Driehoeksverhouding
De afgelopen weken is het bijzonder onrustig geweest
op de Internationale valutamarkten. De ontwikkelingen
stonden in het teken van een opmars van de dollar, die
door niets of niemand te stuiten leek. Herhaaldelijk werd
door centrale banken, waaronder ook de Nederlandsche
Bank, geTntervenieerd door vele miljoenen dollars op de
valutamarkten aan te bieden, maar dit bleek uiteindelijk
slechts een vertragend effect te sorteren; in Amsterdam
bij voorbeeld is de dollarkoers sinds het begin van dit jaar
met zo’n twaalf cent gestegen. Evenmin bleken de medio
januari in Europa doorgevoerde renteverhogingen in
staat de opwaartse druk op de dollar te verminderen. En
Bundesbank- president Pohl werd welhaast door de
markt in zijn gezicht uitgelachen, toen zijn hardop uitgesproken voorkeur voor een lagere dollarkoers met een
snelle stijging begroet werd.
Toevallig vielen deze gebeurtenissen samen met de
vorige week belegde conferentie van de G-7, de groep
van de zeven grootste westerse industrielanden. Deze
bijeenkomst heeft niet veel opgeleverd. Als een teleurstelling kwam dat echter niet, aangezien een echte crisis de
G-7 drtmaal niet boven het hoofd hing en de verschillende
standpunten te ver uiteenliggen om dan nog resultaten
mogelijk te maken. Men volstond na afloop dan ook met
het belijden van de goede wil tot samenwerking en met
de mededeling dat het huidige beleid ter stabilisatie van
de wisselkoersen naar tevredenheid functioneert. Dit bericht werd door de valutamarkten meteen op z’n waarde
getest, want de nieuwe Amerikaanse werkloosheidscijfers leidden tot een nieuwe verhoging van de vraag naar
dollars. Uiteindelijk bleek een dubbele interventieronde
van de centrale banken noodzakelijk om ook deze opmars van de dollar tot staan te brengen.
De achtergronden van de huidige grote vraag naar
dollars zijn inmiddels wel duidelijk geworden. De belangrijkste oorzaak is een speculatieve kapitaalbeweging, die
in gang is gezet door de verwachting dat de rente in de
VS, na eerdere tariefverhogingen van de Fed, op korte
termijn nog verder zal stijgen. Deze verwachting is gebaseerd op de vele tekenen die wijzen op een blijvend hoge
groei van de Amerikaanse economic. Gezien de krappe
situatie op de arbeidsmarkt en de reeds hoge bezettingsgraden zou dit een versnelling van de inflatie tot gevolg
kunnen hebben. Aangezien Fed-voorzitter Greenspan
recentelijk heeft aangegeven dat hij in dat geval niet zal
aarzelen het monetaire beleid te verkrappen, ligt het in de
verwachting dat de huidige rentetarieven in de VS zullen
stijgen.
Vooralsnog lijken de centrale banken niet van zins het
intervenieren op te geven. Een voor de hand liggende
verklaring voor hun verzet is dat de dollarkoers de bovengrens van de door de G-7 afgesproken bandbreedte zal
zijn genaderd. In zo’n geval moet voorkomen worden dat
de markt het vermoeden krijgt dat deze grens daadwerkelijk overschreden is, want dat zou additionele speculatieve kapitaalbewegingen oproepen. Er is echter meer
aan de hand. Geen van de lidstaten van de G-7 is bereid
het binnenlandse beleid zodanig aan te passen dat het
onevenwichtige karakter van de handelsstromen erdoor
zou kunnen verminderen. En juist een lage dollarkoers
stelt de drie belangrijkste deelnemers van de G-7 in staat
deze weigerachtige houding vol te houden.
De Amerikaanse economie, getekend door het dubbeltekort, dreigt zoals gezegd oververhrt te raken. Het land
zou het beste gediend zijn met een belastingverhoging,
niet alleen om het federate overheidstekort te verlagen
15-2-1989
maar vooral om de bestedingen van de gezinnen te
beperken. Hierdoorzou de handelsbalans kunnen verbeteren en zouden verdere rentestijgingen ter beteugeling
van de inflatie kunnen uitblijven. Bush heeft deze mogelijkheid echter uitgesloten, zodat het onwaarschijnlijk is
dat de Amerikaanse invoer snel zal afnemen. In deze
situatie is een blijvend hoge dollarkoers minder gewenst,
omdatdat de uitvoerzou afremmen waardoorde handelsbalans er op den duur nog ongunstiger zou uitzien.
De twee grote tegenspelers van de VS, Japan en
West-Duitsland, hebben ook zo hun eigen motieven om
de dollarkoers laag te houden. Vooral de Westduitsers zijn
niet erg genegen om toe te geven aan de Amerikaanse
druk om hun binnenlandse bestedingen te verruimen, wat
de import vanuit de VS meer kans zou geven. Zij zijn zeer
beducht voor inflatie en alleen al daarom achten zij een
stimulering van de bestedingen momenteel uit den boze;
niet voor niets heeft de Bundesbank onlangs nog de
rentetarieven verhoogd. De Japanse bestedingen zijn de
laatste jaren wel verruimd, maar dit land treft het verwijt
dat het de binnenlandse markt nog steeds te weinig voor
de import openstelt. Zou nu de Amerikaanse export als
gevolg van de hogere dollarkoers dreigen af te nemen,
dan zou dat de druk op West-Duitsland en Japan om
aanpassingen door te voeren verhogen. Los daarvan is
een verhoging van de dollarkoers ook uit hoofde van de
inflatiebestrijding ongewenst, omdat de importkosten
daardoor toenemen. Het is dan ook mooi meegenomen
dat de huidige interventies, waarbij dollars te koop worden
aangeboden, een verkrappend effect op de geldmarkt
hebben. Ten slotte is het de vraag of West-Duitsland en
Japan werkelijk zo rouwig zijn om het voortbestaan van
het Amerikaanse dubbeltekort. Bij gebrek aan kredietwaardig geachte alternatieven kan een groot deel van hun
spaaroverschotten nu immers naar de Amerikaanse kapitaalmarkt vloeien. En wanneer de dollarkoers op een
lager niveau kan worden gestabiliseerd, wordt dat er
alleen maar aantrekkelijker op.
Het valt niet te ontkennen dat het bestaan van de G-7
zijn nut kan hebben. Zo is het bij voorbeeld onwaarschijnlijk dat Japan zonder de druk van een dergelijk overlegorgaan de binnenlandse bestedingen in die mate had verruimd als nu het geval is. Het is echter de vraag hoe lang
de wisselkoerspolitiek nog stand kan houden, nu zij zwaar
op de proef wordt gesteld door de speculatieve kapitaalbewegingen. Bovendien kan de schijnbaar harmonische
samenwerking niet verhullen dat elk G-7-land in feite puur
nationale belangen nastreeft. De G-7 en met name de VS
kan verweten worden dat zij te weinig rekening houden
met de belangen van de van hen afhankelijke economieen. Het uitblijven van een belastingverhoging zal
Greenspan waarschijnlijk dwingen tot een verkrapping
van het monetaire beleid, wat de rente niet alleen in de
VS zal doen stijgen, maar ook de internationale rente
omhoogtrekt. Zo komt er weer een Duitse renteverhoging
in de lucht te hangen, ter beteugeling van de inflatie die
zou kunnen ontstaan door de devaluatie van de D-mark
ten opzichte van de dollar. Op een dergelijke opwaartse
rentespiraal, die zich niet tot de G-7 zou beperken, zit
niemand te wachten. Niet in Europa, waar in landen zoals
Nederland de capaciteitsgrenzen nog niet bereikt zijn, en
zeker niet in de ontwikkelingslanden die nog zuchten
onder een grote buitenlandse schuld.
R. Zelle
149