Ga direct naar de content

De (middel)lange-kredietverlening: een verklarend model

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 1 1983

Geld- en kapitaalmarkt

O&
*^
De (middel)langekredietverlening:
een verklarend model
DRS. F. H. KOSTER*

Inleiding
In dit artikel staat de modellering van de
(middel)lange-kredietverlening 1) door de
algemene banken aan de private sector
centraal. Onderzocht is in hoeverre de
(middel)lange-kredietverlening bei’nvloed
is door een aantal macro-economische en
monetaire variabelen. Het onderzoek is
verricht met behulp van Box-Jenkins-technieken 2). In label 1 staan de jaarlijkse procentuele groeicijfers van het lange krediet
vermeld.
Tabel 1. Jaarlijkse procentuele groeicijfers van het lange krediet
1971
1972

1973
1974
1975
1976

24%
19%
39%
28%
23%
33%

1977
1978
1979
1980
1981
1982

32%

financierd met langlopende leningen bij
het bankwezen.
Ten slotte zijn de lonen als verklarende
variabele opgenomen. Stijgen de lonen
sneller dan het totale inkomen van de bedrijven, dan komen de winsten onder druk
te staan. Daarmee wordt de mogelijkheid
kleiner om uit eigen middelen te financieren. Tevens geven de lonen een aanwijzing
omtrent de inkomensontwikkeling van
werknemers, welke van belang is bij het afsluiten van hypothecaire leningen. In beide gevallen mag een positief verband verwacht worden tussen de groei van het lange
krediet en de lonen.
Als gevolg van een herdefiniering van
het lange krediet is tevens een dummy-variabele in het model opgenomen.

28%

17%
14%

7%
6%

Om dit groeipatroon le kunnen vcrklaren zijn onderzocht: 1. de extreem hoge
rentestanden; 2. de investeringen en; 3. de
lonen. Indien de rente op lang krediet
stijgt, komt de volumegroei van het uitstaand krediet onder druk te staan. Indien
de rente op kort krediet evenwel sneller
stijgt dan de lange rente zal deze volumegroei teniet kunnen worden gedaan. Daarom is het verschil tussen de lange rente en
de korte rente als verklarende variabele opgenomen. Als dit verschil toeneemt neemt
de groei van het lange krediet af.
Een tweede factor die de groei van het
lange krediet bepaalt, is de toename van de
investeringen. Een deel van de investeringen door bedrijven zal immers worden ge-

De gegevens
Het cijfermateriaal bestaat uit kwartaalcijfers over de periode 1970, le kwartaal
tot en met 1982, 2e kwartaal: 50 waarnemingen per tijdreeks. In de figuur zijn de in
dit onderzoek gebruikte tijdreeksen — met
uitzondering van de dummy-variabele —
in beeld gebracht. Onder lange-kredietver* De auteur is verbonden aan het Economise!!
bureau van de AMRO bank. Het artikel is geschreven op persoonlijke titcl.
1) In het vervolg zal onder de lange-kredietverlening ook de middellange begrepen worden.
2) Zie o.a. G. E. P. Box en G. M. Jenkins, Time
.ycn’t’.s analysis, forecasting and control. HoldenDay, San Francisco, 1976, m.n. deel III; en
G. M. Jenkins, Practical experiences with modelling and forecasting time-series, Gwilym Jenkins and Partners (overseas) Ltd.. 1979.
515

lening wordt in dit verband begrepen de

Figitur. Een rerklarinf! van de

onderhandse leningen en de hypothecaire
leningen. De looptijd van deze leningen is
twee jaar of langer. Onderhandse leningen
zijn kredieten waarbij kredietgever en kredietnemeronderlingafspraken maken over
de looptijd, de wijze van rentebetaling, de
aanpassingstermijn van de rente, de rna-

In mln. gld.
60.000
48.000

36.000
24.000
12.000
0

nier waarop gaat worden afgelost, de zekerheden enz. De overheid kan een garantie
geven ter meerdere zekerheid. De hypothecaire leningen hebben woonhuizen, bedrijfspanden of andere onroerende goede-

ren als onderpand.
Eind 1970 stond bij de algemene banken
ca. f. 3,5 mrd. uit aan onderhandse leningen en bijna f. 2 mrd. aan hypothecaire leningen. Eind 1982 waren deze bedragen gegroeid tot resp. f. 27,6 en f. 33,1 mrd. 3).
Tot de algemene banken worden gerekend: ABN, AMRO, NMB en de kleinere
handelsbanken en sinds eind 1978 de nietleden van de landbouwkredietinstellingen.
Het cijfermateriaal omvat alleen die langlopende leningen die aan de private sector
worden verstrekt.
De private sector omvat gezinnen en bedrijven, fondsen (waaronder sociale-verzekeringsfondsen, levensverzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen) en spaarbanken. Lange kredieten aan rijk en lagere
overheden zijn dus uitgesloten.

Lang krediet
(ultimo’s)

1970

1971 1972

1973 1974

1975 1976

1977

4 2 ^
0 – 2-

A

*

r^

/

\

^

I /

7?
i i i 1 11 1 11

i i i i i i i ‘ i
1970 1971 1972 1973 1974

/ \ ^\
\

Y
i l 1

1975

1976

\J

/- •^

10 oon

1979

1l 1

1980

V

1 1 1

1981

â„¢m
1982 Tijd

^r

H1 1 1 1 1 1 1
11

,^/
—^= *-^> ^

7.500^^^« 35^”
^”
5.000 – i i i i I i 1 ‘ ‘ 1 1 I i l I 1 r i l l l 1 1 1
1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979

1980

1 1I

1981

iii
1982 Tijd

In mln. gld.

s~- ——x S~^

32.000 24.000 16.000 – ff

De werking van het model ter verklaring

——•• ~——’
i

•

-—— = —^
^^^

ft AArt _

i i i

1t I

,***•*’

\ \\ ( i I

i I ‘

ren). Door het verschil van lange- en korte
rente als verklarende variabele voor fluctuaties in het langlopend krediel op te nemen worden beide bovenbeschreven effec-

navolgende passeren deze zes factoren de

ten gecombineerd. Indien dus kort geld re-

revue.

Het is economisch plausibel dat, indien
de renle op lange leningen daall, dil een
posilief effecl heeft op het uitstaande volu-

latief duurder wordt dan lang geld — het
renteverschil neemt af — zal de vraag naar
langlopende leningen van de kant van het
bedrijfsleven toenemen: het renteverschil
heeft een negatief verband met de lange
kredietverlening. Gewoonlijk is de lange
rente hoger dan de korte rente. Maar het is

me aan lang krediel 5). Slijgl de renle op

mogelijk dat de korte renle boven de lange

kort krediet, dan kunnen kredietnemers —
bij gelijkblijvende lange rente — overgaan
van leningen met een korte looptijd op leningen met een lange looptijd (consolide-

renle komt te liggen: een omgekeerde rentestructuur. Dat was bij voorbeeld het geval in 1973 (zie de figuur). De oliecrisis en
de olieboycot van Nederland door de Ara-

‘ 1 1

1970

1 1 1

1971

1972

1973 1974

1975

1976

Tabel 2. De werking van het model
Effect op het lange krediet in kwartaal
t

t+1

1*2

t+3

t +4

t+5

1+6

(1) Renteverschil
(stijging: 1%-punt) . .

– 0,6 %

– 0,3 %

-0,2 %

– 0,1 %

_

_

—

(2) Investeringen
(stijging: 1%) . . . . . . .

0,08%

0.06%

0,05%

0,04%

(3) Looninkomen
(stijgmg: 1%) . . . . . . .

0.27%

—

(4) Reeksbreuk . . . . . . . .

4,5 %

(5) Constante term …..

3,7 %

(6) Lang krediet . . . . . . . .

0,37%

-0,25%

516

X

4

A/>

van fluctuaties in het lange krediet is weergcgeven in label 2.
De label laat zien hoe en in wat voor
mate de zes verschillende factoren de lange-kredielverlening bei’nvloeden. (Voor
een slatistische behandeling van het model
wordt verwezen naar de appendix.) In het

a) Afnemende invloed in de loop van de tijd.

1978

X^

\

1 1 1 1 1 1 1 11

1977

Renteverschil
~f (lang minus

A

In mln. gld.
1 7.500 – ————————————————————————————————————————————
1 5.000 ‘SA -s/~ •” (lopende prijzen
12.500inclusief woningen)

Het model

Verklarende factoren

1981 1982 Tijd

Procenten
6 – ————————————————————————————————————————————

40.000-

Renleverschil 4)

1978 1979 1980

0,03%

0,68%

0,02%

0,02%

t+7, t+8,

1
1 ! 1 \ 1 1 i i i
\ i TT|
1978 1979 1980 1981 1982 Tijd

bieren dwongen de centrale bank lol aanzienlijke valuta-intervenlies om de gulden
te steunen. Dil verkraple de geldmarkl in
de laatste maanden van 1973 en brachl hel
niveau van de korte rente aanzienlijk omhoog.
De totale invloed van het renleverschil
op het lange krediet wordt weergegeven
door de som van de getallen in regel 1 van
label 2: -1.2%. Dit betekent dal een eenmalige loename van hel renteverschil met
1 procentpunt (in kwartaal t) de groei van
de lange kredielverlening uileindelijk met
1.2% doet afnemen (in kwartaal t en de
daaropvolgende kwartalen). De afname
vollrekt zich in vier kwartalen; in hetzelfde kwarlaal (t): -0,6%, in het volgende
kwartaal (t+1): -0,3%, in hel daaropvolgende kwarlaal (1+2): -0,2%
en in hel
kwartaal t+3: -0,1%. Dat een verandering
in het renleverschil niet onmiddellijk.

….

—

0,05%

i i i

1977

a)

3) Jaarverslagen van De Nederlandsehe Bank,
Statistische bijlage, label 2.1., kolom 18, 19 en
20.
4) Hel kwartaalgemiddelde van het eflectief rendement op de laatste drie langlopende staatsleningen minus het kwartaalgemiddelde van de
rente op driemaands elientendeposito’s.
5) Zie bij voorbeeld De Nederlandsehe Bank,
Verslag over hel jaar 1975, biz. 75: ,,De daling
van de kapitaalmarktrente, die in het tweede
kwartaal tijdelijk ver doorzette, stimuleerde het
bedrijfsleven tot consolidatie van de in de voorafgaande jaren sterk opgelopen korte sehuld”.

d.w.z. in hetzelfde kwartaal, doorwerkt in
het uitstaande kredietvolume, heeft te maken met de looptijden, boetebedingen ed
die kredietgever en kredietnemer zijn overeengekomen. Tevens spelen renteverwach-

tingen hierbij een belangrijke rol.

Investeringen 6)

aanwijzing omtrent de financiele mogelijkheden van werknemers om hypothecaire
leningen af te sluiten.

Een 1%-toename van het looninkomen
doet het lange krediet met 0.27% toenemen
(zie regel 3 van label 2). De stijging van het
lange krediet vindt nog in hetzelfde kwartaal (onvertraagd) plaats.

Hierbij dient aangetekend te worden dat

in deze label uitsluitend particle effecten
— d.w.z. effecten van een verklarende variabele op de te verklaren variabele — worden weergegeven. Het model bevat tevens
een constante term en vertraagde waarden
van het lange krediet.
F. H. Roster

Door investeringen in bij voorbeeld ma-

chines of gebouwen wordt voor langere tijd
beslag gelegd op financieringsmiddelen.
Deze middelen kunnen worden verkregen
door een vergroting van het eigen vermogen of door een vergroting van het vreemd
vermogen. Een van de mogelijkheden om
dit laatste te realiseren is het opnemen van
langlopend bankkrediet.
Het verloop van de investeringen in vaste activa is weergegeven in de figuur. De
uiteindelijke invloed van de investeringen
op het lange krediet 7) wordt weergegeven
door de som van de getallen in regel 2 van
label 3: 0,35%. Dit betekent dat, indien de
investeringen met 1% stijgen, hel uiteindelijke effect op het lange krediet een stijging
van 0,35% is. Dit effect wordt ..uitgesmeerd” over een aantal kwartalen; in hetzelfde kwartaal een stijging van 0,08%, in
het volgende kwartaal 0,06% enz. De investeringen be’invloeden het uitstaand krediet dus over verscheidene kwartalen volgens een vertragingsschema met afnemende coefficienten. Hiervoor zijn twee oorzaken te noemen:
• de manier waarop het Centraal Bureau
voor de Statistiek de cijfers met betrekking tot de waarde van bedrijfsinvesleringen verzamelt. Deze waarde wordt
berekend als de totale waarde van de geproduceerde en ingevoerde kapitaalgoederen verminderd met de waarde van de
voor de uitvoer bestemde of door de
overheid of gezinshuishoudingen aangeschafte kapitaalgoederen (zie Nationale
Rekeningen van het CBS). Dit bedrag
hoeft dus niet gelijk te zijn aan de waarde van de door bedrijven in gebruik gestelde investeringsgoederen aangezien er
een tijdsverschil kan bestaan tussen het
moment van aanschaffing en ingebruikstelling. Vaak worden kapitaalgoederen

Reeksbreuk
Vanwege een wijziging in de maandelijkse rapportage aan De Nederlandsche Bank
in 1977 is een z.g. stapfunctie opgenomen
met de waarde nul tot en met 1976 4e
kwartaal en de waarde een vanaf 1977 le
kwartaal. Gezien de waarde van de coefficient van de dummy-variabele, heeft de
herdefiniering het niveau van het uitstaande krediet met zo’n 4,5% omhooggebracht.

Constante term

Het transferfunctiemodel ziet er als volgt uit:

Het model bevat een constante term die
een autonome groei van 3.7% weergeeft op
kwartaalbasis. Dat is op jaarbasis zo’n
15%. Deze groeivoet is relatief hoog omdat
daarin de ,,vette” jaren van kredietgroei
zwaarder meewegen dan de ..magere” jaren (1980, 1981, 1982). Dit blijkt ook uit
label 1 : de gemiddelde jaargroei over de
periode 1971-1982 komt uit op 22%.

Looninkomen 8)

De groei van het lange krediet in een bepaald kwartaal wordt tevens bepaald door
de groei in voorafgaande kwartalen (zie regel 6 in label 2). Een groei van 1% in kwarlaal I werkl nog voor 0,37% door in kwartaal l+l. Met behulp van de coefficienten
(0,68 en -0,25) worden seizoeneffecten
beschreven. De seizoenmatigheid kan deels
worden verklaard doordat nieuw afgesloten hypothecaire leningen in het algemeen
het laatste kwartaal van een jaar een relatief hoger volume hebben dan het eersle
kwartaal van hel daaropvolgende jaar. Fiscale motieven spelen hierbij een rol: de in
een lopend jaar afgesloten contracten zijn
wal betreft bepaalde kosten aflrekbaar
voor de inkomslenbelasling van dal jaar.

het looninkomen sneller toe dan het totale
inkomen van de bedrijvensector (de zogenaamde netto toegevoegde waarde tegen
factorkosten), dan komt het overige inkomen, waarvan de winst een belangrijke
component is, onder druk te staan. Dit zal
de interne financieringsmogelijkheden van
ondernemingen verkleinen en de vraag
naar kredieten doen toenemen. Daarnaast
geeft het niveau van de lonen een (vage)
ESB 8-6-1983

n ‘011 f
m
°’
0,029

Xlt

0,001
0.006
(1-0,519 B) X 2t +
0,124

0.227

1 -0,367 B)(l -0,675 B4) D N . 011
0,126
0,102
°-

X2 t : renteverschil

X 3 t : investeringen
X 4t : looninkomen

N t : ,,noise”-gedeelte
a t : residuen
D : difierentie-operator;DN t =
N,-N t _,

B : verschuivingsoperator; BX t =X,_ i
B4 : verschuivingsoperator op seizoen;
B4Xt=Xt_4
1 n : logarithme
De bij een parameterwaarde behorende standaardfout staat cursief gedrukt.

Enige statistische gegevens m.b.t. bovenstaand
model: de variantie van D In Y t bedraagt 0,0005

en die van a, 0,00018.
De Box-Pierce-test op de autocorrelatiefunc-

tie, resp. de crosscorrelaties van X 2 , X 2 en X 4
leverde op: 15,4 (21 graden van vrijheid), 16,0
(14), 6,1 (14) en 12,8 (15).

Bij de uitleg van het model is D In Yt benaderd

Samenvatting

door de procentuele mutatie van Yt.

De werking van het model kan worden
samengevat door de gevolgen van een procenluele verandering in de verklarende variabelen op de lange-kredielverlening le
berekenen. De uileindelijke effeclen hiervan op hel lange krediel slaan in label 3
vermeld.

De lonen zijn om een aantal redenen als
verklarende variabele opgenomen. Neemt

_
Yt =

waarbij: Y t : lang krediet
Xj t : reeksbreuk

Lang krediet

bij aanschaf voorgefinancierd met kort

krediet dat bij de definitieve ingebruikstelling in een lange lening wordt omgezet;
• een specifieke component van de investeringen, nl. de investeringen in woningen, die met een vertraging leiden tot
vraag naar hypothecaire leningen.

Appendix

Tabel 3. De effecten van een verandering

van investeringen, renteverschil en looninkomen op het lange krediet
Effect op het lange krediet
Een 1%-toename van de investeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Een 1 %/punt-toename van het
Een 1%-toename van het looninkomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

+ 0,35%

+ 0,27%

6) De kwartaalcijfers van de bruto investeringen

in vaste activa omvatten investeringen in woningen. bedrijfsgebouwen, vervoersmiddelen. machines en andere uitrustingsstukken. De investeringen zijn in werkelijke prijzen gemeten.
7) Zie ook De Nederlandsche Bank, Versing over

het jaar 1975, biz. 7 1 : ..Met name de sterke terugval van de investeringsgeneigdheid van het
bedrijfsleven deed verwachten dat de kredietontwikkeling ook zonder restrictieve maatregelen
binnen de uit een monetairoogpunt aanvaardbare grenzen zou blijven”.
8) De Nederlandsche Bank, Kwartaalconfronlatie van middelen en hesledingen, 1982. Niet voor
seizoen gccorrigeerde kwartaalcijfers.

517

Auteur