Ga direct naar de content

De verwording van de economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 1990

De verwording van de economie
Al vele jaren ben ik lid van de American Economic Association. Niet omdat
ik zo graag lid van dat gezelschap wil
zijn, maar omdat Met lidmaatschaprecht
geeft op het Journal of Economic Literature en The American Economic Review. Het gaat me vooral om het eerste
tijdschrift, omdat je daar zulke handige
overzichten in vindt van wat er op je
vakgebied gepubliceerd wordt.
Eigenlijk zou The American Economic Review me ook moeten interesseren. En ik blader het ook wel door, maar
lees zelden een artikel. Ze zijn me te
wiskundig en de onderwerpen zijn me
te esoterisch. Het komt maar weinig
voor dat ik lets vind dat me een beter
inzicht in de werking van de economie
geeft. De artikelen in de AER gaan
haast altijd over niet-bestaande werelden van modellen, waarin ik vrijwel niets
terugvind van wat er iedere dag in het
gewone leven gebeurt. En dan besef ik
nog dat wat ik lees in de AER al het
resultaat is van een strenge selectie uit
vele ter publikatie aangeboden papers.
Wat ik aangeboden krijg is dus het beste
van het beste uit het land dat de meeste
economiebeoefenaren heett en de
meeste Nobelprijzen in de economie
heeftgekregen.
De vervreemding die ik bij mezelf
constateer is natuurlijk al door veel andere economen onder woorden gebracht. De verwording van de economische wetenschap is al jaren aan de
gang. Misschien is het zelfs zo dat we
al voorbij het dieptepunt zijn. Ikweetdat
niet, al merk ik ook wel dat veel economische faculteiten praten over de maatschappelijke relevantie van het economisch onderzoek. Het probleem is in elk
geval onderkend. Toch moet ik nog
steeds de meeste artikelen als onleesbaar of irrelevant terzijde leggen.
Hoe het zover heeft kunnen komen is
eigenlijk nog wel te begrijpen ook. Ik
denk dat ook een wetenschap als de
economische, net als produkten, industrieen, landen, kunstvormen en andere
fenomenen, een ontwikkelingsgang
doormaakt aan het eind waarvan zich
verschijnselen van verval en verwording gaan voordoen. Als het zover komt
is het zaak dat het ‘produkf zich vernieuwt ten einde een nieuw ontwikkelingsproces in gang te zetten. Anders
verdwijnt het.
Tot in de jaren vijftig was er een nauwe band tussen de theoretische beoefening van de economie en de praktijk. Grote theoretische economen als
Keynes en Schumpeter waren geen

ESB 6-6-1990

J.J. van Duijn

waarnemers vanaf de zijlijn, maar gebruikten hun theoretische vermogens
voor de oplossing van praktische vraagstukken. Hetzelfde geldt, in Nederland,
voor economen als Tinbergen, Zijlstra,
Witteveen, en we kunnen dat rijtje gemakkelijk uitbreiden met namen als Van
den Brink en Andriessen, de huidige
minister van Economische Zaken: theoretisch bekwaam, maar voor alles ge’interesseerd in de theorie als hulpmiddel
bij de oplossing van praktische vraagstukken.
In 1971 moest ik als student in de VS
het boek van Burmeister & Dobell, Mathematical theories of economic growth,
bestuderen. Een zin uit dat boek is me
altijd bijgebleven. De auteurs vertelden
in het eerste hoofdstuk dat het boek zou
gaan over een theoretische structuur,
“whose study yields intellectual satisfaction in itself”. Daar ging het dus al
fout: de economische wetenschap diende niet meer om de werkelijkheid te
begrijpen, maar was aan het verworden
tot een abstract spel, waarvan de
schoonheid lag in de elegantie van de
oplossing van wiskundige modellen.
In The new classical macroeconomics (1984) interview! Arjo Klamer de
wonderkinderen van de nieuwe klassieke economie. Aan een van hen, Robert
Townsend (geboren in 1948, werkzaam
aan de University of Chicago) vraagt hij:
“Do your models help you to understand
current events, such as an unemployment rate of 10.8% ?”. Antwoordt Townsend: “Not completely. The unemployment has gotten worse in the last decade. I wonder why that is so.” Tegen die
tijd was de economie dus een in zichzelf
gekeerde wetenschap geworden, en de
‘star performers’ waren mensen die

echt niet zouden weten wat er buiten de
universiteitsmuren gebeurt. Bij Townsend is de economie een abstract schilderij. Het heet wel ‘consumptie’, of
‘loonvoet’, maar hoeft er niet op te lijken.
Aan het proces van steeds verdere
abstrahering van de werkelijkheid hoeft
geen einde te komen. Het kan zichzelf
in stand houden, zolang er maar wetenschappers zijn die, ten einde promotie
te maken, ook weer abstracte papers
voor abstracte tijdschriften schrijven. Er
komt wel een einde aan als er druk van
buiten komt. Als er alleen nog maar
economen met twee linker handen afstuderen, zou de vraag naar economen
kunnen afnemen. Bedrijven nemen dan
liever HEAO-ers of leiden hun mensen
gewoon zelf op.
Minder vraag naar economen betekent minder geld voor economische faculteiten, minder leerstoelen, minder
onderzoeksgeld. De economische wetenschap zal dan of wegkwijnen of zichzelf moeten revitaliseren door te pogen
wel behulpzaam te zijn bij het oplossen
van vraagstukken waar bedrijven, overheden, vakbonden, consumenten mee
zitten.
Er is van de kant van studenten
steeds minder belangstelling voor een
opleiding algemene economie, en er is
vanuit de maatschappij steeds minder
vraag naar algemeen economen. Vacant geworden leerstoelen verdwijnen.
De schaarse middelen worden elders
aangewend.
Het signaal aan de beoefenaren van
de economische wetenschap is dus duidelijk. Kom uit de ivoren toren. Zit niet
thuis leuke modelletjes te bedenken.
Verdiep U in de feiten. Communiceer
niet met elkaar, maar communiceer met
de maatschappij. Wordt weer relevant
of wees anders gedoemd te verdwijnen.

511

Auteur