Dynamische koopkracht stijgt fors
Aute ur(s ):
CBS
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4154, pagina 447, 29 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving
De meeste koopkrachtplaatjes gaan uit van ongewijzigde omstandigheden. Het zijn vooral prijzen, lonen, uitkeringen en heffingen die
deze ‘statische’ koopkracht bepalen. Maar voor individuen zijn veranderingen in persoonlijke omstandigheden vaak veel ingrijpender.
Wie werk vindt, kan er tientallen procenten op vooruit gaan en een echtscheiding kan een dramatisch verlies van koopkracht
veroorzaken. Deze effecten komen in de statistiek van de dynamische koopkracht tot uiting.
Koopkrachtontwikkeling
In 1996 nam de koopkracht toe met anderhalf procent ten opzichte van 1995. Dat is de grootste stijging sinds 1990.
De toename van de koopkracht liep uiteen tussen groepen (tabel 1). Jongeren gingen er veel op vooruit; als ze na een studie gaan
werken, neemt hun inkomen meestal sterk toe. In het, veel lagere, statische koopkrachtcijfer komt dit niet tot uiting. Bij gepensioneerden
was de koopkrachtstijging gering. Bij deze groep komen relatief weinig veranderingen in de persoonlijke omstandigheden voor. Het
dynamische koopkrachtcijfer verschilt daardoor nauwelijks van het statische. In huishoudens met loon als belangrijkste inkomensbron
was de koopkracht-stijging weer wat groter (loon stijgt veelal met leeftijd en ervaring), en ook in huishoudens met een uitkering steeg de
koopkracht met meer dan anderhalf procent, vooral door het vinden van een baan. Bij huishoudens die zowel in 1995 als in 1996 van een
uitkering afhankelijk waren, steeg de koopkracht met 1,1%. Dit was nog aanzienlijk hoger dan het statische koopkrachtcijfer; ook andere
veranderingen in het huishouden beïnvloeden de koopkracht van deze groep dus positief.
Tabel 1. Koopkracht 1995-1996, aantal personen (% van totaal) en mediaan koopkrachtmutatie (%)
aantal
Totaal
100
Samenstelling huishouden
eenpersoonshuishouden
meerpersoons met kinderen
meerpersoons zonder kinderen
35
47
Leeftijd hoofdkostwinner
jonger dan 25 jaar
25 tot 45 jaar
45 tot 65 jaar
65 jaar en ouder
43
37
15
(gemiddeld 1995 en 1996)
25%-groep
25%-groep
25%-groep
25%-groep
0,9
1,5
2,1
1,3
5
0,2
1,0
0,8
5,9
1,7
1,7
1,3
59
0,2
0,9
0,7
1,1
1,9
1,3
1,6
0,5
25
25
25
25
statisch
1,5
18
Inkomensbron huishouden (exc. zelfstandigen)
loon
pensioen
19
uitkering
13
overig
3
Inkomen
laagste
tweede
derde
hoogste
dynamisch
0,8
1,1
0,2
0,8
1,3
1,7
1,8
1,7
0,7
1,0
0,8
0,9
Dynamiek
Deze verschillen tussen groepen geven geen goed beeld van de grote variatie in koopkrachtmutaties. Bij één op de vijf mensen steeg de
koopkracht met meer dan 10%, bij één op de zeven daalde de koopkracht met meer dan 10% (figuur 1). Bij huishoudens met een uitkering
komen de meeste grote koopkrachtmutaties voor: bij 27% een forse (meer dan 10%) stijging, bij 15% een forse daling.
Figuur 1. Verdeling koopkrachtmutaties, 1995-1996
Deze grote mutaties zorgen er vaak voor dat mensen op een andere plaats in de inkomensverdeling terecht komen. Vier van de zes
mensen in de laagste 10%-groep in 1995 behoorden een jaar later nog tot de laagste groep, één behoorde tot de tweede 10%-groep en
één is meer dan een trede opgeschoven (tabel 2). Iets meer dan de helft van de mensen behoorden in 1996 tot dezelfde 10%-groep als in
1995. Negen procent van de mensen is meer dan een trede gedaald en acht procent steeg meer dan een trede. De grote sprongen op de
inkomensladder hebben vooral te maken met veranderingen in de samenstelling van het huishouden en stoppen met werken.
Tabel 2. Overgangskansen van 10%-groepen koopkracht in 1995 (verticaal) naar 10%-groepen in 1996
10%groep
1995



1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10










67
10
5
4
3
2
2
2
2
2
10%-groep 1996
2
3
4
16
62
11
4
2
2
1
1
1
0
5
17
54
13
4
2
1
1
1
1
3
5
19
46
14
5
3
2
1
1
5
6
7
8
9
2
2
6
21
44
15
6
3
1
1
2
1
2
7
22
42
15
6
3
1
1
1
1
2
7
22
43
15
5
2
1
1
1
1
3
7
22
46
14
4
1
0
0
1
1
2
5
22
56
12
10
1
0
0
0
0
1
1
3
16
77
Het begrip koopkracht
Iemands koopkracht wordt gebaseerd op het besteedbaar inkomen van het huishouden waartoe hij of zij behoort.
Gezinsinkomens worden door standaardisatie vergelijkbaar gemaakt. Om inkomens uit verschillende jaren met elkaar
vergelijkbaar te maken, wordt gedefleerd met de consumentenprijsindex. De gegevens zijn gebaseerd op het
Inkomenspanelonderzoek.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)