Ga direct naar de content

De sociale tijdbom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 24 1992

De sociale tijdbom
De laatste jaren hebben we overal grote veranderingen in het financieel-economische beleid kunnen
waarnemen, vooral in Oost en Zuid. Liberalisering,
privatisering en deregulering zijn schering en inslag.
De markt krijgt meer armslag en de ‘incentives’structuur wordt zodanig aangepast, dat de basisinstincten van de ondernemers op scherp komen te
staan. De staat moet kleiner worden, zich niet met
alles bemoeien en minder voorschrijven en verbieden. Grenzen, vensters en luiken worden opengegooid.
Ogenschijnlijk begint dit soort beleid vruchten af te
werpen, bij voorbeeld in Latijns-Amerika op het gebied van macro-economische stabiliteit, inflatie, buitenlandse schulden en investeringen en economische groei. Mexico, Chili, Venezuela, Argentinie en
andere landen in de regio hebben op al deze terreinen positieve resultaten geboekt. Helaas blijft Brazilie – met een derde van de Latijnsamerikaanse bevolking en een derde van het regionaal produkt – een
probleem, al heeft het nog altijd een uitstekende toekomst voor zich.
Het lijkt dus alsof de structurele-aanpassingsprogramma’s en het liberate beleid van vooral de tweede helft van de jaren tachtig nu hun vruchten beginnen af te werpen. Maar die vruchten zijn niet alle
zoet. Het wordt steeds duidelijker dat er een sociale
tijdbom tikt onder de Latijnsamerikaanse ommekeer.
Het aanpassingsbeleid heeft de sociale sector – onderwijs, gezondheidszorg, investeringen in scholen
en andere sociale infrastructuur – relatief verwaarloosd. Het saneringsbeleid is evenmin de werkgelegenheid ten goede gekomen. Gevolg: verwaarlozing
van investeringen in menselijk kapitaal en verdere
verslechtering van ‘de reeds zeer scheve inkomensverhoudingen.
Een situatie waarin minder dan 5% van de bevolking
in ongekende luxe leeft en meer dan 50% in grote tot
zeer grote ellende, is onhoudbaar. Dit te meer als de
afstand tussen deze twee groepen steeds groter
wordt en wanneer de ‘onderste helft’ de toestand als
uitzichtloos ervaart. Men kan dit vergelijken met de
situatie in Iran ten tijde van de sjah, toen 1% van de
bevolking in de 21e eeuw leefde en 99% in de I4e.
Dat het slecht zou aflopen stond vast; alleen de manier waarop was onbekend.
In Latijns-Amerika zijn de eerste waarschuwingsschoten al gelost. In Venezuela legde president Perez bijna
het loodje; in Peru kondigde de president de noodtoestand af. In Rio de Janeiro worden bussen vol toeristen aangehouden en beroofd; en in Bogota kun je
beter in zwembroek de straat op gaan en dan nog
riskeer je naakt in het hotel terug te keren.
Werkgelegenheid, basisbehoeften, inkomensverschillen en onderwijs zullen ‘the next problem’ zijn
in Latijns-Amerika en elders. En als het over ‘elders’
gaat kan men ook de Verenigde Staten daarbij betrekken na het waarschuwingsschot in Los Angeles.
Maar laten we bij Latijns-Amerika blijven.
Het sociale vraagstuk moet dus dringend op de beleidsagenda worden geplaatst als men noodtoestan-

ESB 24-6-1992

den en explosies wil vermijden.
Maar hoe moet deze koe bij de
hoorns worden gevat?
Mijn persoonlijke mening is dat we
er goed aan doen op de schouders
van het verleden te gaan staan.
Vooral in de jaren zeventig is veel
onderzoek en praktisch werk verricht op het gebied van werkgelegenheidscreatie, sociaal aangepaste
technologieen, de informele sector,
de relatie tussen inkomensongelijkheid en werkgelegenheidsintensie- ;; v
ve economische groei, enzovoort.
Dat onderzoek en dat beleid, destijds onder meer gestimuleerd door
McNamara bij de Wereldbank en
door de Internationale Arbeidsorganisatie, verdwenen onder de tafel met de depressie en de schuldenproblemen aan het begin van de jaren tachtig toen
men zich weer ging concentreren op het aanzwengelen van de economische groei en die alleen.
We hebben verschillende van deze cycli gekend in
de economische geschiedenis van deze eeuw. Het
schijnt moeilijk te zijn de zigzagbewegingen tussen
concentratie op economische groei enerzijds en op
sociale factoren anderzijds te vervangen door een
evenwichtig sociaal-economisch beleid.
De uitdaging van vandaag is het werk en de ervaring van de jaren zeventig te actualiseren en aan te
passen aan de wereldeconomische situatie van de jaren negentig. Die situatie wordt gedomineerd door
de tendenties van mondialisering en regionalisering.
Dat betekent voor Latijns-Amerika dat er een regionaal sociaal-economisch beleid moet worden bedacht en opgezet, een beleid dat bovendien de concurrentiepositie van de afzonderlijke landen niet
alleen onaangetast laat, maar verder verbetert.
Met andere woorden, de uitdaging nu, meer dan in
de jaren zeventig, is de ‘trade-off tussen arbeidsintensiteit en economische doelmatigheid goed op te
lessen. Dat kan geschieden door onder meer het beleid te concentreren op het stimuleren van produktieve werkgelegenheid in de informele sector en
kleine bedrijven elders in de economic. Op zijn
beurt betekent dit een beleid van sociaal aangepaste
technologic om de produktiviteit in de informele
sector te verhogen en zodoende het leggen van verbanden tussen bedrijven in de moderne sector en
de bedrijfjes in de informele en traditionele sectoren
te vergemakkelijken, via subcontracting en andere
vormen van samenwerking.
Terwijl de moderne sector zichzelf kan bedruipen is
regeringsbeleid noodzakelijk voor de informele sector om de microbedrijven daar te stimuleren, bij
voorbeeld door technologiebeleid, kredietbeleid en
verlichting van het juridische kader.

LJ. Emmerij

Auteur