Deeltijdarbeid: instrument voor
herverdeling van arbeid?
DRS. A. VAN DER VEEN* — DRS. S. IJ. ROOSMA**
Bij het zoeken naar oplossingen voor de werkloosheidsproblemen wordt
dikwijls deeltijdarbeid als belangrijke mogelijkheid genoemd. Veel is er over deeltijdarbeid
echter niet bekend. In dit artikel wordt onderzocht in welke mate deeltijdarbeid reeds in
verschillende soorten functies voorkomt en wordt geprobeerd aan de hand van
vraag- en aanbodfactoren na te gaan welke betekenis het werken in deeltijd in de toekomst
zou kunnen krijgen. De auteurs verwachten dat deeltijdarbeid voornamelijk
een zaak van gehuwde vrouwen zal blijven en dat een algemene herverdeling van
arbeid er niet mee wordt bereikt.
Inleiding
Gegevens over deeltijdarbeid
Voordat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zijn rapport over plaats en toekomst van de Nederlandse Industrie had gepubliceerd, was het nog respectabel
na te denken over het scheppen van arbeidsplaatsen in de
kwartaire sector en over herverdeling van arbeid. Deeltijdarbeid werd toen nog aangeprezen als middel om te komen
tot herverdeling van arbeid in verband met de toenemende
werkloosheid. Het lijkt ons aannemelijk dat deze belangstelling zal terugkeren, mede gezien de pas verschenen nota
van de Raad van Centrale Ondernemingsorganisaties over
deeltijdarbeid. In dit artikel gaan we na welke rol deeltijdarbeid nu speelt en wat in de toekomst de betekenis van
deeltijdarbeid kan zijn voor de herverdeling van werk.
De directe aanleiding voor dit artikel was een onderzoek in
opdracht van de provincie Groningen naar de rol die deeltijdarbeid zou kunnen vervullen op de Groningse arbeidsmarkt 1). Het onderzoek voor de provincie Groningen was
gericht op het beantwoorden van de volgende vragen: Wat is
de positie van deeltijdarbeid in de huidige werkgelegenheidsstructuur? Welke ontwikkelingen zijn er te verwachten
in de vraag naar en het aanbod van deeltijdarbeid? En ten
slotte, in hoeverre zou de provincie Groningen met haar
specifieke arbeidsmarktproblemen moeten anticiperen op
toekomstige ontwikkelingen op de deeltijdarbeidsmarkt?
Nu is een dergelijk onderzoek in Nederland niet uniek. Veel
gemeenten bijvoorbeeld hebben onderzoek gedaan naar de
mogelijkheden van deeltijdarbeid binnen het gemeentelijk
overheidsapparaat 2). De nationale overheid besteedde veel
aandacht aan de bestudering van emancipatie en deeltijdarbeid als aspecten van het overheidspersoneelsbeleid 3).
Deze onderzoeken hebben echter gemeen dat ze zijn gericht
op de specifieke problemen van de betreffende organisatie.
Eveneens tamelijk specifiek is het bekende onderzoek van
De Jong e.a. 4), waarin wordt ingegaan op de kosten en
baten van deeltijdarbeid voor werkgevers. Meer in het algemeen gaven Couzijn e.a. 5) aandacht aan organisatorische
aspecten van deeltijdarbeid en aan kosten en baten voor
werkgevers.
In het onderstaande proberen we een antwoord te geven
op de vraag in hoeverre deeltijdarbeid een rol kan spelen
bij een herverdeling van arbeid.
Op basis van de Volkstelling 1971, de Arbeidskrachtentellingen 1975 en 1977 en de Werkgelegenheidsenquete 1978
van het Ministerie van Sociale Zaken hebben wij statistisch
materiaal verzameld over part-time werkgelegenheid voor
vrouwen en mannen per bedrijfstak en per beroepsgroep.
Voor de technische problemen verwijzen wij naar ons rapport. Onder een part-timer verstaan wij iemand die minder
dan 25 uren per week werkt.
In label 1 staat een aantal ontwikkelingen beschreven:
— het aantal vrouwen dat minder dan 25 uur per week werkt
is in Nederland in de jaren zeventig relatief en absoluut
gezien sterk toegenomen;
— de bedrijfstakken landbouw en visserij, bouwnijverheid,
transport, opslag en communicatiebedrijven en de overige dienstverlening vallen op met hoge aandelen parttime werkende vrouwen. Dit geldt met name voor de
bedrijfstak overige dienstverlening;
— hoewel de bouwnijverheid een tamelijk hoog percentage
part-timers kent, gaat het absoluut gezien om weinig
vrouwen;
— enigszins tegen de verwachting in werken er relatief weinig vrouwen minder dan 25 uur per week in het bank- en
verzekeringswezen en bij de zakelijke dienstverlening.
104
Het percentage vrouwelijke part-timers in de overige
dienstverlening is toegenomen van 23% naar 42%. Dit bij
* Verbonden aan de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen.
** Werkzaam bij het Economisch Technologisch Instituut Friesland
te Leeuwarden.
1) Stichting Federatie van Noordelijke Economische Instituten,
Deellijdarbeid, wenkend of wijkend perspectief, Assen, maart 1980.
2) Groningen, Enschede, Rotterdam, Utrecht.
3) Emancipatie en deellijdarbeid als aspecten van het overheidspersoneelsbeleid, Den Haag, nr. 1 juli 1977; nr. 2, november 1978;
nr. 3, februari 1979; nr. 4, augustus 1979^
4) De Jong e.a., Beter ten halve gewerkt? Leiden, 1974.
5) Couzijn e.a., Deeltijdarbeid, wat heb je eraan? Intermediair, 30
november 1979.
een stijgende totale werkgelegenheid voor vrouwen in deze
waargenomen. Alleen in de Industrie is er voor 1978
sector. Opmerkelijk is echter het feit dat in de Industrie het
sprake van een breuk.
aantal part-timers is toegenomen, ondanks een dalende
totale werkgelegenheid voor vrouwen.
Behalve een opsplitsing van part-time werkgelegenheid
naar bedrijfstakken kan een verdeling worden gegeven naar
Tabel I. Overzicht van deeltijdarbeid door vrouwen per
bedrijfstak, absoluut en in procenten van het totale aantal
werkzame vrouwen
1971
X 1.000
1975
in procenten
X 1.000
1977
in procenten
X 1.000
1978
in procenten
-j
Tabel 3. Personen met een beroep als voornaamste bezigheid
naar geslacht, beroepsgroep en wekelijkse arbeidsduur, 1975
X 1.000
in pro-
25.5
18.0
39,2
18,0
30,0
39,9
1-4 Delfstoffenwinning, Industrie
en
openbare
nutsbedrijven
5 Bouwnijverheid
en installatiebedrijven ……
6 Handel, horeca
en reparatie . .
7 Transport, opslag en communicate ……
8 Banken. verzekeringen en zakelijke diensten
9 Overige dienstvertening (openbaar bestuur.
onderwijs, gezondheidszorg
e.d.) ……..
110.2
23,1
190.0
35.1
241,0
38.7
209.6
21,0
357.0
29,4
426,0
32,8
32,6
(1) in procenten
van. (2)
(2)
(3)
MANNEN
Wetenschapsbeoefenaren e.a. vakspecia1
516
166
16
1 445
53
0
54
24
8
337
42.1
Totaal ……….
Totaal
(1)
10.0
Minder dan
25 uur
centen
Bedrijfstakken volgens SBI 1970
0 Landbouw en
•
beroepsgroepen (label 3).
Beleidsvoerende en hogere functies . . .
29,5
14,9
37.0
20.9
35,0
21.4
21,5
2,8
19.6
6.0
28,5
9.0
39.1
36,5
36,8
14,2
71,0
24,6
83.0
27.9
31.1
5,0
18,3
9,0
26.5
12,0
34,3
37,5
0,6
1.5
VROUWEN
Wetenschapsbeoefenaressen e.a. vakBeleidsvoerende en hogere functies . . .
7? 8
0
15.7
18,1
26,0
24.5
28.0
24,8
238
24,9
34 9
88
15.3
19.3
Bron: CBS. Arbeidskrachlenlflling 197S. biz. 28.
Bronnen: CBS, Volkslelling 1971; CBS. Arbeidskrachlenlellingen 1975 en 1977: Ministerii
van Sociale Zaken. Werkgelegenheidsfnquele 1978.
Tabel 4. Personen met een beroep als nevenactiviteit naar
geslacht, beroepsgroep en arbeidsduur, 1975 X 7.000
Minder dan
25 uur
Tabel 2. Overzicht van deeltijdarbeid door mannen per
bedrijfstak, absoluut en in procenten van het totale aantal
werkzame mannen
X 1.000
Bedrijfstakken volgens de SBI 1970
0 Landbouw en
visserij ……
1-4 Delfstoffenwin
ning, industric
en
openbare
nutsbedrijven
5 Bouwnijverheid
en installatiebedrijven ….
6 Handel, horeca
en reparatie . .
7 Transport, opslag en communicatie ……
8 Banken. verzekeringen en zakelijke diensten
9 Overige dienstverlening ….
Totaal ……….
in procenten
1975
X 1.000
1977
in procenten
X 1.000
(1) in procenten
van (2)
(1)
(2)
(3)
1
1
100
3
100
66,7
MANNEN
Wetenschapsbeoefenaren e.a. vakspeciaBeleidsvoerende en hogere functies . . .
1971 I)
Totaal
1978
in procenten
in procenten
3
VROUWEN
Wetenschapsbeoefenaressen e.a. vak—
—
2.4
6
2,6
3,2
17
—
6
1,7
18
1.8
1.0
—
—
3
0,6
5
1.0
1.0
—
—
14
2.6
15
2.8
—
3
1,2
4
1.4
2,1
5
2,3
8
3,5
3.1
0
20
1
26
27
50
85.0
0
56.0
3.1
—
Beleidsvoerende en hogere functies . . .
_
—
—
24
2,4
30
4,6
5.2
56,5
1.6
72
2,1
86
2.6
2.5
Bronnen: zie label I.
1) In de Volkstelling van 1971 wordt voor mannen geen verdeling naar bedrijfstakken
gegeven.
Tabel 2 geeft aanleiding tot de volgende constateringen:
— voor het totaal van de bedrijfstakken kan worden vast-
Bron: CBS. Arkeidskrachlemelling 1975. biz. 28.
Als we kijken naar personen met een deeltijdbaan als
voornaamste bezigheid, dan valt voor de mannen op dat in
het onderwijs, onderzoek en de kunst ca. 3% part-timers
(minder dan 25 uur) werkzaam zijn. Voor de vrouwen valt,
naast het aandeel in het onderwijs, onderzoek en de kunst,
het hoge aandeel part-timers in dienstverlenende functies
op. Bij een opdeling van part-time werkgelegenheid naar
geslacht en burgerlijke staat is de volgende label illustratief.
Tabel 5. Part-time werkgelegenheid in Nederland, 1977 naar
geslacht en burgerlijke staat
gesteld dat er sprake is van een groei van het absolute
en relatieve aantal mannen dat minder dan 25 uur per
week werkt, nl. van 1,6% in 1971 tot ca. 2,5% in 1978;
— voor de afzonderlijke bedrijfstakken kan op basis van drie
jaren Over het algemeen een stijgende tendens worden
ESB 4-2-1981
Mannen ……….
Vrouwen ………
waarvan gehuwd
86.000
426.000
357.000
Bron: CBS. Arbeidskrachlenlelling 1977.
105
Vraag naar en aanbod van deeltijdarbeid
onderzoek en meningen die in enquetes zijn verwoord.
De aspecten waarop onderzoek zich zou moeten richten, zijn
Om maar direct onze voornaamste conclusie te vermelden:
produktiviteit en arbeidskosten.
Bepalend voor de produktiviteit van een werknemer zijn
er is verbazingwekkend weinig bekend over de relatie tussen
deeltijdarbeid en arbeidsmarkt, met name in relatie tot het
werkloosheidsprobleem. Deze constatering is van belang,
omdat er op zich zelf genoeg te zeggen valt over ontwikkelingen aan de aanbod- en vraagkant van de deeltijdarbeids-
ting van leidinggevend personeel en kosten voorcommunicatie en coordinatie. Wat betreft arbeidskosten zijn van belang
de loonkosten, het verloop, kosten voor werving, selectie,
markt. Zodra echter vraag en aanbod op elkaar moeten
worden aangesloten, blijkt dat we weinig weten over de
vorming en opleiding en kosten voor extra materiele voorzieningen. Wij zullen hier geen onderzoek en enquete-
o.a. het verzuim, de inbreng van kennis en ervaring, de belas-
mechanismen die de resulterende werkgelegenheid en werk-
materiaal bespreken dat deze zaken uiteenrafelt (zie hiervoor
loosheid bepalen. We beginnen met enkele opmerkingen over
de ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodkant.
Couzijn e.a.) 8). Duidelijk is echter dat geen ondubbelzinnige
conclusies zijn te trekken. Ten aanzien van een aantal factoren blijkt dat er onvoldoende onderzoek is gepleegd om
uitspraken te kunnen doen of blijkt dat onderzoek elkaar
Aanbod
Voor- en nadelen voor individuen om in deeltijd te gaan
werken zijn de laatste jaren genoegzaam besproken 6). We
noemen bijvoorbeeld dat er een toenemende belangstelling
bestaat (bij hogere-inkomenstrekkers) om economische
groei te besteden aan meer vrije tijd en om te komen tot een
tegenspreekt. Over een onderwerp als produktie per produktief uur valt wel de uitspraak te doen dat deeltijders een
relatief hogere produktie per uur leveren, met alle gevolgen
voor de werkgelegenheid overigens. Wat betreft de
arbeidskosten kunnen geen algemene conclusies worden
getrokken. Van belang is echter dat een aantal posten
doorbreking van het rollenpatroon in het gezin (of andere
die samen de arbeidskosten vormen, onderhevig is aan
samenlevingsvormen). Minder nadruk krijgt het argument
dat deeltijdarbeid zonodig meer inkomen kan opleveren in
gezinnen of samenlevingsvormen en verder het feit dat een
administratie, materiele voorzieningen, vorming en opleiding
toenemend aantal mensen voor een uitkering krachtens de
van een forse uitbreiding van het aantal deeltijders, kunnen
binnen organisaties overgangsproblemen ontstaan, die
WAO, ABP en AAW volledig wordt afgekeurd hoewel deze
mensen in deeltijdbanen, als ze bestonden, hun restcapaciteit
schaaleffecten. Een paar deeltijders doen de kosten van
niet direct sterk progressief oplopen. Als echter sprake is
hogere personele kosten veroorzaken en die daarom als
zouden kunnen benutten. Er zijn tekenen die crop wijzen
drempel fungeren om meer deeltijders in dienst te nemen.
dat men bij de Gemeenschappelijke Medische Diensten het
volledig afkeuren van mensen weer ter discussie wil stellen
om zo de overheid en werkgevers ertoe te bewegen part-time
markt toe te lichten met een enquete onder Westduitse indus-
Het is interessant om de vraagkant van de deeltijdarbeidstrie’le bedrijven 9). Aan de enquete werkten 4.151 onderne-
banen te zoeken c.q. te creeren voor gedeeltelijk arbeids-
mingen mee. De enquete zocht een antwoord op de vraag hoe
ongeschikten.
Schattingen van het aanbod van deeltijdarbeid voor de
groot het potentieel aantal arbeidsplaatsen was dat in prin-
toekomst staan of vallen met de weging van bovenstaande
factoren. Een instituut als de WRR b.v. stelt in zijn rapport
over de komende 25 jaar 7) dat bij een economische groei
van 3% per jaar deeltijdarbeid sterk zal groeien. Als oorzaken
noemt de Raad de voorkeur voor meer vrije tijd bij hoger
opgeleiden en het feit dat gehuwde vrouwen niet meer willekeurige banen accepteren, die niet overeenkomen met hun
opleidingsniveau. Bij nulgroei zal de groei van deeltijdarbeid
volgens het WRR-rapport nog veel sterker zijn. Dit laatste
scenario is naar onze mening nogal problematisch. Is er
misschien nulgroei omdat mensen in deeltijd willen werken?
Of is er bij nulgroei soms meer ruimte (of noodzaak) voor
deeltijdarbeid? Om dit te kunnen beoordelen is het van groot
belang om te weten hoe vraag en aanbod op elkaar inwerken.
Bezien vanuit individuele voor- en nadelen lijkt het ons
plausibel, dat bij een verslechterende economische situatie
het inkomen minder zal toenemen en dat mensen met modale
en lagere inkomens dan minder snel geneigd zullen zijn een
volledige baan voor een deeltijdbaan te ruilen, dan bij een
hogere economische groei het geval zou zijn. Aan de andere
kant zullen mogelijkerwijs meer mensen vanuit een werkloosheidssituatie, b.v. als schoolverlaters, een part-time baan
ambieren. Van hoger opgeleiden mag worden verwacht dat
zij ten behoeve van de emancipatie bereid zullen zijnarbeids-
tijd af te staan aan vrouwen. Maar ook is uiteraard de algemene economische situatie van groot belang: is het mogelijk
cipe te splitsen was in deeltijdbanen. De achtergrond voor
deze vraagstelling was de verslechterde arbeidsmarktsituatie
in Duitsland, zowel op de,,markt” voor volledige als die voor
deeltijdbanen: er waren ca. 200.000 werklozen die een deeltijdbaan zochten met daartegenover een openstaande vraag
naar 20.000 part-timers; verder was er een werkloosheid van
900.000 personen die een volledige baan zochten en een openstaande vraag naar full-time werknemers van 200.000. In de
eerste plaats probeerde de enquete uit te vinden in hoeverre
bestaande volledige banen zouden kunnen worden omgezet
in deeltijdbanen ,,onder de heersende omstandigheden,
zonder bedrijfseconomische nadelen”. Tabel 6 geeft een
overzicht van het resultaat.
Het blijkt dat 40% van de bedrijven aangeeft dat splitsing
mogelijk is in de produktiesfeer; 45% geeft aan dat splitsing
mogelijk is in de administratieve sfeer (dat hoeven dus niet
dezelfde bedrijven te zijn), maar over het algemeen komen
daar kennelijk iets minder banen in aanmerking. Opvallend is,
dat het percentage ondernemingen dat splitsing van administratieve functies mogelij k acht, sterk toeneemt met de grootte
van het bedrijf, maar dat het percentage van banen sterk afneemt met de grootteklasse. Onze interpretatie is dat communicatie- en coordinatieproblemen mogelijk zo sterk toenemen met de grootte van het bedrijf dat er een toenemende
weerstand ontstaat tegen meer deeltijdarbeid.
om op een deeltijdbaan over te gaan, worden promotiekansen
erdoor verminderd en wil de werkgever het eigenlijk wel?
Vraag
6) Zie b.v. B. Akkerboom en L. Kootstra, Naar een herverdeling
van arbeid, in J. Smit, Naar een vijfurige werkdag; herverdeling van
De bereidheid van werkgevers om mee te werken aan het
totstandkomen van deeltijdbanen, hangt af van hun inschatting van de relatieve prestaties van deeltijders. Over de gevolgen van de invoering van deeltijdarbeid voor het bedrijfs-
arbeid over de seksen, Socialisme en democratic, 1978, nr. 10.
7) Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De komende
leven en de overheid doen veel geruchten de ronde, maar
er is weinig empirisch onderzoek gedaan. Vaak wordt ook
weinig onderscheid gemaakt tussen vergelijkend empirisch
106
vijfentwintig jaar. Den Haag, 1977.
8) Couzijn e.a., op. cit.
9) Friedrich e.a., Zu den Beschaftigungserwartungen, den Arbeitsplatzreserven und zum Potential an zusatzlichen Teilzeitarbeits-
platzen in der Verarbeitenden Industrie und im Bauhauptgewerbe,
Mitieilungen aus der Arbeitsmarkt und Berufsforschung, Vol. 2,
1978.
tot
Tabel 6. Enqueteresultaat over de mogelijkheden
splitsing van banen in de Westduitse Industrie
Tabel 7. Voor- en nadelen van deeltijdarbeid in vergelijking
met full-time arbeid volgens Westduitse ondernemers
Belangrijk
Aantal onder- Aantal volle- Aantal onder- Aantal vollenemingen dat dige banen op nemingen dat dige banen op
aangaf split- produktie- aangaf split- administratief
sing van banen niveau dat sing van banen niveau dat
mogelijk te
splitsbaar
mogelijk te
door deze
achten op
ondernemin- achten op
werd geacht
produktie- gen splitsbaar admin is t rat ief
niveau
niveau
werd geacht
(in procenten) [in procenten) (in procenten) (in procenten)
Grondstoffen- en produktiegoederenindustrie …….
Investeringsgoederenindustrie
Verbruiksgoederenindustrie .
Voedings- en genotmiddelenindustrie . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
waarvan ondernemingen met:
—
SOwerkn. of minder
—
50-199 werkn.
— 200-999 werkn.
—
1.000 werkn. of meer
Minder
belangrijk
36
12
24
34
40
17
5
32
20
27
Onbelangrijk
Loonkosten:
Aantal bed rijfsongeva lien:
Kosten voor materiele voorzieningen:
54
27
45
15
11
15
66
38
46
9
10
14
36
38
16
13
43
45
15
11
38
37
36
39
24
(6
11
28
41
49
50
25
10
14
10
8
Administratiekosten incl. werving, selectie,
opleiding en vorming:
0
Ziekte en ander verzuim:
18
24
7
Verloop:
9
30
2
Regionaal aanbod van arbeid skrach ten:
Een tweede reeks van vragen in deze enquete betrof vooren nadelen van deeltijdarbeid of, zoals Friedrich c.s. stellen,
,,het toetsen van meer of minder plausibele gemeenplaatsen
over hogere kosten enerzijds en hogere produktiviteit van
deeltijders anderzijds”. Er werden twee vragen aan de ondernemers voorgelegd, ieder gespecificeerd naar een aantal
aspecten. De voor deeltijdarbeid belangrijke aspecten waren:
de flexibele inzetbaarheid van het personeel; de produktiviteit per uur; de loonkosten; het aantal bedrijfsongevallen;
de kosten voor materiele voorzieningen; de administratiekosten; ziekte en ander verzuim; het verloop; het regionaal
aanbod van arbeidskrachten; de sfeer in het bedrijf en ten
slotte de belasting van leidinggevende functies. Ten aanzien
van deze aspecten werd gevraagd of deeltijdarbeid in vergelijking met full-time arbeid positief, indifferent of negatief
werd beoordeeld. In de tweede plaats werd gevraagd of deze
aspecten op zich zelf belangrijk, minder belangrijk of onbelangrijk waren in de kostencalcultatie van het bedrijf. In
label 7 worden de uitkomsten vermeld. Met een kruisje moest
het bedrijf de genoemde vragen beantwoorden; in de label
tellen per onderwerp de percenlages dus op lol 100.
Er blijkt dat de bedrijven deeltijdarbeid in vergelijking met
full-time arbeid, op basis van de verschillende koslenaspeclen overwegend negatief beoordelen en dal deze aspeclen
niel onbelangrijk zijn in de koslencalculalie van hel bedrijf;
er is overigens een niet onbelangrijke minderheid die deeltijdarbeid posilief beoordeelt. Aspecten als produklivileil per
uur en flexibele inzetbaarheid van het personeel worden
positief beoordeeld en gelden als belangrijk in de kostencalculatie. De resullalen van deze Weslduitse enquete onder
industriele bedrijven lijken ons van belang voor de Nederlandse situatie. Een redelijk percentage van de bedrijven
geeft aan dat splitsing van banen mogelijk is. Het gaat hier
om ongeveer 10% van de banen. Er blijkt echter ook dat de
financiele drempels om deeltijdarbeid in te voeren vrij hoog
zijn. Men kan zich daarom afvragen of in de Industrie grote
veranderingen te verwachten zijn t.a.v. deeltijdarbeid. De
gevoerde discussie over arbeidstijdverkorting en de argumenten die daartegen door werkgevers zijn gebruikt bevestigen
naar ons idee enig pessimisme. Aan de andere kant wordt
nu van de zijde van de Raad van Centrale Ondernemingsorganisaties naar werkgevers toe bepleit om meer deeltijdarbeid toe te staan, met name om het ziekteverzuim te bestrijden. Voor de dienstensector is geen onderzoekmateriaal
5
Sfeer in het bedrijf:
24
16
32
Belasting van leidinggevende functies:
0
5
Flexibele inzetbaarheid personeel:
34
7
5
20
Produktie per uur:
32
22
Deeltijdarbeid en werkgelegenheid
Behalve ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodkant zo-
als die hierboven zijn besproken, zijn er natuurlijk andere belangrijke factoren die de interactie van vraag en aanbod bei’n-
vloeden. Zo is algemeen bekend dat de werkgelegenheidssituatie van invloed is op de beslissingen van gehuwde vrouwen
om al of niet een baan te zoeken. Kwantitatief van groter
belang is echter de natuurlijke groei van de beroepsbevolking. De komst van jongeren op de arbeidsmarkt speelt een
doorslaggevende rol 10). Belangrijk is daarom de vraag in
hoeverre de werkgelegenheidssituatie jongeren ertoe zal
brengen te kiezen voor een deeltijdbaan. Mogelijk treedt een
soort ontmoedigingseffect op waardoor jongeren besluiten
naar een deeltijdbaan te gaan zoeken of, in plaats van naar
een deeltijdbaan, naar een volledige baan. In het algemeen is
zeer weinig bekend over de relatie tussen deeltijdarbeid en
arbeidsmarkt. Deze lacune in kennis betreft met name ook de
macro-economische aspecten van de invoering van deeltijdarbeid. In deze paragraaf bespreken we daarom een aantal
elementen die de uitkomst van een kosten-batenanalyse op
macro-economisch niveau bepalen.
Concurrentie tussen part-timers en full-timers is een potentie’le bron van conflicten en is voor de vakbeweging soms aanleiding geweest deeltijdarbeid argwanend te bekijken. De
bonden in de detailhandel hebben bijvoorbeeld gesteld dat
het groeiend aantal getrouwde vrouwen een bedreiging vormt
beschikbaar. Het huidige hoge percentage deeltijders in
dienstverlenende beroepen geeft aan dat er een sterke be-
reidheid en/of harde noodzaak is om deeltijders in dienst
te nemen.
ESB 4-2-1981
10) Centraal Planbureau, Omvang en samenstelling van het trendmatig arbeidaanbod 1975 en 2000, Monografie no. 22. Staatsuitgeverij. Den Haag, 1978.
107
voor (jongere) werknemers in de detailhandel met een volle-
het aanbod van vrouwen op dedeeltijdarbeidsmarkt,’omdat
dige baan. De mogelijkheid van concurrentie met full-timers
verschilt per bedrijfstak, maar is zeer belangrijk vanuit werkgelegenheidsoogpunt. Voor bedrijven waarin het werk is ge-
vanwege de hoge WW- en WAO-percentages vrouwen additioneel inkomen willen verwerven. In de tweede plaats hebben wij de Duitse enquete zoals vermeld in label 7 voor Groningen herhaald. Het betrof een niet-representatieve enquete
onder 22 bedrijven en instellingen. De uitkomsten kwamen
vrijwel volledig overeen met de uitkomsten van de Westduitse
concentreerd in bepaalde piekuren, is het uit rendements-
oogpunt vermoedelijk noodzakelijk over te gaan op deeltijders. Het aantrekken van deeltijders om de Wet op het minimumloon te ontduiken is echter een bedreiging voor full-timers. Behalve in piekuren kunnen deeltijdarbeiders ook worden ingezet om de organisatie efficienter te doen verlopen,
hetgeen per saldo minder werkgelegenheid betekent. Het op
een dergelijke manier stroomlijnen van de organisatie wordt
overigens mede ingegeven door de grotere prestatie van deeltijders per produktief uur.
Ten aanzien van de relatie tussen deeltijdarbeid en werk-
enquete.
loosheid is reeds vaak gewezen op het feit dat de creatie van
groep bestaat uit personen die in de komende jaren het aan-
deeltijdbanen additioneel aanbod uitlokt: er kan een groot
potentieel aan gehuwde vrouwen worden aangeboord. Men
Deeltijdarbeid: instrument voor herverdeling van arbeid?
Als het gaat om herverdeling van arbeid zijn er twee groepen te onderscheiden die door middel van herverdeling een
plaats in het arbeidsproces zouden willen innemen. De eerste
bod van deeltijdarbeid zullen vormen: gehuwde vrouwen, een
kan zich op het standpunt stellen dat aldus een zekere hoeveelheid verborgen werkloosheid manifest wordt, maar voor
kleine groep mannen die meer vrije tijd wensen, gedeeltelijk
afgekeurde WAO-ers, ABP-ers en AAW-ers en verder eenouder-gezinshoofden. (We weten weinig af van de komende
het functioneren van de markt heeft dat grote gevolgen; een
mogelijke toename van het aanbod betekent op zijn minst een
jongere generatie in de beroepsbevolking.) Een tweede groep
wordt gevormd door langdurig werklozen die onder de hui-
stijging van de frictiewerkloosheid 11).
dige omstandigheden geen kans maken op een baan en door
Vanzelfsprekend kan, in geval van een overschot aan ba-
nen, de invoering van deeltijdarbeid ook een oplossing bieden
voor knelpunten en daardoor een positief effect hebben op de
middel van herverdeling weer aan het werk zouden kunnen
komen.
Het huidige deeltijdarbeidspatroon wordt echter gedomi-
(regionale) werkgelegenheid. DAF in Borne en Free BV in
neerd door gehuwde vrouwen en naar wij aannemen zal dit in
Oude Pekela doen op dit moment interessante experimenten
de toekomst ook zo blijven. Dit betekent dat met het stimule-
in deze richting.
ren van deeltijdarbeid het doel van herverdeling van arbeid
Migratie en arbeidsmarktproblemen hangen nauw met el-
slechts gedeeltelijk wordt bereikt. Het zou zelfs zo kunnen
kaar samen 12). Deeltijdarbeid kan tot gevolg hebben dat de
mobiliteit afneemt. Hierbij kan men denken aan het feit dat
zijn dat met het louter stimuleren van deeltijdarbeid de werkloosheid alleen maar toeneemt. Met nadruk zeggen wij ,,zou
kunnen”, omdat we in feite weinig weten over de relatie deeltijdarbeid en werkloosheid, met name gericht op verande-
als verscheidene personen binnen een gezin (of andere samenlevingsvorm) een betaalde baan hebben de mobiliteit zal afnemen. B.v. bij de overplaatsing van de Centrale Directie van
de PTT naar Groningen spelen deze argumenten een belang-
rijke rol. In het algemeen kan dalende mobiliteit leiden tot
stagnatie op de arbeidsmarkt.
De belangrijkste macro-economische factor is vermoedelijk een veranderend inkomens- en bestedingspatroon. Van
Buuren 13) heeft aandacht geschonken aan dit probleem. Hij
meent dat de substitutie van gehuwde vrouwen voor WAO-
ers, die nu gaande is, belangrijke gevolgen zal hebben voor het
consumptiepatroon. Het leidt tot een verlaging van de collectieve-lastendruk en tot een toename van het bruto nationaal
produkt. Kwantitatief onderzoek hiernaar is niet gedaan,
maar een modelmatige onderbouwing van deze verschuivin-
rende inkomens- en bestedingspatronen en daaruit voortvloeiende werkgelegenheidsmutaties.
Daarnaast benadrukken wij de mogelijkheid dat een werkende elite zou bntstaan van gezinnen of samenlevingsver-
banden waarin twee partners werken. Over de activiteiten
van de partner van gehuwde vrouwen die zich op de arbeidsmarkt aandienen is echter geen materiaal beschikbaar.
Denkbaar is dat het vooral gaat om vrouwen van werklozen
en WAO-ers.
Voor ons is duidelijk dat de huidige substitutie van
WAO-ers en langdurig werklozen door part-timers, samengaand met een substitutie tussen beroepsgroepen, grote ver-
anderingen teweegbrengt. Meer deeltijdarbeid is dan in het
gen zou zeer op haar plaats zijn. Voor Amerika deed Strober
onderzoek naar de verschillen tussen gezinnen waarin de vrouw
buitenshuis werkte en waarin de vrouw dat niet deed 14).
algemeen niet per definitie een verbetering. Herverdeling
vergt derhalve een instrumentarium om de verdeling van arbeid rechtvaardig te doen verlopen. Andere vormen van ar-
Haar probleemstelling was: hoe besteden gezinnen waarvan
de vrouw een baan heeft, hun inkomen, wat is de verhouding
tussen consumptie en inkomen en wat is de verhouding tussen
zouden moeten worden afgewogen tegen het bevorderen van
deeltijdarbeid.
duurzame consumptiegoederen en inkomen. Haar conclusie
is dat de laatste verhouding gelijk blijft, als de vrouw een baan
neemt maar dat de consumptieverhouding hoger ligt. Zonder
beidstijdverkorting die een veel algemenere werking hebben,
Anne van der Veen
Siebe Ue Roosma
dit verder uit te werken stelt zij dat deze uitkomsten belangrijke gevolgen hebben voor werkgelegenheid, prijsstabiliteit
en economische groei.
Vraag naar en aanbod van deeltijdarbeid
in de provincie Groningen
Zoals in de inleiding is vermeld, spitste een deel van ons
onderzoek zich toe op de rol die deeltijdarbeid zou kunnen
vervullen op de Groningse arbeidsmarkt. Daartoe hebben wij
eveneens vraag- en aanbodfactoren en de interactie tussen
vraag en aanbod voor de Groningse situatie onderzocht.
Over het algemeen kwamen wij niet tot andere conclusies dan
de in de bovenstaande paragrafen genoemde. Twee zaken zijn
echter nog vermeldenswaard. Wat betreft aanbodfactoren
verwachten wij voor de provincie Groningen een stijging van
108
11) B. Niemi, The female-male differential in unemployment rates,
in: A. H. Amsden (red.). The economics of women and work, Penguin, 1980.
12) C. P. A. Bartels en M. W. van Koldam, Migratie en arbeidsmarkt (I), ESB. 16 juli 1980; en C. P. A. Bartels en P. M.de J.ong,
Migratie en arbeidsmarkt (II), ESB, 23 juli 1980.
13) A. J. van Buuren, WAO-ers gaan, gehuwde vrouwen komen.
Een lastenverlagende macro-substitutie, ESB, 31 mei 1978, biz. 543.
14) M. H. Srober, Wives’ labour force behaviour and family consumption patterns, in: A. H. Amsden (red.): The economics of
women and work, Penguin, 1980.