De wet van Verdoorn en ondernemingen
Aute ur(s ):
Hartigh, E. den (auteur)
Langerak, F. (auteur)
De eerste auteur is universitair docent aan de Faculteit Technologie, Bestuur en Management van de tu Delft. De tweede auteur is als universitair
hoofddocent verb onden aan de Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam en aan het Dr. F.J.D. Goldschmeding Research
Centre. e.denhartigh@tb m.tudelft.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4423, pagina 11, 9 januari 2004 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
productiviteit
Uit een analyse van de wet van Verdoorn voor beursgenoteerde ondernemingen blijkt dat zij moeten blijven groeien om schaal- en
leereffecten te kunnen realiseren. Hun productiviteitsgroei is daarmee zeer gevoelig voor schommelingen in de conjunctuur.
Er komt steeds meer onderzoek beschikbaar waarin wordt aangetoond dat het optreden van zelfversterkende mechanismen, zowel in
markten als in ondernemingen, van invloed is op de concurrentiepositie van ondernemingen1. De belangrijkste verschijningsvormen van
zelfversterkende mechanismen in markten zijn sociale interactie-effecten en netwerkeffecten. Schaal- en leereffecten zijn de voornaamste
verschijningsvormen van zelfversterkende mechanismen die in ondernemingen optreden (zie kader). In dit artikel onderzoeken wij de
mate waarin de ondernemingsgerelateerde zelfversterkende mechanismen, dat wil zeggen schaal- en leereffecten, optreden bij
Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over de periode 1983-2002.
Het realiseren van schaal- en leereffecten is voor ondernemingen van groot belang voor het versterken van hun markt- en
concurrentiepositie. Ondernemingen kunnen namelijk de daling in de gemiddelde totale kosten gebruiken om hun marktaandeel op peil te
houden of te vergroten door prijsverlagingen (oftewel een kostenleiderschapstrategie) dan wel kwaliteitsverbeteringen (oftewel een
differentiatiestrategie) door te voeren. Het op peil houden of vergroten van het marktaandeel is belangrijk voor het realiseren van een
bovengemiddelde winstgevendheid.
Schaaleffecten en leereffecten
Schaaleffecten zijn kostenvoordelen die optreden bij grotere output. Door de stijging in de output dalen de gemiddelde totale
kosten. Er is dus sprake van een toename in de efficiëntie van de totale mix van productiefactoren. De efficiëntie van alle
productiefactoren stijgt hierbij in gelijke mate. De samenstelling van de mix van productiefactoren ondergaat hierbij echter
geen verandering. Aangezien de totale kosten bestaan uit vaste en variabele kosten kan er een onderscheid worden gemaakt
ten aanzien van schaaleffecten in relatie tot beide kostensoorten. Met betrekking tot de vaste kosten houden schaaleffecten in
dat de vaste kosten per eenheid product dalen doordat de vaste kosten over een grotere output kunnen worden verdeeld.
Schaaleffecten met betrekking tot de variabele kosten treden op als de variabele kosten per eenheid product dalen doordat de
output toeneemt.
Leereffecten zijn kostenvoordelen die optreden als gevolg van efficiënter gebruik van productiefactoren. Hierbij treedt er
ongelijke verandering op in de efficiëntie van de afzonderlijke productiefactoren. Ook kan de samenstelling van de mix van
productiefactoren veranderen waardoor deze als geheel efficiënter wordt. Er zijn verschillende vormen van leereffecten te
onderscheiden, namelijk bewust gestuurde leereffecten, exogene leereffecten en autonome leereffecten. Bewust gestuurde
leereffecten zijn het gevolg van gerichte verbeteringsacties van de onderneming om de efficiëntie van productiefactoren te
verbeteren. Exogene leereffecten hebben betrekking op efficiëntieverbeteringen van productiefactoren die niet door de
onderneming te beheersen zijn. Autonome leereffecten hebben betrekking op de verbetering van de efficiëntie van
productiefactoren naarmate de cumulatieve output in de tijd toeneemt. Naarmate ondernemingen meer kennis (endogene
technologische verandering) en ervaring (‘learning-by-doing’) hebben met de vervaardiging van een bepaald product, zullen de
kosten per eenheid product dalen.
De wet van Verdoorn
De mate waarin ondernemingen erin slagen om schaal- en leereffecten te realiseren kan worden gemeten met behulp van de wet van
Verdoorn2. Verdoorn onderzocht de relatie tussen de groei van output en de groei van arbeidsproductiviteit op landen- en
sectorniveau3. Zijn conclusie was dat er op lange termijn een lineaire, causale relatie bestaat tussen de groei van de output en de groei in
de arbeidsproductiviteit. Hij concludeerde tevens dat de regressiecoëfficiënt van deze relatie – de zogenaamde Verdoorncoëfficiënt tussen de 0,41 en 0,57 lag. Dit betekent dat een stijging van de output met één procent leidt tot een toename van de productiviteit tussen
de 0,41 en 0,57 procent. Dit verband kan worden verklaard vanuit de theorie van ‘cumulative causation’. Hierbij is het primair de groei van
de effectieve vraag die via grotere mogelijkheden voor arbeidsdeling en ‘learning-by-doing’ technologische vooruitgang stimuleert. De
productiviteitsstijging die hiervan het gevolg is, leidt weer tot hogere output, extensie van bestaande markten en het openen van nieuwe
markten. De wet van Verdoorn is in de afgelopen decennia onderzocht op het niveau van landen, regio’s en bedrijfstakken, maar niet op
ondernemingsniveau4.
De wet van Verdoorn
De wet van Verdoorn kan als volgt worden weergegeven:
δP = a + b*δQ
Hierbij is DP de verandering in productiviteit tussen jaar t en jaar t+1 en DQ de verandering in output tussen jaar t en jaar t+1.
Wanneer per onderneming deze gegevens over voldoende jaren beschikbaar zijn, kan een regressiemodel worden geschat.
Een waarde van de Verdoorncoëfficiënt (b) groter dan 0 betekent dat er schaaleffecten en autonome leereffecten worden
gerealiseerd als gevolg van de toename van de output in de tijd. Dit is het endogene gedeelte van de productiviteitsgroei. De
intercept (a) geeft aan of er tegelijkertijd productiviteitsstijging heeft plaatsgevonden, als gevolg van bewust gestuurde of
exogene leereffecten. Dit is het exogene gedeelte van de productiviteitsgroei5. De Verdoornrelatie meet dus zowel schaal- als
leereffecten. Schaaleffecten treden op als de output op tijdstip t+1 groter is dan op tijdstip t, waardoor de productiviteit op
tijdstip t+1 groter is dan op tijdstip t. Er is sprake van leereffecten wanneer de productiviteit toeneemt naarmate de
cumulatieve output stijgt.
De redenering van ‘cumulative causation’ kan ook op ondernemingsniveau worden toegepast. Ook voor ondernemingen leidt de toename
van output in de tijd namelijk tot productiviteitsverbeteringen door schaaleffecten en autonome leereffecten. Daarnaast zijn er
productiviteitsverbeteringen mogelijk, zowel door bewust gestuurde als door exogene leereffecten. De verschillende vormen van schaalen leereffecten worden in het kader op bladzijde 11 toegelicht.
Ondernemingen kunnen deze productiviteitsverbeteringen weer gebruiken om hun markt- en concurrentiepositie te verbeteren, waardoor
de output verder zal toenemen. De wet van Verdoorn kan dus worden gebruikt om de mate waarin ondernemingen in de tijd schaal- en
leereffecten realiseren te meten (zie het kader hiernaast).
Operationele kasstroom
De operationele kasstroom valt uiteen in drie componenten: volume, efficiëntie en differentiatie. Deze drie componenten
karakteriseren gezamenlijk het waardecreatieproces van de onderneming. Volume (V) geeft aan in hoeverre de onderneming in
staat is de grootte en de groei van de markt te benutten. Volume wordt gemeten door omzet. Efficiëntie (E) staat voor de
kosten die de onderneming moet maken om aan de vraag uit de markt te voldoen. Efficiëntie wordt gemeten door de totale
arbeidskosten. Differentiatie (D) staat voor de waarde die de producten van de onderneming genereren voor de klant ten
opzichte van concurrerende producten. Differentiatie wordt gemeten door toegevoegde waarde. De operationele kasstroom kan
dan als volgt worden berekend: V*(D-(1/E)) 6.
Operationalisering op ondernemingsniveau
De eenheid van analyse in dit onderzoek is de individuele onderneming. De jaarlijkse groei in de output (δQ) wordt gemeten als de groei
van de operationele kasstroom. De jaarlijkse groei in de productiviteit (δP) wordt gemeten als de groei in de verhouding tussen de
operationele kasstroom en het aantal medewerkers. De reden voor de keuze van een financiële maatstaf is dat vanuit
ondernemingsperspectief output primair in geld in plaats van eenheden wordt gemeten. De legitimatie voor het hanteren van de
operationele kasstroom (zie kader) als maatstaf is dat economische waardecreatie binnen ondernemingen primair het gevolg is van
operationele kasstromen afkomstig uit bedrijfsprocessen die producten dan wel diensten ontwikkelen, produceren en vermarkten. Nietoperationele kasstromen, bijvoorbeeld als gevolg van ‘financial engineering’, blijven buiten beschouwing.
Het onderzoek
De wet van Verdoorn is voor dertien sectoren geschat op basis van geaggregeerde ondernemingsdata. Het gaat hierbij om
honderdveertig ondernemingen die in de periode van 1983 tot 2002 onderdeel uitmaakten van de AEX- of de Midkap-index. De
benodigde gegevens zijn afkomstig uit de jaarverslagen van de ondernemingen over deze periode en zijn gecorrigeerd voor inflatie. De
resultaten van het onderzoek worden in tabel 1 samengevat.
Tabel 1 Schattingen van de wet van Verdoorn voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen
sector
aantal ondernemingen
basisindustrie
transport
elektronica-industrie
handel
14
9
7
13
Verdoorncoëfficiënt (b)
0,987**
0,919**
0,857**
0,837**
intercept (a)
-0.015
-0,012
-0,098**
-0,048*
R2
0,899
0,783
0,915
0,722
engineeringindustrie
financiële dienstverlening
zakelijke dienstverlening
bouw
detailhandel
voedingsindustrie
media
it-dienstverlening
telecom
alle ondernemingen
15
15
8
10
10
9
7
9
4
140
0,815**
0,789**
0,754**
0,729**
0,651**
0,500*
0,454*
0,410**
0,269
0,771**
-0,069**
-0,058**
-0,091**
-0,044**
-0,033
-0,014
-0,014
-0,142**
0,103
-0,054**
0,746
0,843
0,833
0,728
0,480
0,375
0,304
0,480
0,045
0,710
** p < 0,001; * p < 0,01
De analyse laat zien dat voor de beursgenoteerde ondernemingen over de periode 1983-2002 de Verdoorncoëfficiënt gemiddeld 0,771
bedraagt. Dit betekent dat elke stijging van de output met één procent tot een toename van de productiviteit met 0,771 procent heeft
geleid. Ondernemingen zijn dus in staat geweest om schaaleffecten en autonome leereffecten te realiseren doordat in deze periode met
name de output sterk is toegenomen. Opmerkelijk is wel dat de Verdoorncoëfficiënt tussen sectoren sterk verschilt.
De analyse laat verder zien dat ondernemingen over de periode 1983-2002 tegelijkertijd te maken hadden met een waarde van de intercept
van gemiddeld -0,054. Dit betekent dat er over de periode 1983-2002 sprake was van een gemiddelde productiviteitsdaling van 5,4
procent. Deze daling wordt veroorzaakt door het niet realiseren van bewust gestuurde en exogene leereffecten. Opmerkelijk is wederom
dat deze productiviteitsdaling sterk per sector verschilt.
Verklaring
Voor de aanwezigheid van een positieve Verdoorncoefficient en een negatieve intercept over de periode 1983-2002 is een drietal
verklaringen te geven. Ten eerste waren veel ondernemingen sterk gefocust op het realiseren van outputgroei en in mindere mate op het
verbeteren van de productiviteit door te investeren in slimmere manieren van werken. Dit blijkt uit de teruglopende uitgaven van
Nederlandse ondernemingen aan o&o. Ten tweede functioneerde de kennisinfrastructuur in Nederland niet optimaal. Dit blijkt uit de
geringe uitwisseling van kennis tussen ondernemingen, overheden en kennisinstellingen. Ook de teruggelopen publieke uitgaven aan
O&O (bijvoorbeeld universitair onderzoek) en de uitholling van ‘hightech’ clusters in de Nederlandse economie zijn hier voorbeelden
van. Ten derde is er een tekort aan hoogwaardig opgeleid personeel ontstaan. Hierbij kan worden gedacht aan het gebrek aan technisch
opgeleide medewerkers of het lage aantal studenten dat kiest voor een bètaopleiding.
Conclusie
De productiviteitsdaling bij beursgenoteerde ondernemingen als gevolg van het niet realiseren van bewust gestuurde en exogene
leereffecten is een zorgelijke ontwikkeling, omdat hierdoor de productiviteitsstijging als gevolg van de gerealiseerde schaaleffecten en
autonome leereffecten voor een belangrijk deel teniet wordt gedaan. Dit betekent dat ondernemingen voor hun
productiviteitsverbetering sterk afhankelijk zijn van de groei van hun output. Als dan – in een periode van recessie – de groei van de
markt stokt, waardoor deze groei van output lastiger te realiseren is, leidt dit direct tot een lagere of zelfs negatieve productiviteitsgroei.
De concurrentiepositie van het bedrijfsleven is hiermee zeer gevoelig voor schommelingen in de conjunctuur. Om deze gevoeligheid te
verminderen moeten ondernemingen meer investeren in slimmere manieren van werken en in betere kennisuitwisseling. Om dit te
stimuleren staat de overheid voor de uitdaging om de kennisinfrastructuur en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking naar een
hoger plan te tillen.
Erik den Hartigh en Fred Langerak
1 Zie bijvoorbeeld: W.B. Arthur, Increasing returns and the new world of business, Harvard Business Review, jrg. 74, 1996, blz. 100-109;
N.W. Hatch en D.C. Mowery, Process innovation and learning by doing in semiconductor manufacturing, Management Science, jrg. 44,
2 Zie ook: A.B.T.M. van Schaik, Gaat de productiviteitsgroei omhoog?, ESB, 12 april 2002, blz. 292-293. nr. 11, 1998, blz. 1461-1477; R.
Makadok, Interfirm differences in scale economies and the evolution of market shares, Strategic Management Journal, jrg. 20, nr. 10,
1999, blz. 935-952.
3 N. Kaldor, Causes of the slow rate of economic growth in the United Kingdom, 1966, in: F. Targetti en A.P. Thirlwall, The essential
Kaldor, Cambridge University Press, Cambridge, 1989, blz. 282-310.
4 Zie P.J. Verdoorn, Fattori che regolano lo sviluppo della produttività del lavoro; l’industria, 1949, blz. 3-11, een Engelse vertaling
hiervan is opgenomen in J. McCombie, M. Pugno en B. Soro (eds.), Productivity growth and economic performance: essay’s on
Verdoorn’s Law, Palgrave MacMillan, Houndmills, Basingstoke, 2002.
5 A.G.M. van Asseldonk, Ondernemingsstrategie: van efficiëntie naar differentiatie, ESB, 19 juni 1991, blz. 629-631; M.A. Zegveld,
Nederland efficiencyland, ESB, 11 mei 1994, blz. 432-435.
6 Bijvoorbeeld: J.S.L. McCombie en J.R. de Ridder, The Verdoorn Law controversy: some new empirical evidence using U.S. state data,
Oxford Economic Papers, jrg. 36, 1984, blz. 268-284; J.S.L. McCombie, Increasing returns and the manufacturing industries: some
empirical issues, The Manchester School, jrg. 53, 1985, blz. 55-75; B. Fingleton en J.S.L. McCombie, Increasing returns and economic
growth: some evidence for manufacturing from the European regions, Oxford Economic Papers, jrg. 50, 1998, blz. 89-105; M.M.G. Fase en
C.C.A. Winder, Baumol’s Law and Verdoorn’s Regularity; De Economist, jrg. 147, nr. 3, 1999, blz. 277 -291.
Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)