aflossingsverplichtingen van cnkele grote niet lot de OPF.C behorcndc onlwikkelingslanden. alsmcdc de hierdoor bloot gelegde
kwetsbaarhcid van het intcrnationale bankwczen, vvel lict sterkst
lot de verbeelding. Nochtans zijn dezc gebeurtenissen tot op zckere hoogte slcchts le beschouwen als symptomcn van het in het
vcrslagjaar nog verder stagnercn van dc mondiale produklicgroei. De president van De Nederlandsche Bank gaal in zijn Algcmcnc overzicht op dc oorzaken van de mondiale stagnatie niet
diep in. Hij beperkt zich crtoe vast tc stellen. dat de hogc rente
en de daling van de inflatic niet kunnen worden loegeschrcven
aan een restriclicf monetair beleid gczien het f’eit dat in het vcrslagjaar vrijwel ncrgcns sprake is van monetaire verkrapping.
Het is de langdurige en diepe i n z i n k i n g die hiervoor via haar invlocd op de bcgrotingstekorten encrzijds en op dc grondstolTcnprijzen en lonen anderzijds. verantwoordelijk moel worden gesleld.
Dc president besteed wel uitgebreid aandacht aan de beleidsmaalregelen die op internationaal finaneieel tcrrcin zouden
moelen worden genomen om tc voorkomen dat encrzijds een ongebreidelde. negentiende-ecuws aandoendc 2) I n t e r n a t i o n a l e
krcdietverlcning zich in dc toekomst weer kan voltrekken en dat
anderzijds het bcslaande schuldenvraagsUik weer acuut wordt.
Wat het ccrste betreft, bcveelt hij aan de positie van het IMF te
vcrsterken, zowel in cle zin van een vergroling van de middclcn
van het Fonds als in die van ecu sncller bcroep op het IMF voor
tijdclijke financiering van de betalingsbalans. Bovendicn /OLI
moelen worden ovcrwogcn van het Fonds een publickc waarschuwing te laten uitgaan bij een te slerkc afhankclijkheid van
landen van extcrne financiering. Ten slotle is het naar zijn mening noodzakelijk de invloed van de monetaire autoritciten op
de internalionale krcdietverlcning te vergroten. Wat de beheersing van dc huidigc ftindamenleel onevcnwichligc situatie betreft. is hij van mening dal het cnerzijds onmogelijk is dat de banken zich abrupt terugtrekken. maar dat het anderzijds onvermijdelijk is dat de betrokken ontwikkelingslanden met het IMF
ovcrecngckomen saneringsprogramma’s uitvocrcn.
De president van Dc Nederlandsche Bank verwerpl een ongcdillcrenlieerd internationaal slirnuleringsbeleid om de stagnatie
te bestrijden. Volgens hem moet niet weer dezelfde lout als in hel
midden van de jaren zevcntig worden gcmaakt: ovcrgaan tot

500

eonjunetuiirslimulering voordat tie begrotingstekorlcn tot een
evenwichtige omvang zijn teruggebracht en de inflatic is uilgebannen. Allecn in landen met een gcring begrotingstckort. een
overschol op de lopende rekening en een gcringe inflatie zou
men tot enigc stimulering van de eonjuneluur kunnen komen.
Hocwel dit niel met zoveel woorden in het Algemenc overzichl
staat, moet nochtans worden aangenomen dat de president de
aanwezige mogelijkheden bepcrkl acht en dat hij het internationalc conjunctuurherstel vooral afhankclijk zict van het herstel
van dc Amerikaanse economic. Landen als het Vcrenigd
Koninkrijk. Japan en Duitsland k u n n e n vervolgens wel een bijdrage leveren aan een \oortzctting van het herstel indien ze een
door het Amerikaanse conjuncluurhcrstcl oplredende druk op
de dollar bcnuttcn door him rcntctarieven te verlagen. Het herstelproecs zal eehter hoe dan ook een proees van lange d u u r zijn.
Zijn de mogelijkheden van het monetaire beleid om een directe bijdrage te leveren aan het conjunctuurherstel beperkt. dit beleid kan hicrtoe indirect wel bijdragcn. Mecrdan nu het geval is
zou het kunnen worden gericht op stabilisering van de wisselkoersen. Ook op dit gebied bepleil de president van De Nederlandsche Bank een verslerking van dc positie van het IMF. In het
kader van het Fonds zou o\ creengekomen moeten worden dat
wisselkoersaanpassingen alleen zouden niogen worden toegcslaan in geval van een verslechtering van de concurrentiepositie.
Wisselkoersveranderingen uil anderen hootde zouden door niclgesteriliseerde intcrventic in de wisselmarkl, d.w.z. met doorwerking in de liquiditeilspositie en de geldmarkt. moeten worden
tegengegaan. Procedures zouden moeten worden ontwikkcld
welkc het het Fonds mogelijk makcn crop loe te zien dat de \vissclkocrsverandcringen inderdaad alleen maar worden doorgevoerd om veranderingen in de internalionale coneurrenticpositie
rccht le Irekken. Zonder dit met zoveel woorden te zeggen is de
president van De Nederlandsche Bank hiermee heel dichl in de
buurl gekomen van het naoorlogse wisselkoersstelsel van vaste.
doeh aanpasbare wisselkoersen.
* Hooglcraar Algemcne Economic aan dc Rijksuniversitcil Groningcn.
Hij dankt drs. J. Snippc en drs. A. H. van Zon voor dc vcrlccnde assislcnlic.

I ) Dc Nederlaiulschc Bank NV. I’crxlag1983.

2) Deze karaktcriscring van schrijvcr dezes is tcrug te voeren op Wittcccn> slelling dal dc ccntrale hankcn. net als in dc ncgcnticndc ccuu up
ationaal nivcau. nu in hel internalionale vlak instrumcnlcn zullcn moc.m hantcrcn om de intcrnationale kredietverlening door banken tc hcinloeden. H. J. Witleveen. Where do we go from here?. The Bunker, noember 1982. biz. 22.

In zijn beschouwingen ovcrde economische situatie in Nederland blijft dc president van DC Nederlandsche Bank zijn bezorgdheid uiten over het nog steeds stijgende financieringstekort

vandeovcrheid. Dat tekort kwam in 1982 uitop 10,75% van het
nationaal inkomcn (incl. gedebudgctleerde uitgaven) en zal in

1983 waarschijnlijk oplopen lot \2%. Het gevolg hiervan is naar
zijn mening een hoog niveau van de reelc kapilaalmarktrente
vergelekcn met die in andere landen. Onder invloed van het gevoerdc wisselkoersbeleid en de mode hierdoor verder teruggedrongen inflatie zijn de nominale intcrestvoeten op de geld- en
kapitaalmarkt echter aanzienlijk gedaald. De ontwikkeling in de
reelc sfeer steekt schril af tegen die in de nominale: de produktie
en de werkgelegenbeid in bedrijven zijn in het verslagjaar zelfs
sterker gedaald dan in de voorgaandc twee jaren: de in 1980 ingezette wcrkloosheidsstijging heeft zich doorgezet en de onderbezetting van het produktieapparaat is omvangrijk gewordcn. Ondanks de sterke nominale eflectievc appreciatie van de gulden is

de concurrentiepositie echter niet vcrslechterd 3). De lopende
rekening van de betalingsbalans vertoont nog steeds een groot.
hoewel in het verslagjaar afnemend, overschot. Een verruiming
van het monetaire en budgcttaire beleid gericht op het stimuleren van de economic wordt door de president van De Nedt i landsche Bank echter met kracht van de handgewezen. Naar zijn mening is het monetaire beleid voldoende ruim: er is geen kredietrestrictie en de liquiditeitsquote is met meer dan 2 punten geslegen. Een verruiming van het budgettaire beleid moet bij het huidige excessief hoge financieringstekort uitgesloten worden: hot
tekort moet integendeel worden teruggedrongen. Een en ander
betekent dat in de visie van de president van De Nederlandsche

Bank elke beleidsruimte om de economic te stimuleren ontbreekt. Gewacht zal moeten worden op het spontane internationalc conjunctuurherstel. waarvan het optreden ten nauwste samcnhangt met het doorzetten van de oplcving in de Amerikaanse economic. Hicrin zouden. gczicn de in dc laatste jarcn verbeterdc concurrentiepositie en de rclatief lagc intereslvoetcn. mogelijkheden zijn gelegen. De hicrmee samengaande verbetcring
van de rcndemcntsposilic zou echter niet onmiddellijk tot investcrings- en daarmee tot werkgelegenheidsgroei leidcn. Eerst zouden de uitgeholde vermogensposities moeten worden herstcld.
Ten einde te voorkomen dat het aantrekken van de investeringen
in de kiem wordt gesmoord door spanningen op de kapitaalmarkt, dient de overheid tijdig terug te treden door haar financieringstekort structured te verlagen. Bovendien moet worden
voorkomen dat de rendementsstijging achterwege blijft door onvoldoende beperking van de loonkostenstijging. Het is tegen deze
achtergrond dat de president van De Nederlandsche Bank waarschuwt tegen een beleid gericht op arbeidstijdverkorting dat de
noodzakelijkc rendementsverbetering in gevaar brengt.

Commentaar
Met hetgeen de president van De Nederlandsche Bank in zijn
Algemene overzicht stelt kan schrijver dezes een heel eind mee-

gaan. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de belangrijkste
beleidsconclusies:
1. de noodzaak te komen tot een grotere stabiliteit met betrekking tot de wissclkoersen. In de huidige situatie zal dit echter
wel leiden tot grotere fluctuaties in de interestvoeten, in het
bijzonder in die welke tot stand komen op de geldmarkt. Dit
doet de vraag rijzen welke vorm van instabiliteit voor een economic de nadeligste gevolgen heeft. Een ondubbelzinnig antwoord vermag schrijver dezes niet te geven. Het antwoord is
onder meer afhankelijk van de grootte en de openheid van de
economic. Gezien de vrij harde verbanden tussen in- en uitvoer en de concurrentiepositie enerzijds en de wat zachtere
verbanden tussen de interestvoet en de vcrschillende bestedingscomponenten anderzijds. lijkt het vermoeden gercchtvaardigd dat wisselkoersslabiliteit en daarmede ruilvoetstabiliteit belangrijker is dan interestvoetstabiliteit;
2. er zijn op dit moment inderdaad weinig industrielanden die
nog voldoende beleidsruimte bezitten om een beleidsstimulering te kunnen overwegen. Daarbij komt dat, indien de conjuncturele opleving in de Verenigde Staten. zoals die zich nu
laat aanzien, inderdaad krachtig genoeg is. een van de meest
elementaire beginselen van de stabilisatietheorie leert dat de
ESB 8-6-1983

groolste fout die men kan makcn het nogmaals versterken van
dezc oplcving is. Het enige resultaat zal zijn dal men zeer sncl
op allerlei capaciteitsgrenzen stuit, met alle inflatoire gevolgen en een verstoring van ccn duurzaam groeiherstel van
dien. Indien men wil proberen de conjunctuur te stabiliseren
moet men stimuleren aan hel begin van een conjuncturele
neergang en afremmen aan het begin van de conjuncturele
opgang. Doet men het omgekeerde dan is men in plaats van
anticyclisch, procyclisch bezig;
3. ook in Nederland ontbreekt de beleidsruimte om op een sti-

mulerend beleid over te kunnen gaan. Aan het begin van de
huidige neergang, in 1979/1980, zou men hiertoe hebben
kunnen besluiten. althans indien men de bereidheid had getoond het in die jaren bestaande tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans te bestrijden via een devaluatie
van de gulden ondersteund door een strak inkomensbeleid, en
niet door een restrictief bestedingsbeleid, zoals in feite is gebeurd. Het financieringstekort was in de jaren 1979 en 1980
nog niet excessief hoog, terwijl de monetaire politick nog voldoende efTectief was in het licht van de in die jaren als te groot

ervaren kredietvraag. Onder invloed van dc depressie is de effectiviteit van het monetaire beleid, in het bijzonder die van
het grote monetaire beleid, goeddeels verdwenen en geldt
slechts Dennis Robertsons aloude adagium: ..You can bring
a horse to water but you cannot make him drink”. Eveneens
onder invloed van de depressie is het financieringstekort zodanig groot geworden, dat de mogelijkheid is verdwenen de
economic via de begroting te stimuleren;

4. arbeidstijdverkorting mag er inderdaad niet toe leiden dat het
streven naar rendementsverbetering wordt doorkruist. Dit betekent dat looninlevering ten bchoeve van arbeidstijdverkorting moet komen boven op de matiging welke nodig is om hel
noodzakelijke rendemcntsherslel le bereiken. helgeen een
achteruitgang in het reelc bcsehikbare inkomen van enkcle

punlen per jaar voor verscheidene jaren onvermijdclijk
maakt. Bovendien zal bij een vcrdere reductie van de inflatie
aan een dating van het primairc loon niet kunnen worden

ontkomen. Afgewacht moet worden of de werknemers hiertoe
inderdaad bereid zijn. Een andere vraag is of arbeidstijdverkorting inderdaad zal kunnen leiden tot een mitigatie van de
werkloosheid. De Iwijfels die schrijver dezes hierover heeft,

heeft hij reeds in een ander verband in het licht gesleld 4).
Daarom kan hieraan op deze plaats worden voorbijgegaan.

Hoewel, zoals uit het bovenstaande blijkt. schrijver dezes de
belangrijkste beleidsconclusies van de president van De Nederlandsche Bank kan onderschrijven, betekent dit niet dat er ten
aanzien van de analyse die tot deze conclusies leidt, geen verschillen van mening bestaan. Deze verschillen betreflen in hel
bijzonder de verklaring van nationale en internationale stagnatie
en de betekenis die hierin aan het gevoerde budgettaire en monetaire beleid moet worden loegekend. De volgende twee paragrafen zijn hieraan gewijd: paragraaf 2 geeft een globale verklaring van de monetaire stagnalie: in paragraaf 3 wordt ingegaan
op de stagnatie van de Nederlandse economic. In paragraaf 4
worden ten slotte enkelc conclusies gelrokken.
2. De mondial? stagnatie

Zoals bij de bespreking van het Algemene overzicht reeds is gesleld. blijft de analyse van de president van De Nederlandsche
Bank van de mondiale stagnalie vrij beperkt. De teruggang in de
inflatie zou moeten worden toegeschreven aan de langdurige en
diepe economische inzinking. terwijl de hoge ree’le intereslvoe-

ten. afgezien van hoog blijvende inflatieverwachlingen. hel gevolg zouden zijn van de zeer omvangrijk blijvende begrolings3) Volgens de president van De Nederlandsche Bank zou ze zelfs nog lets
zijn verbeterd. Het Centraal Planbureau concludeert echter tot een ongewijzigd blijven van de concurrentiepositie. Centraal Planbureau, Ccniraal Economise!] Plan 1983. Inleiding en samenvatting, gestencilde uitvoering. biz. 1.8.
4) S. K. Kuipers, Werkloosheidsbestrijdingdoor middel van herverdeling
van arbeid: een kanttekening, Liberaal Rereil, jg. 24. nr. 2. 1982, biz.
51-53.

501

tckorlen. Het monctairc beleicl zou hicraan niet debct zijn daar

het in liet vcrslagjaar niet krap is gewecst.
Dcze analyse is niet erg bevredigend. In de cerste plaats niet
omdat gcen verklaring wordt gegeven van de stagnatie zelf. In de
tweede plaats niet omdat ruime monetaire verhoudingen in het

dc door de aanbodfaclorcn geTnstigeerde intlatic bcperken.

maar dit gaat gepaard met een nog verdere teruggang in dc
produktie: in de figuur beweegt de economic zich naar S3 in

plaats van naar S,.

verslagjaar weinig zeggcn over dc verhoudingen in voorafgaande

In het voorgaande ligt de verklaring van tie gebcurtcnissen in

jarcn, zodat niet is uitgesloten dat de stagnatie mede op de krappe monetaire verhoudingen in voorafgaande jaren kan wordcn
teruggevoerd. In de derdc plaats niet omdat de omvangrijke be-

de jaren zeventig en tachtig beslotcn:
• als gevolg van de door de olieerisis gestegcn grondstoffenprijzen en het niet onmiddellijk in mindering brengen van deze

grotingstekorten van de afgelopen jarcn nog niet betekenen. dat

kostenstijging op dc loonkostenstijging, versnelt dc inflatie en

het budgettaire beleid ruim is geweest.
Ten eindc icts zinnigs te kunncn zeggcn over de oorzaken van

neemt de produktiegroei af;
• de vermindering van de produklicgroei kan worden beperkt

dc huidige stagnatie bezie men de figuur 5). In deze figuur slelt

door een verruiming van het monetaire en budgettaire beleid.

P het prijspeil en X de produktie van de niel-grondstoflenseclor

hetgeen eehler de inflatie nog verder versnelt. Het bestedingsbeleid kan er center ook op gericht zijn de versnelling van dc
inflatie te temperen, hetgeen eehler onvermijdelijk de produktiegroei verder aanlast.

voor. De lijn VV is de vraaglijn: onder invlocd van verandcrin-

gcn in de reele waarde van het vermogen neemt dc vraag naar
goederen af als het prijspeil stijgt. De lijn AA is de aanbodlijn:
bij een stijging van de produktie nemen de marginale produktiekosten en daarmede de door de ondcrneincrs noodzakelijk ge-

achte goederenprijs toe 6). De vraaglijn verschuift naar rechts in
geval van een ruim monetair en budgcttair beleid, in geval van
een vermindering van de liquiditeitsvoorkeur en van een verbelering van het investeringsklimaat. De aanbodlijn verschuift
naar links ingcval van kostenstijging, i.e. ecu stijging van de
loonkoslen en dc prijzen van grondsloffcn.

Om le bezien in hoeverre dc feilelijke onlwikkeling in de jaren
zevenlig en lachlig in hel hierbovcn geschetste schema pasl, is in
label 1 voor hel OECD-gebied voor een aantal crueiale grootheden hel verloop in de lijd gegeven. De pcriodenindeling is in navolging van Bruno zodanig gekozen, dal onderscheid wordl gemaakl tussen jaren mel (1974/1975 en 1980/1981) en jaren zonder omvangrijke aanbodschokken (1968-1973; 1976/1979 en
1982).
Uil label 1 blijkl hel volgende. Ten eersle hebben de door de

l-‘/Kiiin: Ecu \-crklariiiK vein i/c siagnalw

Iwec oliecrises opgelreden beperkingen in de aanbodsfeer in dc
eersle twee jaren na deze crises zowel gelcid tol een teruggang in
de groei als tol een versnelling van de inflatie. Hoewel de olieprijzen in de jaren 1973/1974 veel sterkerzijn geslcgen dan in dc
jaren 1979/1980 is de prijsschok in lermen van hel nationale
produkl in beide perioden ongeveergelijk (2%) 7). Nochtans was
de teruggang in de groei na de eerste olieerisis veel groler dan na
de Iweede. De leruggang na de laalsle crisis is eehler van langere
duur. Ook de versnelling van de inflalie is na de Iweede olieerisis

L
V”\

groler dan na de Iweede. De slerkere groeivertraging en inflalie-

versnelling in de jaren 1974/1975 vergeleken mel de jaren
1980/1981 kan voor een deel worden verklaard uil hel feit dat dc

Weslerse economieen in de periode 1968/1973 veel meer overspannen waren dan in de jaren 1975/1979, geluige onder meer
de excessieve slijging van zowel de reele geldvoorraad als de reele
liquidileilenmassa in de jaren 1968/1973. Dit leidde er bovcndicn toe dal in 1974/1975 niel alleen de prijzen van olieproduklen, maar ook die van andere grondsloffen slerk slegen.
Ten tweede kan, gezien de ontwikkeling van de reele geldvoorraad (M,/P) 8). worden geconcludecrd tol ecu aanzienlijkc ver\v
5) De figuur is niet alleen in overeenstcmming met de keynesiaansc theo-

Op grond van deze figuur kan men euncluderen dat de oor/a-

kcn van de stagflalie zowel in dc vraag- als in de aanbodsfeer
kunnen liggen:
a. ze kan alleen het gevolg zijn van aanbodfactoren. Indien zich
bij ongewijzigd monetair en budgettair beleid een stijging van

de loonkosten of een stijging van de grondstoffenprijzen voordoet, verschuift de aanbodlijn naar links, waardoor dc produktie afneemt en het goederenprijspeil stijgt. Bij een verschuiving van AA naar A’A’ verschuift de economic van S0
naar S,:
b. dc stagflalie kan niel alcen het gevolg zijn van vraagfaeloren.
Een verruiming van bij voorbeeld het monetaire en budgettaire beleid bij een ongewijzigde kostenontwikkeling doel zowel
de produktie als het goederenprijspeil toenemen; een restrietievcr beleid beinvloed zowel de produktie als het goederenprijspeil in neerwaartsc richting. Bestedingsfaetoren kunnen
cchter wel te zamen met aanbodfactoren voor de stagnalie
zorgen. Zo zal een verruiming van het bestedingsbeleid in geval van een stijging van de grondstoffenprijzen. de stijging van
het prijspeil nog versterken. maar de daling van de produktie

bcperken: de economic beweegt in de figuur naar S2 in plaats
van naar S,. Omgekeerd kan een restrictief besledingsbeleid
502

rie. maar ook met de monetaristischc voor zover deze niet gebaseerd is op
de hypothese van dc rationele verwachtingen. Ingeval men uitgaat van het
op rationele wijze vormen van de verwachtingen is AA een vertikale rechte.
6) Een soortgelijke figuur treft men aan in M. Bruno, Stagflation in the
EEC countries. 1973-1981: a cross-section view. Paper prepared for
CEPS Conference, Brussel, 15-18 december, 1982. De hierna volgende
analyse is sterk gei’nspireerd door het werk van Bruno. Zie ook M. Bruno.
Import prices and stagflation in the industrial countries: a cross-section
analysis. Economic Journal, jg. 90, 1982, biz. 479-492.
7.) OECD, Economic Ouilook, juli 1980.
8) Gezien het feit dat de goederenprijzen en de lonen zich vertraagd aanpassen aan de gewijzigde liquiditeitsverhoudingen en de aanpassingslast
cerst moet worden gedragen door de hoeveelheden, is er veel voor te zeg-

gen de reele geldvoorraad of de reele liquiditeitenmassa als indicator van
het monetaire beleid te nemen en niet de nominale geldvoorraad of de nominale liquiditeitenmassa, zoals van monetaristische zijde wordt bepleit.

Daar mag worden verwacht dat wijzigingen in het monetaire beleid binnen een jaar reeds wel tot veranderingen in de hoeveelheden leiden, zijn
de reele geldvoorraad en de reele liquiditeitenmassa bovendien te prefcrcren boven dc geldquote en de liquiditeitenquote. Door de aanpassing
van de hoeveelheden leidt een beschouwing van de quoten tot een ondcrschatting van de intensileit van het monetaire beleid. Voor een verdediging van het monetaristische standpunt zie P. Korleweg, Monetair beleid
in Nederland (II), Instrumcnten en indicatoren, ESB, 19 november 1980,
biz. 1284-1291, inz. biz. 1288 e.v. Een genuancecrdc verdediging van de
liquiditeitsquote als indicator van het monetaire beleid vindt men in J.
Zijlstra, Monetary theory and monetary policy, a central banker’s view,

De Economist, jg. 127, 1979, biz. 3 – 20. inz. biz. 10 e.v. Men zie ook De
Nederlandsche Bank NV, I’erslag o\vr hel jaar 1976, Amsterdam, 1977.
biz. 21 e.v.

r.

Tabel 1. Enkele kenmerken van de stagnatie in de OECDlanden in de jaren zeventig en tachtig, gemiddelde jaarlijkse

bliek Duitsland in de jaren zeventig en tachtig, gemiddelde

procentuele mutaties

jaarlijkse procentuele mutaties
1968/1973 1974/1975 1976/1979 1980/1981

1982

1. Volume bruto binnenlands produkt tegen
marktprijzen

4,9

0,3

4,0

1,4

– 0,5

2. Prijsindex bruto binnenlands produkt

5,6

11,4

8,4

10,2

7,5

3. Geldvoorraad (M,) (lopende prijzen en
wisselkoersen)
4. Liquiditeitenmassa (M2) (lopende prijzen en wisselkoersen)
5. Reele geldvoorraad (M,/P) (5) = (3) -(2)
6. Reele liquiditeitenmassa (Mj/P) (6) =
(4) -(2)
7. Begrotingstekort (niveau in procenten
van het bruto binnenlands produkt)

Tabel 3. Enkele kenmerken van de stagnatie in de Bondsrepu-

1968/1973 1974/1975 1976/1979 1980/1981

1982

19,5 d)

9,4

8,1

13,4

10,0

14.8

– 3,3

5

13,9

– 1,4

6.4

0,8

2,8

3,0

– 3,6

1,1

– l,3a)

3,7

4,5

4,5

8,6

13,7

8,2

1,2

7,lb)

3,3

6,9

4,5

-3,3

0,3

4,1

3,5

6. Wisselkoers t.o.v. dollar (+ depreciatie
DM, – appreciate DM)

– 0,9
2,6 c)
[2,6]

3,9

6,8

5. Begrotingstekort (niveau in procenten van
het bruto binnenlands produkt)

9,3 b)

– 0,5

5,3

3. Geldvoorraad (M,)

6,6 b)

5,1

2. Prijsindex bruto binnenlands produkt

4. Reele geldvoorraad (M/P) (4) = (3) – (2)

15,0 a)

1 . Volume bruto binnenlands produkt tegen
marktprijzen

[4,1]

a) 1969-1973.
b) 13 belangrijkste OECD-landen.
c) 1980.
d) 1972 en 1973.
Bronnen: Ad I: OECD, Economic Outlook, december 1982.
Ad 2; Idem en OECD, Historical Statistics 1960-1980.
Ad 3: OECD, Historical Statistics 1960-1980 en J. Williamson, Global macroeconomic strategy,
Promoting World Recovery, Institute for International Economics, Washington DC, december
1982.
Ad 4: Idem.
Ad 7: OECD, Economic Outlook, december 1982 (tabel R8 minus label R9; tussen haken 14
OECD-landen, tabel 7, biz. 23).

krapping van de monelaire politick in de jaren 1974/1975 en
1980/1981. Tol ecn zelfde conclusic leidt de bcschouwing van de

rcele liquiditeilenmassa. Het uitgangsniveau was in dc jaren
1968/1973 echterveel hogerdan in de jaren 1976/1979. Oil bctekent een sterkere verkrapping na de ecrste oliecrisis dan na de

tweede. Hier staat echtcr tegenover dat de reele geldgroei in de
periode 1968/1973 de groei van het reele binnenlandse produkt
veel sterkcr overtrof dan in de periode 1976/1979, hetgcen wijst
op een grotere monetaire speelruimte na de eerste oliecrisis dan
na de tweede oliecrisis. Het valt moeilijk vast te stellen welke van
deze twee krachten de grootstc invloed op de eeonomie hecft uitgeoefend. Wcl kan worden geconcludeerd dat het monetaire beleid de als gevolg van dc oliecrisis reeds ingezette vertraging van
de produktiegroei in beide pcrioden nog heeft versterkt. Het budgetlairc bcleid in 1974/1975 geelt een aanzienlijkc verruiming te

– 6,3

– 4,0

– 7,0

4,1 c)
[3,6]
11.8

2,6
[4,1]
8,0

a) Bruto nationaal produkt.
b) Voorspelling.
c) 1980.
Bronnen: Ad 1: OECD, Economic Outlook, december 1982.
Ad 2: Idem en OECD, Historical Statistics 1960-1980.
Ad 3: IMF, International Financial Statistics, januari 1974 t/m april 1983; voor de afzonderlijke
jaren is steeds het laatst gepubliceerde cijfer genomen.
Ad 5: OECD, Economic Outlook, december 1982 (tabel R8 minus tabel R9; tussen haken, tabel 7,
biz. 23).
Ad 6: Idem.

Tot op zckere hoogte gelden de hiervoor getrokken conclusics
voor het OECD-gebied als gehcel ook voor twee van de belangrijkste OECD-landen. t.w. de Verenigde Staten en de Duitse
Bondsrepubliek. Uit detabellen 2 en 3 blijkt dat de oliecrises ook
in deze landen een versnelling van dc inflatie en een vertraging

van de groei teweegbrachten. In beide landen is tevcns op de ecrste oliecrisis gereageerd met een forse vcrgroting van het
bcgrotingstekort en is deze vergroting na de tweede oliecrisis veel

beperkter gebleven 11). Er is cehter tevcns een grool verschil.
Terwijl het monetaire bcleid in de Verenigde Staten zowel na de

eerste als na de tweede crisis sterk is verkrapt, is dit in Duitsland
allcen het geval na de tweede oliecrisis. Ook voor de Europcsc
Gemeenschap als geheel blijkt de monetaire verkrapping na dc
eerste oliecrisis vrij beperkt te zijn gebleven. nl. tot ongeveer
0.5% perjaar 12). Ecn en andcr betekent dat het bcstedingsbcleid in Duitsland na de eerste oliecrisis ruim en na de tweede
krap is geweest. In de Verenigde Staten is het begrotingsbeleid in

dc beide periodcn ruim geweest en het monetaire beleid daaren-

zien. terwijl het in 1980/1981 is verkrapt. Een en andcr maakt
het mogelijk te concluderen dat de overheden op de eerste oliecrisis met een ruim en op de tweede met ecn krap budgettair be-

tegcn krap. In hocverrede verkrapping van het Duitse monetaire
beleid na de tweede oliecrisis het gevolg is van de poging van de

leid hebben gereageerd 9). Het monetaire beleid is zowel na dc

opzichte van dc dollar te bcperken. valt zonder vcrdcr onderzoek

eerste als na dc tweede oliecrisis verkrapt waarbij het zonder
diepgaande analyse nict mogelijk is te stellen dat de verkrapping
na de tweede oliecrisis sterker is geweest dan na de eerste 10). Per
saldo is het besledingsbeleid dus na de tweede oliecrisis krap geweest. terwijl na de eerste oliecrisis het monetaire en budgettaire
beleid tegen elkaar hebben ingewerkl. Hierin kan wellicht de

niet vast te stellen. Het bestaan van ecn dergelijk vcrband sluit
wel aan bij de door McKinnon geformuleerde hypothese volgcns
welke het Amerikaansc monelaire beleid krapper zou zijn geweest dan bedoeld als gevolg van de vermindering van de geldvoorraad in de landen die een als gevolg van het krappe Amerikaanse monetaire beleid optrcdcnde depreciatie van h u n mun-

verklaring liggen voor het feit dat de stagnatie na dc tweede oliecrisis langer heeft geduurd dan na de eerste.

len niet aanvaardden. alsmcde door hel slcrilisatiebclcid van dc

Tabel 2. Enkele kenmerken van de stagnatie in de Verenigde

Staten in de jaren zeventig en tachtig, gemiddelde jaarlijkse
procentuele mutaties
1968/1973 1974/1975 1976/1979 1980/1981

1982

1. Volume bruto binnenlands produkt tegen
marktprijzen

3,4

– 0,7

4,3

1,0

2. Prijsindex bruto binnenlands produkt

5,0

9,0

6,7

9,3

6,0

3. Geldvoorraad (M r )

6,2

4,3

7,6

5,5

5,5b)

4. Reele geldvoorraad
1,2

– 4,7

0,9

– 3,8

5. Begrotingstekort (niveau in procenten
van het bruto binnenlands produkt)

1,2

3,0

1,4

– 1,8 a)

– 0,5

0.5 c)
[1,2]

[3,7]

a) Bruto nationaal produkt.
b) Schatting.
c) 1980.

Bronnen: Ad 1: OECD, Economic Outlook, december 1982.
Ad 2: Idem en OECD, Historical Statistics 1960-1980.
Ad 3: IMF, International Financial Statistics, januari 1974 t/m april 1983; voor de afzonderlijke
jaren is steeds het laatst gepubliceerde cijfer genomen.
Ad 5: OECD, Economic Outlook, december 1982 (tabel R8 minus tabel R9; tussen haken, tabel 7,
biz. 23).

ESB 8-6-1983

Duitse monetaire autoritciten de depreciatie van de mark ten

Amerikaanse monetaire auloritciten. Hierin zou evcncens een
oorzaak kunnen zijn gelegen van dc langc d u u r van de stagnatie 13).

Het hiervoor geschetste bccld van de stagnatie in dc jaren /e9) Hocwel het begrotingstekorl in 1982 nict onbelangrijk lijkl op to lopcn
kan voor de periode 1979-1982 voor de 7 belangrijkste OECD-landen
loch tot een duidclijke verkrapping ex ante, d.w.z. de vermindering van
het begrotingstekort na correctic voor de cconomische teruggang en de
toegenomen inlercstbetalingen. worden geconcludeerd, namelijk mcl

1.5% van hel bruto nationalc (binnenlandse) produkt. Deenigc uitzondcring is de Verenigde Staten. waar zich een lichte verruiming van het bud-

gettaire beleid heeft voltrokken. Men zic OECD. Economic Outlook, nr.
32. Parijs. december 1982. biz. 9,
10) De door de financiele spanningen opgeroepen onzekcrhcid alsmcde

de onzekerheid ten aanzien van het hcrstel van dc economic kunnen center hebben geieid tot een toegenomen liquiditeitsvoorkeur en daardoor na
dc tweede oliecrisis tot een grotere liquiditeitskrapte hebben gcleid dan
aan de hand van de ontwikkeling van de rcele geldvoorraad vail vast tc
stellen. Men zie ook Witteveen. op. cit.. 1982. biz. 19 e.v.
11) In Duitsland was het begrotingsbeleid per saldo rcstricticf en in de
Verenigde Staten licht expansief. Zie ook voetnoot 9.
12) OECD. Historical Statimics 1960-1980, Parijs, 1982. biz. 90.
13) Zic ook Witteveen. op. cit.. 1982, biz. 20.

503

ventig en tachtig kan als volgt worden samcngcval. In ccrstc aanleg treedt een vertraging van dc produktiegroei op als gcvolg van

de extreme energieprijsstijging ten tijde van dc eerste en tweede
oliecrisis. Er volgde cen betrekkelijk snel groeiherstcl en een
slechts beperkte terugdringing van de inflatie toen de aulorileiten niet met een al te krap monetair en budgettair beleid reageerden en een vertraagd groeiherstel toen de beleidsvoerders simultaan met de negatieve invlocden vanuit de aanbodsfeer dc bestedingen door middel van ccn rcstrictief monetair en budgettair beleid onder druk zetten. Het eerste was het geval na de eerste
oliecrisis, waarop de rcgeringcn met een ruim budgettair en overwegend restrictiel” monetair beleid (in sommige landen. zoals
Duitsland en zoals men in de volgende paragraaf zal zien ook

Ook lie! becld met bctrckking lol het monetaire en het bcgrotingsbelcid vertoonl een grole male van overcenslemming:

— een vcrruiming van het budgcltairc beleid en het monetaire
beleid na de eerste oliecrisis:
— cen vcrkrapping van het monetaire beleid en ecu enigszins
oplopend begrotingstckorl gedurendc dc ecrslc jaren na de
tweede oliecrisis:

— cen nict onbelangrijkc monetaire vcrruiming in 1982.
Nochtans zijn cr cnkclc saillanlc vcrschilpunten waar tc ncmcn:

— in vergelijking met Duitsland was de groeivertraging in
1974/1975 in Nederland beperkl. Hel grocihcrslel in dejaren

Nederland. was ook het monetaire beleid ruim) reageerden. De

1976/1979 wasechler in Duitsland nogal wal krachtiger dan

tweede situatie deed zich voor na de tweede oliecrisis. toen het

in Nederland. Bovendien was dc groeivertraging in Duitsland

monetaire en het budgettaire beleid (het laatstemet uitzondering

na de Iweede oliecrisis geringcr dan in Nederland. Dil wijsl

van de Vcrenigde Staten. waarin het budgettaire beleid licht expansief was) beide restrictiel’waren.
Een en ander betekent dat de huidige langdurige stagnatie
mede zijn oorzaak vindt in het na 1979 gevoerde restrictieve monetaire en budgettaire beleid. In afwijking van het door de president van De Nederlandse Bank gestelde moet dus ook de teruggang van de inflatie mede op het conto van het gevoerde monetair en budgettaire beleid worden geschreven. Wat betreft de
hoge interestvoeten ligt de zaak iets ingewikkelder. Hoewel het
moeilijk te ontkennen valt dat ook het restrictieve monetaire beleid hieraan debet is en globaal genomen voor het OECD-gebied

op een gcleidclijk aan vcrslcchlerendc prestatie van de Nederlandse economic:
— het inflalicnivcau is in dc Bondsrcpubliek cnkclc punlcn lager dan in Nederland:
— lerwijl voor vrijwel allc perioden de gemiddelde reele gcldgroei in Nederland overecnstemdc met die in Duitsland. gee ft

het budgettair beleid niel ruim was. moet nochtans worden er-

achler bij de produktiegroei. Hier blijkcn duidclijk dc eflec-

kenddat. gezien debetekenis van dc Amerikaanse kapitaalmarkt
voor de intcrnationale interestvorming, ook het cxpansievc budgettaire beleid van de Verenigde Stalen hierop enige opwaartse
druk kan hebben uitgeoefend.

ten van de in 1977 onder invloed van dc drcigcndc vcrslechtering van dc lopcndc rckening en de sterkc liciuidileitsgroci
in 1976 ingczctte verkrapping van hel monetaire beleid. een
beleid dat tot 1981 is voortgczel:

de periode 1976/1979 in Nederland cen aanzienlijk gcringere
groei van dc gcldvoorraad te zicn dan in Duitsland. In legen-

slelling lol in Duitsland was dc groei \ an de reele gcldvoorraad bij lange na niet voldoende om dc produktiegroei bij te
houden. Ook de groei van dc reele liquidileilcnmassa blcef

— de verruiming van hel budgettaire beleid was in dc eerste

Iwee jaren na de cersle oliecrisis in Duitsland groler dan in

3. De prestatie van Nederland

Nederland. In dejaren erna nam hel Duitse begrotingslekorl

Ten einde cen indruk tc krijgen van de relatieve preslatie van

center af en bleef hel Nederlandse slijgen. Dc vcrgroling van

dc Nederlandse economic vcrgelijke men label 3 met label 4.
Het valt op dat de ontwikkeling van de Nederlandse economic

hel bcgrolingstckorl was in Duitsland in dc eerste jaren na de
tweede oliecrisis geringcr dan in Nederland. In de vorigc paragraaf is reeds geconcludccrd dal dc vcrgroling van hel Duil-

op vele punten overeenstemt met die van de Duitse economic:
— een vertraging in de produktiegroei en een versnclling van de

inflatie na de eerste oliecrisis;
— een betrekkelijk snelle opgang en een tempering van de inflatie na 1975;
— een langdurige stagnatie in de produktiegroei na de Iweede
oliecrisis en een slechts beperkte versnclling van de inflatie;

Tabel 4. Enkele kenmerken van de stagnatie in Nederland in
dejaren zeventig en tachtig, gemiddelde jaarlijkse procentuele

mutaties
1968/1973 1974/1975 1976/1979 1980/1981

1982

1. Volume bnrto bmnenlands produkt tegen
marfctprijzen

5,5

1,3

3,1

-0,2

2. Prijsindex bnjto binnenlands produkt

7,1

10,3

6,2

5.8

6,5

3. Geldvoomnd (M,)

10,6

16,1

7,1

1,8

10,2

4. Liquiditeitenmassa (M,)

13,2

12,9

9,1

4,6

8,7

3,5

5,8

0,9

-4,0

3,7

6,1

2,6

2,9

-0,8

22

1,0

2,1

3,0

5. Reele eeldvoorraad (M/P) (5) = (3) – (2)

– 1,5

6. ReSe liquiditeitenmassa (Mj/P> (6) = (4)
-P)

7. Begrothigstekoit (niveau in procenten
vin het bruto binnenlands produkt)

(3,4)

8. EfTectieve appreciate gulden Lo.v. concun’eiiten
9. Arbeidsinkomensquote (niveau)
10. Lange rente (niveau in procenten)

(4.1)

(4,6)

5,0 a)
(4,5)
(7.7)

[5,7]
(9,4)

1,8

4.6

4,0

– 2,5

5,5

83,4

90,9

87,7 b)

91,0

90,5

7,4

9,1

8,3

10,9

9,9

a) 1980.
b) Na revisie Rationale fekeniogen.

Bronnen: Ad I: OECD, Economic Outlook, december 1982.

se begrotingstekort niel betekent dat het budgcltairc beleid er
ruim was. In hetgecn volgt zal voor Nederland nog worden
nagegaan of dc aldaar opgetredcn stijging wcl als ruim moel
worden aangemcrkl.

De verschillen tussen de ontwikkeling van de Duitse en de Nederlandse economic overzicndc. dringt zich het beeld op van ecu
Nederlandse economic wicr concurrentievermogen in de ecrslc
helfl van dejaren zeventigernstiger wasaangelasl dan dc Duilse.
Hoewel dit aanvankelijk nog blecf verhuld door cen vcrgroling
van de produktic van aardgas en als gevolg van de oliecrisis door

een verhoging van dc aardgasprijs. trad hicrdoor een slruclurele
verslechtcring van dc lopcndc rekcning van de bctalingsbalans
op 14). In het kader van het door haar gewcnslc wisselkocrsbeleid. dat gericht was op ecu vaste wissclkocrs van de gulden ten
opzichle van de Duilse mark, was Dc Ncderlandschc Bank in
1977 gedwongen het monetaire beleid le verkrappcn. Hierdoor
kon in de Iweede helfl van dejaren zcvenligdc wissclkoersdoelstelling inderdaad nagenocg worden gerealisccrd en wcrd door
een beperking van de bcstedingsgroei voorkomen dal het lekort

op de lopendc rckening ccn al te grotc omvang aannam. Door
een veel geringere groei van produklic en bestcdingcn in
1980/1981 dan in het OECD-gcbied als gcheel. ongevccr 1.5%

per jaar. sloeg het tekorl op de lopendc rckening in 1981 zclfs om
in een overschot van bijna 3% van het nationalc produkt.
Voor zover hel geschclslc becld van dc onlwikkcling in de jaren na 1976 juisl is. moel hel achlerblijven van de produktiegroei in Nederland bij die in hel OECD-gebied in het algemccn
en Duitsland in hel bijzonderna 1976 aan twee n a u w met elkaar
samenhangende factoren worden loegeschieven: enerzijds ccn

overgewaardeerde gulden, waardoor de Nederlandse concurren-

Ad 2: idem en OECD, Historical Statistics 1960-1980.
Ad 3: CBS, Tachtig jaren statisliek in tijdreeksen en DNB, Jaarverslag 19S2.

Ad 4: Idem.
Ad 7: OECD, Economic Outlook, december 1982 (tabel R8 minus tabel R9; tussen vierkante
haken, tabel 7, biz. 23. Tussen haken volgens defmitie CPB, Centraal Economise/I Plan 1982 en
idem 1983).
Ad 8: CPB, Cenlraal Economise/I Plan 1982 en idem 1983.
Ad 9: Idem.
Ad 10: CPB, Cenlraal Economisch Plan 1982 en DNB, Jaarverslag 1982.

504

14) De omslagkwam in 1976: van 1976 op 1977 vcrslcchlerdcde lopcn-

de rekening met niet minder dan 2,5% van het nalionale inkomcn; in
1978 was het overschot overgegaan in een lekort ter grootle van ongcvccr
1% van het nationale inkomcn.

tiepositie crnstig wcrd aangctast. en andcrzijds ecn monctair beleid dat vanwegc de vvissclkoersdoelstelling noodzakelijkcrwijs
rcstriclief moest zijn on aldus dc bestedingen onder druk zetle.

Hct bovcnstaandc doet twee vragcn rijzen:
1. in hoevcrrc was de concurrentiepositie van de Nederlandse

economic in dc eerstc hclfl dcr jaren zeventig indcrdaad verslcchterd:
2. hccfl hct in 1977 gcstartc rclaticf rcstrielieve monctairc beleid

door binncnlandsc prijsaanpassing gelcid tol ten zodanige
verbctcring van de concurrentiepositie dat anno 1983 het in
de ccrste helft van dc jaren zeventig vcrlorcn terrcin weer is

tcruggewonnen?

Een posilief antwoord op de cerstc vraag is cruciaal voor de
houdbaarheid van de hicrvoor gegeven analyse. Ten einde deze

vraag te beantwoordcn zie men label 5. Uit label 5 blijkt dat dc
Nederlandse concurrentiepositie ten opzichle van Duitsland in

de periode 1970-1976 indcrdaad slerk is aangelasl: dc gulden is
len opzichte van de mark met 15% reeel geappreciccrd. De
hoofdoorzaak is dc veel sterkere prijsstijging in Nederland in de

scn 1973 en 1980 van 85% naar95%. in Duilsland daalde ze van

81% naar 79% 19). Ook de benauwcnd hoge arbeidsinkomcnsquote van de Nederlandse Industrie van 97% in 1981 20) wijst
crop dat. voor zover in de afgelopen jaren in prijstermen een verbclering van de concurrenliepositie is bcreikt. deze mede door
prijsonderbieding lol sland moel zijn gckomen. Een en andcr
brengt sehrijver dezes crloc le concluderen dat, hoewel onder invlocd van het reslrietieve monclairc beleid wel een voortzetting
van de verslechtering van de concurrentiepositie is voorkomen
en zich volgens bepaalde indicatoren zclfs een herstel heeft inge-

zct, dit niet betekent dat dc in de eerste helft van de jaren zeventig opgelopen achterstand is weggewcrkt 21). Het gevolg hiervan
is dat bij een herslel van de wereldeconomie de Nederlandse economic hiervan wellicht niet voldoendc kan profiteren, met als
mogelijkc consequentie ecn opnicuw in een tekortpositie gerakcn van de lopende rekcning van de betalingsbalans, waarmee de
gcschiedenis zich clreigt le herhalcn.
Resteert ten slotte de beantwoording van de vraag die hicrvoor
is blijven liggen, in hoeverre het sterker oplopen van hct finan-

bclrokken jaren (persaldo mel maar liefsl 19.5%) die door de no-

cieringstekort in Nederland dan in Duitsland wijst op een hier te
lande gevoerd ruim budgettair beleid. Gezien zijn hcrhaalde en

minale deprccialic met 4.5% over die jaren bij lange na nict is gc-

dringende pleidooien daadwerkelijk een begin te maken met het

neutraliseerd. Ook andere indicaloren vvijzen op een aanzienlijke vcrslechtering van de eoncurrentieposilic. Volgens hct CenIraal Planbureau is de reele appreciatic van de gulden len opzichle van de voornaamsle concurrenten, gedetleerd met dc con-

terugdringen van het tckort 22) is de president van De Nederlandsche Bank van oordeel, dat sprake is geweest van een te ruim
budgettair beleid. Ten einde te kunnen vaststellen in hoeverre

sumplieprijs. in dc periode 1970-1976 ongcveer25% geweest en
hcct’t dc ree’le appreciatic, gcdcfleerd met dc induslrielc kostenindex. ongevecr 10% bcdragen 15). Indien men tcnslolte bedenkl

dit standpunt houdbaar is. zal men mocten nagaan in hoeverre
het oplopen van het tekort het gevolg is van het wegvallen van
de groei. Daartoe is voorde periode 1967-1982 de volgende vergclijking geschat:

dat de arbcidsinkomcnsquotc voor bcdrijven (gecorrigccrd voor
aardgas e.d.) in genoemde jaren 7%-punt is gestegen en in de
Industrie met ongevecr 10%-punt 16). kan de conclusic niel an-

f = or, f_, – oc2X + ar3

ders luidcn dan dal dc concurrentiepositie van de Nederlandse
economic tussen 1970 en 1976 aanzienlijk is verslechlcrd.

Hierin is f hct financieringstekort als percenlage van het ncllo
nalionale produkl tegen marktprijzen en X de procenluele mutatic in het bruto binnenlandse produkl tegen marktprijzen 23).
Het resullaat is 24):

Tabel 5. De concurrentiepositie van Nederland ten opzichte

(I)

van Duitsland, 1970-1982
Jaar

Procentuele stijging prijspeil
binnenlands produkt in
Nederland minus die in
Duitsland (1)

1971
1972
1973
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982

0,8
3.8
2,4
2.4
4,5
5,6
2,5

Nominate depreciatie

gulden t.o.v. D-mark
in procenten
(2)

1,4

0,5
0,5
0,5
2,1

1.4
0
2.8
0,6
1,0
1,9
0.9
1,6
2.1
0,4
1,4
0,8

Ree’le appreciatie
gulden t.o.v. D-mark
in procenten
(3) = (l|-(2)
– 0,6
3,8
-0,4

3,0
5.5
3,7
1.6
– 0,2
– 1,6
0,9
– 0,9
2,9

Bronnen: Ad 1: OECD, Historical Slalixics 1960-1980 en Economic Outlook, december 1982.
Ad 2: berekend als de kruiselingse koers van het gemiddelde van de dagkoersen van mark en gulden
t.o.v. de dollar. OECD, Economic Outlook, december 1982.

Wal hel antwoord op dc twcede vraag betreft blijkt de president van De Nederlandsche Bank in zijn Algemene overzicht bcIrekkelijk oplimisliseh, wanneer hij slclt: ..Indien en voor zover

internationaal herstel zich voordoet, koml deze op ons land af in
een vcrbelerdc intcrnationale concurrentiepositie” 17). Het is
indcrdaad juist dal de concurrenlieposilie scderl 1977 niel onbelangrijk is verbetcrd. Het Ccntraal Planbureau eoncludecrt tot
een reele deprccialie lusscn 1977-1981 len opzichle van dc belangrijkste eoncurrcnlcn. gcdeflccrd met de consumplicprijs.
van 20% en. gcdeflecrd met de kostenindex. van 10%. Toch
blijkt dcconcurrenliepositic in 1981 t.o.v. 1970opgrond van de
ecrstc maatstaf nog 10% slechtcrdan in 1970 en op grond van de

tvvccde nog 2.5% slcchtcr 18). Uit label 5 volgt dal dc concurrenlieposilie len opzichte va.n dc Duitse Bondsrcpubliek na 1976
slechts wcinig verder is verslcchterd. De voor 1976 opgclopen

achterstand is echler evcnmin weggewcrkt. Over de gehele periode 1970-1982 blijkt dc Nederlandse concurrentiepositie ten opzichle van Duilsland mcl bijna 18% tc zijn verslechterd. Dat de
Nederlandse economic op hel vlak van de eoncurrentieposilic
slccht scoort ten opzichle van de Duitse economic blijkt ook in-

dicn men de arbeidsinkomcnsquote tussen deze landcn vcrgclijkt: sleeg deze gecorrigeercl voor aardgas e.d in Nederland lus-

ESB 8-6-1983

f=0.84 f_, -0.32 X + 2.00
(5.68)
(-3.36)
(2,29)

(R 2 =0.86,
DW = 1,69)

(2)

Uit vergelijking (2) volgt dal op korte termijn hct
financieringstekort als gevolg van ecn vertraging in de groei oploopt met 0,3%-punt van het nationale inkomen in geval van
een groeivertraging van 1%-punt. Op lange termijn, wanneer
allc aanpassingen zijn uilgewerkt, stijgt het echler met 2%-punt.
Het gedurende verschcidene jaren ontbreken van groei leidt uit-

eindelijk zonder lekortbeperkende maatregelen tot een financicringstekort van 12,5%-punt (d.i. ovcrcenkomstigdedefinitie van
De Nederlandsche Bank tot een lekort van ongeveer 13,5%punt). Zonder tekortbeperkende maatregelen kan het door De
Nederlandsche Bank gewenste tekort van 4,5%-punt uiteindelijk
slechts worden gerealisecrd bij ecn economische groei van 4%.
Tabel 6 geeft de gevolgen van de slagnatic in de jaren
1980-1982. ervan uitgaandedat in debetrokken jaren de gemiddelde groeivoet van het binnenlandse produkt in de jaren
1974-1979 van 2.5% als de structurele groeivoet moet worden
bcschouwd.
15) Sociaal-Economischc Raad, Advies sociaal-ecunomitch hclt’icl op

middellange lermijn 1983-1986, “s-Gravenhage, 1982, biz. 17.
16) Centraal Planbureau, CenlraalEconomisch Plan 1982, ‘s-Gravenhagc. 1982, biz. 382. 383 en 394.
17) DNB. Jaarrerslag 1982, biz. 26.
18) SER. op cit.. 1982. biz. 17.

19) Centraal Planbureau, Macro economische wrkcnning 1981, ‘s-Gravenhage. 1980, biz. 46.
20) CPB, Cenlraal Economisch Plan 1982, biz. 394.

21) Ook Rutten schijnt er in zijn jongste nicuwjaarsartikel niet van overtuigd dat de Nederlandse concurrentiepositie reeds voldoende is hersteld,

gezien zijn suggestic van een matiging van de reele lohen met 10%. F. W.
Rutten, Prioriteit voor werkgelegenheid en economische groei. ESB, 5 januari 1983, biz. 4-7, inz. biz. 6.

22) Zie ook DNB. Jaarn-nlag 1981. Amsterdam, 1982, biz. 22 e.v.
23) De reeks voor Xis ontleend aan OECD, Economic Outlook, december 1982 en die van f aan Centraal Planbureau, Cenlraal Economisch

Plan 1982 en idem 1983.
24) Getallen tussen haakjes zijn t-waardcn; R 2 is de determinatiecoefFicie’nt, DW is de steekproefgrootheid van Durbin en Watson.

505

Tabel 6. De gevolgen van de groeistagnatie in 1980-1982 voor

handhaafd. Dit maakt de niet onbelangrijk slcchlerc groeipres-

het financieringstekort van de overheid

latie van Nederland ten opzichte van de anderc OECD-landen
in het algemcen en Duitsland in het bijzonder na 1976 alleszins

0,32 (2,5 – X)
(1)
1980
1981
1982

0,84 Jf.,
(2)

tf
(D + (2)

0,5
1,2
1.3

_
0,4
1,3

0,5
1,6
2,6

verklaarbaar. Hoewel niet kan worden ontkend dal dil beleid erloe geleid heeft dal via de binnenlandse prijsaanpassing mel beIrekking lol sommige landen (Duitsland) een verdcre verslechtering van de concurrentieposilic kon worden voorkomen en len

opzichle van andere landen zclfs een gedeelle van het verloren
gegane lerrein kon worden leruggcwonncn. kan loch niel tot een

Uit label 6 valt af tc leiden dat de grocivertraging in de jaren

volledig herstel van de eoncurrenlieposilic worden gcconclu-

1980-1982 verantwoordelijk is voorecn lekorlstijging van4.7%punt. De feitelijkc stijging van het tekort heeft in genoemde jaren

deerd. Het sedert 1981 beslaande ovcrschot op de lopende rekening mag dan ook niet in deze richting worden uitgelcgd: het

4.1%-punt bcdragen. Indien men cr voorts rekening mee houdt

vindt zijn oorzaak in de in Nederland stcrkere slagnalic van pro-

dat de tekortveranderingcn in de jaren 1975-1979 slcchts gering

duklie en bestedingen dan in dc andere OECD-landen.

waren. zodat de invloed hiervan op f i n de crop volgende jaren

Blijfl over de vraag welke bcleidsmogelijkhcden er nog zijn om

beperkt is. kan men coneluderen dat dc leitelijke stijging van het
financieringstekort in dc jaren 1980-1982 cnigszins is achtergebleven bij die vvelke men op grond van dc teruggang in de groci
mocht verwachten. Het bezuinigingsbcleid in de jaren
1980-1982 is erin geslaagd de tckortstijging met ongevccr 0.5%punt van het nationale produkt te bcpcrken. Men kan dus niet

op korle lermijn een keer len goede le bewerkslclligen. Bij dc
evalualie van de beleidsconclusies. zoals die door de president

lot een ruim budgetlair beleid coneluderen. Inlegendccl. hel is
lichl restrictief geweesl. Natuurlijk slaal of vail de gchcle exer-

cilie mel de keuze van de slruclurelc groeivoel van 2.5%. Door

van De Nederlandsche Bank zijn getrokken. heeft schrijver dczes

reeds lalen blijken dal deze er anno 1983 niet zijn:
• het financieringstekort van de overheid is zo cxccssief hoog dat
een verdere vergroting op straffc van een financicle vertrouwenscrisis uilgeslolen moel worden geachl. Onlslaal een dergelijke crisis dan zal het middel erger blijken te zijn dan de
kwaal. Een verruiming van het budgctlaire beleid is dus niel

nil le gaan van een geringere waarde van de slruclurele groeivoel

mogelijk. Dit betekenl niet dat op korte lermijn mel een lerug-

zal men ongelwijfeld in slaal zijn lol de conclusie le komen dal

dringing van hel financieringstekort moct worden begonnen.

een ruim budgellair beleid is gevoerd. Gegeven dc hiervoor gc-

Wel dienl men bij het aantrckken van de conjuncluur dc vrij-

plcegde analyse, op grond waarvan de geringe grocipreslatie van
de Nederlandse economic na 1976 ten dele moel worden teruggevoerd op hel in die jaren gcvoerde economischc beleid, achl
schrijver dezes hel echler niet voor de hand liggend bij de beoor-

komende ruimle voor lekorlreduclie le beslemmen. Hel enige
dal op korle lermijn in de budgellaire sfeer zou kunnen worden gedaan is hel aanbrengen van verschuivingen lussen de
bestedingscomponenten, b.v. van parliculiere en overheidsconsumplie naar overheidsinvesleringen. Als gevolg van verschillen in invoerquoles en arbeidsinlensileil van de produklie
zou zodoende niel alleen de produklie maar ook de werkgelegenheid posilief kunnen worden be’invloed;
• hel grole monelaire beleid is reeds zeer ruim. De mogelijkhe-

deling van de aard van het budgctlaire beleid van een nog geringere slruclurele groeivoel uil le gaan dan die welke lussen 1974
en 1979 mogelijk was.

4. Concluderende beschouwingen

den lol en de noodzaak van ecu beleidsintensivering ontbre-

perken. In legenslelling lol na dc cerste oliecrisis werd niet over-

ken derhalve len enenmale. Wel zouden de monelaire autorileilen zich de komende maanden. wanneer hel plaalsen van
lange schuld van de overheid zo moeizaam blijfl gaan als bij
de laalste twee emissies het geval was. iels soepeler kunnen
opstellcn ten aanzien van de directe monelaire financiering.
Deze laatste zou slcchts in de plaats komen van de indirecte
monelaire financiering, door plaalsing van lange schuld in het
buitenland en bij hel bankwezen. zoals deze zich hel afgelopen jaar op omvangrijke schaal heefl voorgedaan. Hierdoor
kan een te grote opwaarlse druk op de kapilaalmarklrenle
worden voorkomen;

gcgaan tot een vcrruiming van het budgetlaire beleid. Integen-

• door de overgang naar de vrije loonvorming is er niel meer de

decl. op een enkclc uitzondering na. zoals de Vcrenigde Slalen.
werd gekozcn voor een vcrkrapping van hel budgellaire beleid
len einde de stijging van de begrolingslekorlen le beperken. Dil
kan een van de oorzaken zijn dat de wereldeconomie zich van de
twccdc oliecrisis minder snel heeft hersleld dan van de eersle.
Globaal is de onlwikkeling van de Nederlandse economic in

mel betrekking tol dc Duitse mark, le realiseren ondanks de na
1977 optredende tekorlen op de lopendc rekening van de betalingsbalans. Gezien de ernstige verslechtering van de Nederlandse concurrenlieposilie in de eersle helft van de jaren zeventig —

mogelijkheid via de loonpoliliek de concurrenlieposilie le verbeleren. Bij een geringe inflalie, zoals die voor hel komende
jaar wordl verwachl, zijn de mogelijkheden le dien aanzien
echler loch reeds zeer gering indien men allhans niel hel risico
wil lopen van het in gang zetten van een deflatoire prijsspiraal;
• een herziening van hel wisselkoersbeleid behoort onder de
huidige omstandigheden van een aanzienlijk overschot op de
lopende rekening van de betalingsbalans niet tot de reele mogelijkheden.
Met de president van De Nederlandsche Bank kan men derhalve slechts hopen op een krachlig doorzelten van het glorende
internationale conjunctuurherslel. Dal de Nederlandse economic hierdoor volledig uit het moeras kan worden gelrokken is op
grond van de hiervoor gepleegde analyse als uilersl onwaarschijnlijk te beschouwen. Daarvoor is de Nederlandse concurrentiepositie nog sleeds le zwak. Veeleer moel crop worden gerekend dal hel huidige omvangrijke overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans bij het aantrekken van de conjuncluur zal verdwijnen. Mochl de lopende rekening zich evenals in de Iweede helft van de jaren zeventig inderdaad weer in de
richting van een tekort gaan bewegen, dan valt slechts te hopen
dat de monetaire autorileilen op lijd de bakens welen le verzel-

len opzichte van de Duitse mark was de reele appreciatie van de

len en niel voor de tweede keer zullen proberen via een restriclief

gulden in de jaren 1970-1976 niet minder dan 15% — lijkt hel
aannemelijk dat aldus een ovcrgewaardecrde gulden wcrd ge-

beleid een slechle concurrenlieposilie le beslrijden.

Op grond van de voorafgaande analyse kan worden geconclu-

deerd dal de huidigc Internationale stagnalie in cersle aanlcg
mocl worden locgeschrevcn aan de doorde Iweedc oliecrisis veroorzaakte energieprijsstijging. welke niel wcrd gecompenseerd
door een neerwaarlse aanpassing van dc reele arbeidskosten. Als
gevolg van de hierdoor oplredende koslenslijging slagnecrde de
groei en versnelde dc inflatie. Evcnals na de ccrste oliecrisis reageerden de beleidsvoerders hierop door het monetaire beleid le
vcrkrappen ten einde aldus de versnelling van de inflalie le bc-

overeenstemming met het internationale beeld: een teruggang in

de groei en een versnelling van de inflalie na de oliecrises. waarna hcrslel van de groei en een vermindcring van de inflalie volgen. Ook hel gevoerde budgeltaire beleid is in overeenstemming

met het internalionale beeld: een verruiming na de eersle en een
(liehle) verkrapping na de Iweede oliecrisis. Wal hel monelaire

beleid belreft zijn er echter twee verschillen. In de ecrste plaats
werd. evenmin als dat in Duitsland het gcval was. op de eerste
oliecrisis mel een krap monelair beleid gereagecrd. In de tweede
plaats werd — en dit in tegenstelling lot de Duitse aanpak —
midden in de periode van herslel 1976-1979 op een restrictiever
beleid overgegaan. Hierdoor werd het bij benadering mogelijk de
doelstelling van hel wisselkoersbeleid. l.w. een vasle wisselkoers

506

S. K. Kuipvrs

Auteurs