Ga direct naar de content

Technologische ontwikkeling en maatschappelijke sturing

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 1 1983

Maatschappijspiegel

ten technologist-he determinisms worden
verwezen naar het rijk van de ..science fiction”?
Technologic als residuvariabele

Technologische ontwikkeling
en maatschappelijke sturing
DR. H. J. VAN DE BRAAK-DRS. A. J. FONTIJN
..As lo the implications of scarcity for the future of mankind, economists are divided into two
camps: pessimists and optimists. This division is
actually much broader and involves scholars in
the social and physical sciences (…). Though all
scholars acknowledge the existence of natural
and man-made limitations and scarcities flowing
from them, they disagree on the capacity of man
to transcend these limits by means of technological advance and by perfecting human institutions” I).
Inleiding
Laten we Marx buiten bcschouwing —
maar misschien is dat wat oneerbiedig zo
kort na de herdenking van zijn honderdjarige sterfdag —. dan kan worden gezegd dat
de economische wetensehap lot omstreeks
1850 nauwelijks oog heeft gehad voor lechnologische ontwikkeling en maatschappclijke verandering. Zolang immers de technische ontwikkeling de kwaliteit van goederen verhoogde en de prijzen deed dalen
zonder de vraag naar arbeid te verminderen, deden zich geen bijzondere problemen
voor. Echter, permanente vermindering
van de vraag naar arbeid alsook andere
problemen — bij voorbeeld uitsloting.
noodzaak tot herscholing, psychische en
sociale aanpassingsproblemen — hebben
geleid tot een wclvaartstheorelisehe analyse van technologische ontwikkeling en
meer in het bijzonder tot de formulering
van produktiefuncties die een verband
vastleggen tussen de feitclijke produktie en
dedaartoe ingezelte respectievelijk opgeofferde produktiefactoren 2). Vooral degenen — zoals ten onzent J. J. van Duijn —
die zich bczighouden met de langegolfbeweging van het economisch leven beklem- tonen dat technologische ontwikkeling
geen vaststaand gegeven is maar in wisselwerking staat met de economische ontwikkeling. Sedert de industriele revolutie
wordt die ontwikkeling gekenmerkt door
‘ afwisselende perioden van hoge en lage
‘groei. Beperken we ons tot deze eeuw. dan
. is de na-oorlogse groei onder meer het gevolg van een reeks innovaties — kunstve;zels, plastics, elektronica enz. —, die zorg;den voor groeisectoren in de economie.
Aangezien basisinnovaties en groeisectoren niet het eeuwige leven hebben. is er de
laatste jaren grote aandacht voor nieuwe
technologieen die impulsen zouden kunnen vormen voor de economische groei.
Met name de micro-elektronica is zo’n innovatie die sterk in de belangstelling staat.
Die interesse is bij nader inzien nogal ambivalent. Aan de ene kant wordt dit type
ESB 8-6-1983

informatietechnologie als een ttitdaging
gczien. voor zover het mogelijkheden biedt
om tot een hoger welvaartsniv eau te raken.
Aan de andere kant is er een gcvoel van hedreiging. voor zover de maatschappelijke
gevolgen — bij voorbeeld waar het gaat om
de vernietiging. substitutie en dekwalificatie van arbeid — goeddeels onbekend zijn.
Hoe dan ook, de veel beluisterde gedachte
dat de gevolgen van technologische ontwikkeling nagenoeg onomkeerbaar zijn.
alsmede het groeiende inzicht dat een
maatschappelijke sturing van die ontwikkeling gewenst is. impliceren dat hier een
gczamenlijke onderzoekstaak ligt voor economie en sociologie. Het pleidooi van
Child en Loveridge in dat opzicht kunnen
we volledig beamen: ..Dit soort onderzoek
zou economische en sociologische perspectieven de gelegenheid kunnen bieden om
vruchtbaar met elkaar geconfronteerd te
worden. Men kan betogcn. dat vooral economen overmatige aandacht hebben gegeven aan technologic en werkgelegenheid
als neutrale dragers (..repositories”) van
kennis en techniek. Veel te weinig aandacht is daarentegen gegeven aan de beroepsmatige en persoonlijke (eigendoms)rechten. die zij belichamen (…) Om
tc bcginnen moelen de bestaande conceptualiseringen van technologic en werkgelegenheid worden verfijnd ( . . . ) Zelfs de behandeling van (het begrip) investering laat
veel te wensen over. Wat betreft de veel
voorkomende verwarring van onderscheid
tussen toepassingen met betrekking tot
proces- en produktontwikkeling. innovatie. kostenreductie en kwaliteitsgarantie,
kan elk onderscheid een verschillende belichaming van technologic impliceren en
potentiele repercussies hebben voor werkgelegenheid” 3).
In onderstaande bijdrage zullen de volgende punten aan de orde komen. Om te
beginnen een korte beschouwing over technologische ontwikkeling als residuvariabele bij de verklaring van economische groei.
Daarop volgt de plaatsing van technologische ontwikkeling in een stuurkundig kader dat is ontwikkeld ter verklaring van het
fenomeen arbeidsmarktsegmentatie. Vervolgens wordt gekeken naar markante verschillen in beheersstrategieen met betrekking tot arbeid en kapitaal, gevolgd door
een beschouwing over informatietechnologie en de beheersbaarheid van de interne
organisatie. En ten slotte besteden we in
het kort aandacht aan de maatschappelijke
sturing van technologische ontwikkeling.
Anders gezegd. in hoeverre kan het zogehe-

Technologische ontwikkeling wordt in
dc economie vooral in verband gebracht
met de produktiegroei en de daartoe ingezette respectievelijk opgeofferde produktiefactoren. In de jaren vijftig is vanuit de
econometric geprobeerd om feitelijke
groeicijfers te verklaren uit de bijdragen
van arbeid en kapitaal. Men stuitte daarbij
op een onverklaarbare rest, naar de ontdekker ervan het residu van Ahramowil:
genoemd 4). Ten minste de helft van de
produktiegroei kon niet worden herleid tot
bevolkingsgroei en kapitaalvorming. Deze
vcrontrustendc ontdekking duidde crop
dat er iets mis was met de theorievorming.
Technologische ontwikkeling — door de
macro-economic gedeftnieerd in termen
van produktiefuncties — is kennelijk behandeld als een datum, als een restvariabele waarin alles is gestopt dat niet uit de produktiefactoren arbeid en kapitaal voortvloeit (bij voorbeeld onderwijs). Inmiddels
is getracht het vuilnisvatkarakter van deze
variabele te reduceren door een kwantitaticve splitsing te maken in vormen van
technische vooruitgang. Door bij voorbeeld de invloed van onderwijs te isoleren,
kon al een kwart van de economische groei
worden verklaard. Voorts bleek de invloed
van schaalvergroting ca. 10% van de produktiegroei te bedragen. Desondanks blijven er nog talrijke vragen niet of slecht bcantwoord. Zo is onzeker of de techniek bij gegeven produktie-omvang — om nicer
arbeid of om meer kapitaal vraagt. Bij zulke niet-neutrale technische vooruilgang
kan de grensproduktiviteit van een der produktiefactoren sterker veranderen dan die
van de andere. Bij een relatief sterke stijging van de marginale arbeidsproduktiviteit gaan ondernemers meer arbeid vragen:
de technische vooruitgang schept werkgelegenheid. In het andere geval — waar het
gaat om kapitaalvragende en arbeidsbesparende technologic — wordt werkgelegenheid afgebroken. Vast staat in elk geval dat
sedert de jaren zestig de technologische
ontwikkeling per saldo een niet-neutraal
karakter heeft, namelijk arbeidsbesparend
en kapitaalvragend. Hoe deze ontwikkeling zich — met name wat betreft de microelektronische technologie — zal voortzetten is onzeker, mede door lacunes in de

1) Oleg Zinman, The myth ofabsolute abundance; economic development as a shift in relative
scarcities, American Journal of Economics and
Sociology, jg. 41, 1982. biz. 65/66.
2) A. Heertje, Economic en technische ontwikkeling. Leiden, 1973.
3) J. Child en R. Loveridge. Capital formation
and job creation within the firm in the UK. A review of the literature and suggested lines of research. Relations between technology, capital
and labour. Proceedings of the first community
symposium in social sciences, Pont-a-Mousson.
3-4 September 1981, biz. 105/106.
4). J. Pen en L. J. van Gemerden. Macro-economie. Wat 1177 weten en \val 1177 niet weten.
Utrecht/Antwerpen, 1977, biz. 288 e.v.

511

economische theorievorming (bij voor-

Schema produktic techniekcyclits met posilieve terugkoppeling.

beeld de rol van leerprocessen, technischekennisproduktie en -consumptic). Zo suggcreerl Pen dat een methode om de technische vooruitgang minder arbeidsbesparend

Activiteil A

Activiteit B
1. Lage lonen

1. Hoge lonen
4. Lonen stijgen

4. Lonen stagneren

tc maken is gelegen in het onderdrukken

van de looninflatie. Immers, als over cen
lange reeks van jaren de geldlonen voortdurend sterker stijgen dan de arbeidspro-

2. Arbeidsbesparende
technologic

3. Produktiviteitsstijging

3. Lage produktiviteit

2. Arbeids-

intensieve
technologic

duktivitcit. schcpt dat cen klimaat waarin

R&D-aclivitcilen meer en meer gericht
worden op niet-ncutrale d.i. arbeidsbesparendecn kapilaalvragende toepassingen 5).

Op zich zelf is deze redenering aanneme-

teerd in een stuurkundige omlijsting 8).

hct kapitaal ontleent aan de liquiditeit van \

lijk, desondanks word! daarbij de manipu-

Deze auteurs maken gebruik van de terug-

..dode” arbeid. gedeeltelijk te compense-

leerbaarheid van de beloningsvoet of bcter
nog de inschikkelijkheid van de vakorgani-

koppelingsconceptie. waarbij interaetie
oplreedt tussen bij voorbeeld beloning.

ren”ll).

saties als vanzelt’sprekend gezien, iets wal

produktietechniek en arbeidsproduktivi-

in sterke mate moct worden betwijfeld.
Ontnuchterend in dat verband is hct recente onderzoek van Mancur Olson, waarin —
met behulp van een macht aan theoretisch
en empiriseh materiaal — de these wordt

teit. Een van de gchanteerde assumpties
luidt als volgt: ..Mechanisering en automatisering zijn voorbeelden van onom-

verdcdigd dat de economische groeistagnatie in niet geringe mate wordt veroorzaakt

keerbare verandering in de sociale organi-

satie van het produktieproces. cerder dan
marginale aanpassingen langs de kapitaalarbeid isoquanten van een onveranderlijke

Beheersstrategieen

Voor zover teehnologische ontwikkeling
de substitutic van arbeid door kapitaal —
bedoeld dan wel onbedoeld — bewcrkstelligt. kan niet genoeg worden gewezen op
markante vcrschillen lussen bchcersstrategieen met betrekking tot arbeid en kapitaal 12). Slijtage en relatieve veroudering
doen zich weliswaar bij beide produktiefactoren voor. maar rond de factor arbeid
hccft zich geen wezenlijk investeringsbeleid intwikkeld in termen van afschrijving
en rcscrvering. Extra fondsvormen — de
voorzieningen drukkcn immers onmiddel-

door ,,special interest groups” (kartels,

produktiefunktie” 9).

vakorganisaties, standsorganisaties enz.),

schema is een — primitieve — produktie-

die in hun rol van distributieve coalities
deelbelangen bchartigen 6). Zo besdiouwd
kan teehnologische ontwikkeling niet straft’eloos los worden gezien van gevestigde soeiale structuren en het strategische gedrag
van gcorganiseerdc belangengroepen.

techniekcyclus in beeld gebracht. gekcnmerkt door positieve terugkoppeling.
Uit het schema valt af te lezen dat er een
evenwichtsverstoring optreedt tussen beide
lypen activiteiten. Aldus kan — volgens de
auteurs — het proces van arbeidsmarktsegmentatie worden vcrklaard door een positief terugkoppelingsmechanisme dat technische verandering. arbeidsproduktiviteit

uiteindelijk de bedrijfsresultaten. Uiteraard heeft een en ander te maken met het

en loononderhandelingen op de arbeids-

teit dat arheidsrermogen intiem en onvcr-

Technologie en arbeidsmarktsegmentatie

In

bovenstaand

lijk op de kostprijs, het marktaandeel en

De suggestic dal de afremming van loon-

markt met elkaar verbindt. DC ontstane

vreemdbaar gebonden is aan strikt indivi-

intlalie stuur- i.e. IcgcnkoppelingsetTecten

segmentcn vertonen — mede onder invloed

duelc attributen. Met de afschaffing van de

heeft op de teehnologische ontwikkeling
brcngt ons op een andcr punt dat door Pen
is aangeroerd 7). In de economic bestaat
vanouds belangstelling voor stroomgrootlieclen. DC keynesiaanse beschouwingswijze, met haar aandacht voor het samenspel
van inkomens, bestedingen. investeringen
e.d., heef’t die belangstelling versterkt. De
altcrnatieve beschouwingswijze let vooral

van uiteenlopende kwalificatienivcaus en
bcloningsverschillen — mobiliteitsbarrieres. die hct meekoppelingseffect op hun
beurt versterken. Een. zwak punt in deze
voorstelling van zakcn is onder meer de
verklaring van beloningsverschillen tussen
degenen die zich bevinden op primaire segmentcn (type A) dan wel secundaire segmenten (type B) van de arbeidsmarkt. De

slavernij eindigde de status van de arbeider
als cigendom van feodale heerscrs. De liberaliscring van de eigendomsrechtcn verschafte arbeiders in beginsel de gelegenheid
om dc nit arbeid voortvloeiende meerwaarde ten cigcn nutte aan le wcnden. Hiermcc
was de scheiding tussen arbeid en kapitaal
een teit. Vele arbeiders vormen inmiddcls
als individuelc rechlspcrsoncn cen voor-

op voorraadgrootheden zoals materiele en

werkelijke oorzaken voor inkomensver-

raad van arbcidsvermogen en zijn als zoda-

immateriele kapitaalgoedcren (b.v. ..hu-

schillen liggen waarschijnlijk vooral in de
..matching”-processen die persoon en arbeidsplaats a.h.w. aan elkaar klikken 10).
Opvallend voor de benadcring van Vietorisz en Harrison is in ieder geval dat dc
aandacht is gefixeerd op stroomgrootheden: inkomen. arbeidsproduktiviteit e.d.
Daardoor wordt het zicht belemmerd op
het \oorraadkarakter van de arbeidsmarkt.
De stroombenadering verlcidt crtoe om
voorraadproblemen zoals werkloosheid of

nig aangewezen op door ondernemingcn

man capital”). Die voorraadbenadering

heeft de nodige populariteit gckregen sedert de Club van Rome met nadruk heefi
gewezen op de eindigheid en onvervang-

baarheid van bcpaalde voorraden (grondsloffen). Door te veel op stromen te letten
— aldus Pen — zoals produktic en inkomen. rekenen we ons rijk en zijn we straks
arm. Daarnaast zijn er andere denkbeelden, zoals ontwikkeld door de ..human capital theory”, die het voorraadbegrip aecentucren; onderwijs en gezondheidszorg

ondcrbenutting van menselijk

kapitaal

buiten beschouwing te laten. Bovendien

kunncn worden gezien als investeringen in

wordt in die benadering voorbijgegaan aan

menselijke activa.
De voorraadbenadering. die als het ware
een schakel aanbrengt tussen heden en verleden, is niet onbelangrijk wanneer het
gaat om de determinantcn en gevolgcn van
nict-neutrale technische vooruitgang.
vooral waar zij necrkomt op de substitute
van arbeid door kapitaal. Dat valt missehien nog het beste te illustrercn aan dc

maehtsverhoudingen. In de bewoordingen
van OlTe en Wiesenthal: ..De geatomiseerde vorm van ..levende” arbeid. die op gespannen voet staat met de geintegreerde of
vlottende vorm van ..dodc” arbeid veroorzaakt ecu machtsrelatie: het kapitaal
(..dode” arbeid) van elk bedrijf is altijd van
meetaf verenigd. terwijl ..levende” arbeid
gcatomiseerd en verdeeld is door concur-

hand van het verschijnsel arheidsmarkl-

rentie. Werknemers kunnen niet ,,fuse-

segmentatie, zoals dat bij voorbeeld door

rcn”; op zijn best kunnen zij zich aaneen-

Vietorisz en Harrison destijds is gepresen-

sluitcn ten einde het machtsvoordeel dat

512

5) Idem. biz. 292.

6) Mancur Olson. The rise ami decline <>J nations; economic growth, stagflation anil social I’igiclilie.s. New Havcn/Londcn. 1982.
7) J. Pen. Balans van Nederland, Hollands
Maanilhhul, jg. 24, 1982. biz. 12-15
8) Thomas Vietorisz en Bcnncll Harrison. La-

bor market segmentation: positive feedback and
divergent development, American Economic Re-

nVir. jg. 63, 1973. biz. 366-376.
9) Idem. biz. 367
10) Mark Granovetter. Toward u sociological

theory ofincomc differences, i n : Ivar Berg (red.).
Sociological perspectives on labor markets. New
York. 1981. biz. 20.

1 1 ) Claus OITc en Helmut Wiesenthal. Two logics of collective action: theoretical notes on social elass and organizational form. Political Po-

wer and Social Theory, jg. I. 1980. biz. 74. (Dc
titel verwijst — uitcraard — naar de disscrtatie
van Mancur Olsen. The logic of collective action. Cambridge. 1965).
12). Willem II. C. KerkholV. Ouc/er \\onlcn. rerotidei’cn en liel personeelsheleul. Over kosten en
ophrengslcn ran ecu arheidzaam /even, dissertatic. Amsterdam. 1981. biz. 78 e.v.

iheerde werkgelegenheid. In dc relatie
tussen werkgever en werknemer is aldus
een arbeidsconlract tusscn rechtspcrsonen
de bron van de vcrbintenis.

tecrt in een syslematische vertckening van
de kostenstructuur: investeren is tc goed-

Zo beschouwd. is het onderbrengen van

gische ontwikkeling per saldo een overma-

I de kostcn van arbcid onder de complemen• taire kosten in de bedrijfsboekhouding een
strikt logischc zaak. Echter, het kwalificeren van arbeid als complementaire kostenpost heeft belangrijkc consequenties. In de
eerste plaats vormt de arbeidsmarkt tot op
zekere hoogte een open kopersmarkt,
waarop de werkgever naar believcn arbeidsvermogen kan kopen dan wcl waarnaar hij overtollig of onbruikbaar arbeidsvermogen kan afstoten. In de tweede plaats

tig accent krijgen. A//o’o-economisch gezien, is zulke besluitvorming van bedrijven
min of meer logisch. rationed. Macro-cconomisch gezien. doet zich een andere rationaliteit voor. Vanuit keynesiaans perspeclief — aldus Burger — is het verband tussen

koop en arbeid is te duur 13). Hierdoor zal

het arbeidsbesparende effect van technolo-

worden opgericht. Op die manier komt
a.h.w. ccn verstandshuwelijk tot stand lussen wetenschap en grote onderneming. In
de produktie-opvattingen prevaleert een
mechanistischc visie op de bijdrage van arbeid in het produktieproces. Pas met de bekende ,,Hawthorne”-studics rijpt het besef
dat aandacht voormenselijke aspecten kan

bijdragen aan de produktie en het welbevinden van de werknemer. De ..human re-

hoeve van particuliere investerings- en

lations”-hijm’ging krijgt zo de kans een
plaats tc bemachtigen binnen de dominantc organisatie-opvattingen vanwegc haar
potcntie de menselijke variabele in de gewenste toestand te brengen. De ..scientific
management”- en de ..human relations”-

kunnen vooral de complementaire kosten-

produktie-activiteiten vergroten de koop-

beweging kunnen aldus als twee afzonder-

posten (arbeid, energic) aantrckkelijke
aanknopingspuntcn zijn voor winstvorming en/of besparing, bij voorbeeld via de
vervanging van dure door goedkope arbeid
en van arbeid door kapitaal. Het spanningsveld tusscn arbeid en kapitaal blijkt
dus boekhoudkundig uit de omstandigheid
dat de continuYteit van het arbeidsvermo; gen in principe een probleem is voor de eigenaar van arbcidsvermogen en voor dc
hem oniringende maatschappij.

kracht door grotere werkgelegenheid in de
overheidssector. Maar vanuit post-keynesiaans perspectief liggen de zaken bedenkelijker. Er is immers sprake van een positief
lenigkoppelingsproces, ccn economischtechnologisch vliegwieleffect in de sfecr
van de kapitaalvernieuwing. dat steeds
meer ten koste gaat van de welvaart. Aan
de ene kant moet een steeds groter deel van
het economische surplus worden aangewend om de indirecte kosten van investeringen te dekken. terwijl aan de andere
kanl zowel veel arbeidskrachten als kapitaalgoederen aan het produktieproces worden onttrokken door respeclievelijk arbeidsuitstoot en versnelde afschrijving.

lijke. naast clkaar bestaande stromingen
worden gezien. De beweging van het
..scientific management” mag dan na de
jaren dertig niet langer actueel genoemd
worden, de grondbeginselen zijn het wel
degelijk. Deze zijn: a) dissociatie van het
arbeidsproces en de vaardigheden van de
werknemer? b) scheiding van conceptie en
uitvoering, en; c) toepassing van het kennismonopolie ten einde het arbeidsproces
slap voor stap te beheersen 14).

Nu kennen we de traditie om via sociale-

premicheffing te voorzien in de dekking
van ,,achterstallig onderhoud” van de factor arbeid. De financieringslasl hiervan
komt in eerste aanleg voor rekening van tie
omgeving van de onderneming. waarin de
overheid een steeds belangrijkere rol heeft
gekregen. In eerste aanleg omdat die lasten
uiteindelijk weer tercchtkomen op de arbeidskostenrekening. Maar er is nicer aan
de hand. In Nederland blijkt het ovcrgrote
deel van de collectieve uitgaven zodanig tc

kapitaalvcrnieuwing enerzijds en de pro-

blemaliek van werkgelegenheid. conjunctuur en inflatie anderzijds zonder meer
gunslig. Collectieve voorzieningen ten be-

Wat de ,,human relations”-beweging be-

treft, kunnen we constateren dat ook die
nog springlevend is. Zo bestaat vanuit het
sociologisch onderzoek naar nieuwe tech-

nologieen een exclusieve, zo niet eenzijdige
belangstelling voor effecten

in plaats van

In de besluitvorming met betrekking tot
het invoeren van nieuwe in/ormatieiecli-

oonaken. Het is overigens opmerkelijk dat
nieuwe technologische ontwikkeling betrekkelijk weinig onderzoekers heeft gemobiliseerd. Berting spreekt hierover zijn verbazing uit. omdat ..het huidige debat over
technologic en samenleving niet kan wor-

worden gefinancierd dat zij vroeg of laat

nologie — die de elektronische gegevens-

den beschouwd als een modieuze bevlie-

onderdeel uitmakcn van de arbeidskostenrekening van bedrijven. terwijl praktisch
geen.enkele vorm van dekking van de overige collectieve lasten op de investeringen
drukt. Investeringen worden door de overheid niet bclasl. maar juist gesubsidieerd
bij voorbeeld door het toestaan van vervroegdcafschrijvingcn (WIR-premies). Het
gevolg van dczc heffingsstructuur is dat bedrijven hoofdzakelijk aan de collectieve
lasten bijdragen naar rato van de aard en

vcrwcrking en -distributie van de gegenereerde informatie omvatten — spelen facloren die zowel binnen als buiten de organisatie liggen. Deze factoren zijn de condities waaronder de besluitvorming vanuit
het management tot stand kan komen. Een
centraal thema in deze besluitvorming betreft de beheersbaarheid van de interne organisatie in relatie met de omgeving. Een

gingen bovendien het erfgoed van de sociale wetenschappen belangwekkende analyses bevat” 15). Hoe dan ook, veel sociologisch respectievelijk sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar technologic occupeert zich met de repercussies die in te voeren of reeds ingevoerde technologic heeft
voor de arbeidsorganisatie. Het type onderzoek dat het zwaartepunt naar voren
leg! en derhalve op vragen sluit die belrekking hebben op de condities waaronder besloten wordt om technologieen te ontwikkelen. toe te passen en de organisatievormen waarin dit kan plaatsvinden, is zeldzaam. In de bewoordingen van Dierkes en

Technologic en beheersbaarheid van de organisatie

korte blik in de historic mogc dat illustre-

ren. De opkomst van de industriele samen-

het aantal arbeidsplaatsen. Dat komt niet

leving met zijn arbeidsverdeling en concen-

alleen door het werkgeversaandeel in de sociale-premiehcffing op lonen en salarissen.
maar vooral doordat het restant van de collectieve lasten dat niet gedekt wordt door
directe belastingheffing en premieheffing
op het bedrijfsleven, toch op de arheiclskoslenrekeningvan de bedrijven is tercchtgekomen. Al jarenlang worden alle verhogingen van de loon- en inkomstcnbelasting, sociale premies, BTW, en andere heffingen — gekoppeld aan bruto inkomens of
prijzen van consumptiegoederen — immers via loon- en salariseisen op het bedrijfsleven verhaald. Het gevolg van de institutionele relaties tussen bedrijven, werknemers en overheid (netto-loononderhandelingen. inkomenskoppelingen) is zodoende dat het overgrote deel van de investeringsactiviteiten van bedrijven niet op
hun investeringsrekening maar op hun arbeidskosten rekening terechtkomt. Deze
,,boekhoudkundige verschrijving” resul-

tratie van arbeid op centralc plaatsen (manufactuur en fabriekswezen) gaat gepaard
met sociale conflicten. De vrees voor maatschappelijke chaos vindt ten dele zijn wcg
in wetgevende arbeid. die de negaticve consequenties van de gekozen produktiewijze
tracht op te vangen. Wetgeving is hier dus
een instrument waarmee wordt getracht
maatschappelijke processen bij te sturen.
Met de industrialisering van Nederland
grijpt ook het Taylorisme om zich been.

ESB 8-6-1983

De in de VS ontwikkelde machinerieen

voor het produktieproces zijn samen met
de benodigde kennis in Europa ingevoerd.
Deze kennis beperkt zich niet tot wat we
tegenwoordig de ..hardware” zouden noemen. maar geeft tevens een blauwdruk van
de bijbehorende vorm van arbeidsorganisatie. Met Taylor voorop. beleeft de ..scientific management “-heweging zijn grootste
bloei in de jaren 1900-ca. 1930, een periode waarin ook de grote ondernemingen

Von Thienen: ..1st es nicht zu aufwendig
und vielleicht auch oft zu spat, die spezifische Wirkungskomponenten einer neuen

13)

W, Burger. Investeren is Ic gocdkoop. On-

dernemers worden mislcid door fiscale vertckening van hun kostenstructuur. Inlt’ntH’tlitiii’. jg.
18. 1982. biz. 15-23.

14) H. Braverman, Labor anil monopolr capital. New York. 1974. biz. 112 e.v. zic ook C. J.

Lammers. OrKanisalii’s
\ergelijkcnder\rijs.
Utrccht/Antwerpen, 1983. biz. 80 e.v.
15) J. Berting. Een analyse van theoretisehe

slandpunten overde relatie tussen technologic en
maatschappelijke problemen, in: T. Huppcs en
J. Berting (red.). Op )R’# naar ik’ injiu’nutlic-

maalschappij…; maaischappelijke gerolgen en
Jeterminanlen mil dv technologische onimkkeliiiK. Leiden, 1982. biz. 3.

5I3

Technologie auf das jeweilige soziale System erst mil deren Einfiihrung zu untersuchen? Sollte nicht der umgekehrte Weg der
Bestimmung des Bedarfs nach neuen Technologien aufgrund von systematischen Untersuchungen feststellbarer menschlicher
Bediirfnisse eingeschlagen werden?” 16).
Besluitvorming ten aanzien van het invoeren van informatietechnologieen vindt
in eerste instantie plaats met betrekking tot

ternc en interne functies van de organisatie
nauw met elkaar samenhangen en op elkaar afgestemd dienen te zijn. Als men immers de beschikking heeft over een ..extern” informatiesysteem dat de behoefte
aan een bepaalde produktwijziging signaleert. moet de interne organisatie hier soepel op kunnen inspelen. Om de interne
mogelijkheden te kennen zal gebruik gemaakt moeten worden van opsporings-

het verloop van het produktieproces en

technieken die het ..interne” informatiesysteem vormen. Een produktielijn die ge-

In het voorgaande hebben we — met behulp van zevenmijlslaarzen — een macromicro-trajeci afgelegd. Gestart werd met de
behandeling van technologic als residuvariabele in de macro-economie. Via de seg-

heel is gericht op massafabricage zal met
groterc transactiekosten gepaard gaan dan
een lijn die gericht is op serieproduktie.
Welnu. de ontwikkelingen op het gebied
van de micro-elektronica maken het mogelijk om de comparatieve schaalvoordelen
van massafabricage te verminderen ten

nisationele besluitvorming zijn we gearriveerd bij wat de microsociologie van de arbeidsplaats kan worden genoemd. Het
voordeel van zo’n werkwijze is dat technologic niet als een gei’soleerd verschijnsel
naar voren komt, maar veeleer als een fac-

gunste van seriegewijze produktie. In deze

tor in een maatschappelijk context kan

zin zijn de nieuwe technolgieen een bedrei-

worden geanalyseerd. Vaak wordt technologic voorgesteld als iets ..dingmatigs”
(machines, apparaten). dat vooral in de populaire perceptie een onbestemde, zo niet
bedreigende plaats inneemt. Een vergelijking met de negentiende-ceuwse. industrie’le revolutie dringt zich hier op. voor
zover machine-oproeren het volkse verzet
tegen technologische ontwikkeling symboliseerden.
Er is een ontwikkeling te onderkennen

nicl zozeer ten behoeve van het verkennen
van de ..omgeving” van de organisatie. Dit

bepaald door persoonlijke kenmerken zo-

als muzikale stijl, gedurfde repertoirekeuze
e.d. 21).
Technologie en determinisme

mentatie van de arbeidsmarkt en de orga-

past in het beeld van grote ondernemingen
die — in termen van een ..company life
cycle” 17) — in de zogeheten rijpheidsfase
zitten. De accenten komen in deze fase te
liggen op de (arbeids)ko.stagnerende afzetmarkten betrekken, dan
ligt de weg open naar verdergaande rationalisering die zich ook uitstrekt tot de investeringen. Zo reduceert de bancaire prudentie — die zich onder meer uit in hoge
toevoegingen aan de Voorziening Algemene Risico’s 18) en mede is ingegeven door
de toename van deconfitures en de algemene, versomberde horizon van de economic
— de bereidheid om met een onderneming
risico te lopen wat betreft investeringen in
nieuwe produkten die in ontwikkeling of

ven voor R & D 19).
Hickson e.a. hebben destijds ten aanzien
van technologic een drietal vormen onderscheiden, t.w. de ..operations, materials en
knowledge technology” 20). De ..operations technology” is met name essentieel

marktklaar zijn. Zoals bekend. zijn de aan-

voor de interne organisatie vanwege de be-

— zowel bij ondernemingenals bij de over-

loopkosten van een marktintroductie in
het algemeen hoog met aanzienlijke kansen op mislukking of tegenvallers, terwijl
de inkomensstroom pas later op gang
komt. Dit betekent eveneens dat de kansen
voor startende ondernemers gering geacht
mogen worden als men ze plaatst tegen de
achtergrond van stagnerende markt en geringe toeschietelijkheid van de financiers.
Om slagvaardig op de markt te kunnen
opereren. is een goede kennis hiervan onontbeerlijk. Op de markt bestaat veel kwalitatieve informatie die zich niet eenvoudig
laat vangen in een informatiesysteem. De
gevoelde informatiebehoefte zal echter wat
dit betreft per onderneming sterk uiteenlopen. Deze behoefte moet worden geplaatst
tegen de achtergrond van de rationalisering van het produktieproces. Door gebrek
aan risicodragend kapitaal en mede op
grond van de toekomstverwachtingen voor
de onderneming zal de nadruk worden gelegd op een efficie’nte bedrijfsvoering.

heersfunctie ten opzichte van de produk-

heid — waarbij de menselijke aspecten op
uitvoerende niveaus naar de achtergrond
verschuiven onder invloed van automatisering en informatisering. Dat past in een
brede maatschappelijke ontwikkeling die
— als antwoord op de sociale en sanitaire
problemen voortkomend uit industrialisatie en urbanisatie — de opkomst te zien
geeft van beroepen die met wetenschappelijk prestige deze problemen aanpakken.
..In reality, both the growth, of management and the proliferation of professions,
represent new forms of capitalist control
which enables capital to transcend its personal form and to pervade every part of so-

ging voor grote ondernemingen. Hun
marktpositie is weliswaar een drempel

voor

nieuwe

toetreders

maar

de

concurrentiedruk is groot. getuige de uitga-

tievoortgang. Opvallend is nu dat binnen

een organisatie waar nieuwe technologies
in het produktieproces worden gebruikt.
het accent verschuift van de beheersing van

mensen naar dat van produktstromen. Dit
betekent een grotere complexiteit in het
produktieproces dan de menselijke informatieverwerkende capaciteit aankan. Om
toch dezelfde of een hogere ..output” te bereiken. moet deze verwerkingscapaciteit
worden vergroot wat mogelijk is met be-

hulp van informatietechnologie. Lange bevelslijnen in grootschalige. bureaucrati-

sche organisaties blijken dan niet langer
adequaat te zijn. Informatietechnologie
vervangt niet alleen de menselijke informa-

tieverwerking maar vernauwt ook de beslissingsruimte door de uitkomsten die hel

informatiesysteem zelf genereert (men ver-

ten worden gezien tegen de achtergrond
van de marktpositie. Om zich te kunnen
handhaven op de markt, d.i. in feite de hele
weg van grondstof naar eindverbruik. is
een goede informatievoorziening noodzakclijk.

gelijke de automatische piloot). Aldus
wordt de aandacht — voor wat betreft de
gewenste kwalificaties van het personeel —
gefixeerd op en verengt tot functionele
kenmerken. Uit onderzoek blijkt dan ook
dat persoonlijke kwalificaties — gelet op de
technische arbeidsverdeling — slechts op
minimale wijze van invloed zijn op de positie van de betreffende werknemer. Factoren met betrekking tot de organisatie van

Aanpassingen aan zich wijzigende om-

de arbeidsplaatsen en de onderneming zijn

slandigheden — waarvan de technologische ontwikkeling een belangrijke exponent is — hebben zo voor de onderneming
een tweeledige betekenis. In de eerste

van besltssende aard. Zulke bevindingen
kunnen worden gerelateerd aan die van
Granovetter over de determinanten van
beloningsverschillen. Met eenenigszinsgechargeerde vergelijking is het dan zo dat
het inkomen van bij voorbeeld een beeld-

Daarnaast zal die informatiebehoefte moe-

plaats intra- organ isationecl. vanwege de

substitutie van oude kapitaalgoederen
door nieuwe en/of van arbeid door kapitaal
met betrekking tot de structuur en machtsbalans van de organisatie. In de tweede

schermtypiste vooral wordt bepaald door

kenmerken van dit type baan. los van de
vraag hoeveel bekwaamheden zij verder

plaats ;’mc’/–organisationeel, vanwege de

nog in huis heeft respectievelijk haalt.

marktpositie die men inneemt. Deze tweedeling is van analytische aard omdat de ex-

Daartegenover zal het inkomen van bij
voorbeeld de solovioliste vooral worden

514

16) M. Dierkes en V. von Thienen, Akzepiani
uiuf Akieplcihiliiiit der Injonnalionslechnologicn, Berlijn. 1982, biz. 9.

17) W. J. Abernathy en J. M. Utterback. Patterns of industrial innovation. Technology Rev/Vir. jg. 80. 1978.
18)
Vooniening Algemene Risico’s fin mln. gltlj
ABN
1975 . . . . .
1978…..
1981 . . . . .
1982 . . . . .

AMRO

RABO

NMB

90
140
495
648

85
155
475
850

139
239
473
580

310
500

47
120

Bron: Bankjaarverslagen, NIBE, Amsterdam 1982.

19) Innoralienola. ‘s-Gravcnliage. 1980. biz.
236.
20) D. J. Hickson c.a.. Operations technology

and organization structure: an empirical reappraisal, AJmini.ilralire Science Qiiarlerlr. jg. 14.
1969. biz. 378-397.
21) James N. Baron en William T. Bielby, Workers and machines: dimensions and determi-

nants of technical relations in the workplace,
American Sociological Review, jg. 47, 1982. biz.
175-188: Granovetter. op. cit.. biz. 13.

– ciety” 22). Automatisering en informatisering doordringen in hoog tempo de samenleving, men denke aan de elektronificatie
van het betalingsverkeer. Die ontwikkeling

klassen- en machtsstructuur” 26). Kennis
van condities waaronder besluitvorming
tot stand komt. is in ieder geval een eerste
vereiste om niet verrast te worden door een

wordt enerzijds bepaald door de mogelijk-

schijnbaar

heden die technologie biedt en anderzijds
door de wijze waarop overheid, bedrijfsleven, organisaties en consumenten hiervan
gebruik kunnen maken. Daarbij zijn divergerende en afzonderlijke belangen in het
spel, die per saldo leiden tot een verbrokkelde en sluipende ontwikkeling. Een totaalbeeld wat betreft innovatie, werkgelegenheid, concurrentie, consumptie enz.
ontbreekt derhalve. Daarnaast zit het dreigende karakter van technologische ontwikkeling hem in de (gepercipieerde) onomkeerbaarheid. Tot op zekere hoogte kan
dat terecht zijn, bij voorbeeld waar er op de
eenmaal ingeslagen route geen weg terug is

van technologie.

onafwendbare

ontwikkeling

23) Leonce Bckcmans. Technologische verandering en tcwerkslelling: een uitdaging voor de toekomst. Economisch en Sociaal Tijdschriji, jg. 37.
1983. biz. 13.
24) Ook in economische kringen wordt de noodzaak van gocde begripsvorming onderkend. Zie

bij voorbeeld Devendra Sahal, Patterns of technological innovation. Reading (Mass.), 1981.

H. J. van de Braak
A. J. Funtijn

Zijn oordecl l u i d t : , . . . . in spile of a number of at-

tempts to come to grips with the problem, the
concept of technology remains ambiguous and ill
defined” (biz. 15).

25) A. L. Mok. Technologie: een hislorisch-sociologische beschouwing, in Huppes en Berting.
22) C. Lasch. The siege of family. ;Vcn York Revim: jg. 14, 1977. biz. 15-18. ‘

op cit.. biz. 39/40.
26) Idem. biz. 42.

vanwege gedane investeringskosten, eoncurrentie-achterstand enz. Toch is het
beeld van de onvermijdelijkheid misleidend voor zover de ontwikkeling en toepassing van technologie niet plaatsvindt in

een sociaal luchtledig. De snelheid, noch
de richting die de technologische ontwikkeling neemt. zijn voorbestemd. Technologische verandering is geen geisoleerd, spontaan gebeuren waar individuen, organisaties en maatschappijen zich passief.bij aanpassen, maar ontstaat en gedijt in een
maatschappelijke context waar sociaaleconomische structuren en beheersstrategieen medebepalend zijn. In die zin bestaat
ergeen technologisch determinisme 23). Er
is met andere woorden sprake van sliiurbaarheid naarmate technologische keuzen
ook gezien en gehanteerd worden als socia-

le keuzen. Zo beschouwd, veronderstelt
maatschappelijke sturing van technologische ontwikkeling op zijn minst: a) een totaalzicht op de determinanten — inclusief
sociale wenselijkheden — en de (on-)bedoelde effecten voor men op grote schaal
overgaat tot introductie; en b) het vermogen om desgewenst tegenkoppelend op te
treden, gelet op de meekoppelingseffecten
die in het voorgaande de revue zijn gepas-

seerd.
Het technologiedebat — bij voorbeeld
waar het gaat om de kwestie onomkeerbaarheid versus stuurbaarheid — is een typisch multidisciplinaire aangelegenheid.
De kans op begripsverwarring is bijgevolg
levensgroot aanwezig. De sociologische

bijdrage aan dat debat zal onder meer aandacht moeten geven aan de definiering van
het begrip technologie. 24). Zoals gezegd,
overheerst een ,,dingmatige” benadering.
Er is natuurlijk meer aan de hand, ook al
levert dat nog niet meteen een adequate definitie op. Misschien spreekt hier de metafoor van het Trojaanse paard tot de sociologische verbeelding. Wanneer Lenin de
Sovjetunie snel wil industrialiseren, importeert hij met de Amerikaanse technologie ook de Tayloristische produktiewijze,
organisatievorm en daarbij behorende gedragsassumpties 25). Technologie is daar-

mee de inlijving en belichaming van nieuwe kennis, produkten e.d., die — zoals
Mok in krasse bewoordingen schrijft —
,,een uitdrukking zijn van dominante
waarden zoals gehanteerd in de bestaande
ESB 8-6-1983

515

Auteurs