rijksbegroting
ILL USTRAT IE : LOEK W EIJTS
De smalle marges van het
begrotingsbeleid
Een overschot op de begroting en dalende overheidsschuld
suggereren dat de overheidsfinanciën ondanks de economische tegenwind op orde zijn. De rijksbegroting voor 2009
draagt echter niet bij aan de houdbaarheid van de collectieve financiën op lange termijn. Het kabinet weet de collectieve uitgaven binnen het keurslijf van het uitgavenkader
te persen. De voor de tweede helft van de kabinetsperiode
geplande lastenverlichting is naar voren gehaald. Toch zien
veel huishoudens hun koopkracht dalen.
N
Flip de Kam
Hoogleraar Economie
van de Publieke Sector
aan de Rijksuniversiteit
Groningen
582
ESB
a twee topjaren met een economische groei van 3,5 procent verliest de
Nederlandse economie dit jaar snel
vaart. Voor 2009 verwacht het Centraal
Planbureau een toename van het bruto binnenlands
product van slechts 1,25 procent. Zoals gebruikelijk
ligt de oorsprong van de conjunctuuromslag bij de
export: de vraag naar onze producten vanuit het
buitenland neemt dit jaar maar mondjesmaat toe.
Komend jaar wordt de voorziene terugval van de
bbp-groei daarentegen vooral veroorzaakt door een
minder gunstige ontwikkeling van de binnenlandse
bestedingen. De investeringen van bedrijven en in
nieuwbouwwoningen stagneren, de consumenten
93(4544) 3 oktober 2008
laten het goeddeels afweten. Het weekend waarin de
Macro Economische Verkenning 2009 (MEV) met dit
cijferbeeld van de drukpers rolde werd gevolgd door
een gitzwarte week, waarin het financiële stelsel
bijna instortte. De gevolgen van de krach voor de
reële economie worden pas met vertraging ten volle
voelbaar. De kans bestaat dat het bbp volgend jaar
nauwelijks toeneemt.
Terwijl de wereldwijde financiële crisis zich ontrolde,
debatteerde de Tweede Kamer over de rijksbegroting. In de Miljoenennota 2009 (MN) erkent de regering dat de economische onzekerheden groot zijn,
maar zij legt de nadruk op de goede uitgangspositie
van ons land. De overheidsfinanciën heten “op ordeâ€
te zijn (MN). Hoewel de werkgelegenheid in de
marktsector stabiliseert, komen er bij de overheid
en in de zorgsector nog enkele tienduizenden banen
bij. Aangezien het extra arbeidsaanbod langzaamaan
opdroogt, loopt de werkloosheid ondanks de economische terugslag maar weinig op. Het aantal moeilijk
vervulbare vacatures blijft hoog. De inflatie trekt
aan. Hij mag het niet toegeven, maar de schatkistbewaarder is hier in feite de lachende derde. Door de
geldontwaarding kan de staatsschuld straks immers
met uitgeholde euro’s worden afgelost. Bovendien
Tabel 1
Kerngegevens Nederlandse economie.
Economische groei
(verandering in %)
Consumentenprijsindex
(verandering in %)
Werkloze beroepsÂ
bevolking (x 1000)
Begrotingsoverschot
(miljard euro)
Overheidsschuld
(miljard euro)
2007
3,5
2008
2,25
2009
1,25
1,6
2,75
3,25
344
2,0
253
315
7,4
250
335
7,2
246
Bron: Centraal Planbureau (2008a)
boekt de minister van Financiën dankzij de hogere
inflatie een forse ruilvoetwinst (kader 1), waardoor
hij 2,2 miljard euro extra kan uitgeven zonder dat
het uitgavenkader wordt geschonden (tabel 3).
Enkele kerngegevens van de nationale economie
staan samengevat in tabel 1.
Collectieve sector
Tijdens de Algemene beschouwingen stelde VVDfractievoorzitter Rutte de sterke oploop van de overheidsuitgaven aan de kaak. Zij stijgen van 2007 op
2009 met bijna 26 miljard euro (MN). Desondanks
is het kabinet erin geslaagd om de uitgaven binnen
de bij de formatie afgesproken kaders te houden.
Uitgedrukt als percentage van het bbp lopen de collectieve uitgaven zelfs een fractie terug (tabel 2). Dit
gematigde beloop van de collectieve-uitgavenquote
valt mede toe te schrijven aan het noemereffect:
door de aantrekkende inflatie neemt het nominale
bbp extra toe, waardoor de quote, gegeven het
bedrag in de teller, lager uitpakt. Het collectievelastenpeil stijgt dit jaar, als uitvloeisel van de vorig
najaar opgelegde lastenverzwaringen, waaronder
de stijging van de premie voor de verplichte ziektekostenverzekering en de invoering van nieuwe
milieuheffingen, zoals de vliegtaks. Volgend jaar valt
het lastenpeil iets terug. Naast het noemereffect
speelt hierbij de voor het jaar 2009 voorgenomen
lastenverlaging een rol. Behalve via collectieve
lasten (belastingen en sociale premies) worden de
uitgaven van de collectieve sector gefinancierd via
niet-belastingmiddelen. Deze andere ontvangsten
van de overheid nemen wat in betekenis toe, vooral
onder invloed van sterk oplopende aardgasbaten voor
de staat. De ontwikkeling van uitgaven en ontvangÂ
sten bepaalt het beloop van het begrotingssaldo. In
2009 wordt dit naar verwachting voor de vierde keer
op rij met zwarte inkt geschreven. Het overschot op
de begroting bedraagt dit en het komend jaar 1,3
procent bbp. De aardgasbaten spekken de schatkist,
maar zij zijn eindig. Voor een beoordeling in hoeverre
de collectieve financiën toekomstbestendig zijn, is
daarom vooral het zogenoemde robuuste begrotingssaldo van belang. Dit is het feitelijke saldo, gecorrigeerd voor de invloed van conjunctuur, gasbaten en
rente. Een jaar geleden voorzag het CPB (2007) dat het robuuste saldo in 2009
zou verbeteren van –1,1 tot –0,7 procent bbp. In plaats daarvan verslechtert het
tot –2,1 procent bbp. De verslechtering van het robuuste saldo suggereert dat
het begrotingsbeleid van het vierde kabinet-Balkenende tot nu toe niet bijdraagt
aan toekomstbestendiger overheidsfinanciën.
Van 2007 op 2009 daalt de schuldquote met vijf procentpunten tot 39,6
procent bbp. Niet alleen in verhouding tot het bbp maar ook in euro’s krimpt
de schuld van de overheid; zie de onderste regel van tabel 1. Toch verbetert de
vermogenspositie van de overheid niet, doordat in 2008 en 2009 voor in totaal
ruim dertig miljard euro (meer dan vijf procent bbp) aan de aardgasvoorraad
wordt onttrokken.
Collectieve uitgaven en begrotingsdiscipline
In 1994 is het trendmatig begrotingsbeleid ingevoerd. Dit kent een Chinese
muur tussen de inkomsten- en de uitgavenkant van de begroting. Mee- en tegenvallers bij de opbrengst van belastingen en sociale premies leiden niet tot een
beleidsreactie. Zij lopen automatisch in het begrotingssaldo, tenzij het tekort te
hoog dreigt op te lopen. De uitgaven zijn voor de gehele kabinetsperiode ingekaderd. Het kader is een maximum voor de netto collectieve uitgaven: dit zijn de
bruto uitgaven minus de opbrengst van eigen bijdragen van gebruikers van door
de overheid aangeboden voorzieningen. In feite zijn er kaders voor drie budgetdisciplinesectoren. Behalve voor de sector rijksbegroting, gelden kaders voor de
sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en voor de collectief gefinancierde zorguitgaven (het Budgettair Kader Zorg, afgekort: BKZ).
Treden de overheidsuitgaven buiten een kader, dan moet een kabinet maatregelen treffen. Volgens de geldende begrotingsregels dienen overschrijdingen te
worden gecompenseerd binnen de sector waar ze zijn ontstaan. Compensatie
is mogelijk door te bezuinigen op de uitgaven of door eigen bijdragen van voorzieningengebruikers te verhogen. Het gaat immers om de netto uitgaven, die
beneden de afgesproken plafonds moeten blijven.
Zoals niet ongebruikelijk is, werden het afgelopen voorjaar bij de uitvoering van
de begroting omvangrijke tegenvallers zichtbaar. Zij deden zich vooral voor bij de
kinderopvangtoeslag (een post op de rijksbegroting) en bij het persoonsgebonden
budget (pgb), onderdeel van het BKZ. Zo’n pgb stelt de ontvanger in staat zelf
de zorg in te kopen waarvoor hij of zij is geïndiceerd. Het gaat in beide gevallen
om open-einderegelingen: iedereen die aan de voorwaarden voldoet kan zijn of
haar hand bij de overheid ophouden. Zo wordt de calculerende burger bijna uitgelokt om van bestaande regelingen gebruik te maken. Recent kopen ouders met
jonge kinderen en mensen met zorgbehoeften massaal diensten in die tot enkele
jaren geleden doorgaans zonder financiële vergoeding door buren of familieleden
werden verleend. Door de gewijzigde regels van de overheid is veel van deze
mantelzorg inmiddels gemonetariseerd, waarbij belasting- en premiebetalers
voor de rekening opdraaien. Het kabinet heeft maatregelen afgesproken om de
schade voor de schatkist te beperken, maar ook ingestemd met een structurele
verhoging van de uitgaven voor deze posten.
Het bovenste blok van tabel 3 toont, behalve de genoemde tegenvallers,
ook de bedragen die zijn gemoeid met nieuw beleid (intensiveringen). Het
Gemeentefonds en het Provinciefonds groeien mee met de hogere rijksuitgaven
Tabel 2
Kerngegevens collectieve sector (in procenten bbp).
Belastingen + premies
Andere ontvangsten
2007
38,9
6,8
45,7
45,4
0,3
–1,2
Collectieve uitgaven
Feitelijk saldo: overschot
Robuust saldo: tekort1
1
2008
39,8
6,9
2009
39,4
7,1
46,7
45,5
1,3
–1,2
46,5
45,2
1,3
–2,1
Begrotingssaldo, gecorrigeerd voor de stand van de conjunctuur, gasbaten en rente.
Bron: Centraal Planbureau (2008a)
ESB
93(4544) 3 oktober 2008
583
Tabel 3
Meeruitgaven en hun dekking (miljard euro).
Budgetdisciplinesector:
Overschrijdingen/intensiveringen
Kinderopvang
Gemeentefonds/Provinciefonds
Afkoop specifieke uitkeringen
Persoonsgebonden budget en
diversen
Saldo overige mutaties
Dekking
EU-afdracht
Ruilvoetwinst
Over-/onderschrijding
Rijksbegroting
Sociale
zekerheid
0,7
0,7
0,5
–
Collectieve
zorg
Totaal
–
–
–
–
–
–
–
0,7
0,7
0,7
0,5
0,7
0
0,5
–0,3
0,2
–0,6
–0,8
0,5
–
–0,7
–0,2
–
–0,7
–0,3
–0,6
–2,2
0
Bron: Tweede Kamer (2008–2009)
voor andere doeleinden. Tevens zijn enkele specifieke uitkeringen van het Rijk
aan de gemeenten afgekocht. Het onderste blok van tabel 3 laat zien welke
compensatie het kabinet heeft gevonden om te voorkomen dat het uitgavenkader wordt geschonden. De afdracht aan de Europese Unie valt 0,6 miljard euro
mee. Het leeuwendeel van de dekking bestaat uit ingeboekte ruilvoetwinst. Op
middellange termijn wisselen ruilvoetwinsten en -verliezen elkaar af. Prudente
beleidsmakers zouden ten minste een deel van de ruilvoetwinst van 2,2 miljard
euro hebben geparkeerd op een reserverekening. Wanneer ambtenarensalarissen
en prijzen van overheidsaankopen in de toekomst sterker stijgen dan strookt met
de prijsontwikkeling van de nationale bestedingen kan uit die reserve worden
geput, om het volume van de overheidsproductie te beschermen. Kennelijk was
de budgettaire nood echter te hoog om (een deel van) de ruilvoetwinst opzij te
zetten. In de visie van het Ministerie van Financiën worden in 2010 en daarna
structurele bezuinigingen doorgevoerd, die blijvend compensatie bieden voor het
grootste deel van de overschrijdingen die in 2009 incidenteel uit de ruilvoetwinst
zijn goedgemaakt. Wanneer die bezuinigingen metterdaad worden geëffectueerd,
zou de ruilvoetwinst voor de periode na 2009 beschikbaar blijven. De onderste
regel van tabel 3 leert dat de uitgaven op de rijksbegroting het kader voor deze
sector nog altijd met 0,5 miljard euro overschrijden. Deze overschrijding moet
worden goedgemaakt door de ingeboekte onderschrijding van de kaders voor de
sociale uitkeringen en de zorg.
Dit is riskant beleid. In de periode 2003–2006 bleven de totale collectieve uitgaven ruimschoots binnen het afgesproken kader, maar juist de zorgsector kende
toen een overschrijding van cumulatief 3,8 miljard euro. Daar stonden grote
meevallers tegenover bij de sociale zekerheid en in mindere mate op de rijksbeKader 1
De ruilvoet van de collectieve sector
Het uitgavenkader is geformuleerd in reële bedragen uit het eerste jaar van de
kabinetsperiode en wordt jaarlijks opgehoogd in lijn met de werkelijke prijsstijging
van de nationale bestedingen. Het coalitieakkoord uit februari 2007 gaat ervan
uit dat de prijs van de nationale bestedingen stijgt met 2,25 procent per jaar. De
prijs van de nationale bestedingen loopt dit jaar en volgend jaar op met ruim drie
procent. Het uitgavenkader valt dus ruimer uit. De opstellers van het coalitieakkoord namen aan dat de prijs van de collectieve uitgaven (de hoogte van ambtenarensalarissen en sociale uitkeringen en de prijs van door de overheid aangeschafte goederen) met ongeveer 2,75 procent per jaar zou toenemen. De prijs van
de collectieve uitgaven ontwikkelt zich in lijn met deze aanname. Hierdoor boekt
de collectieve sector onder het hogere kader ruilvoetwinst, die beschikbaar is
voor extra volume van de collectieve uitgaven.
584
ESB
93(4544) 3 oktober 2008
groting. Die zijn weggestreept tegen tegenvallers in
de zorgsector (eerste kolom van tabel 4). Gezien de
aanhoudende overschrijdingen van het Budgettair
Kader Zorg in het verleden getuigt het inboeken van
een onderschrijding bij de zorguitgaven in 2009 van
ongegrond budgettair optimisme. Het uitgavenkader
berust op politieke afspraken die regeringspartijen
binden voor een kabinetsperiode. Wanneer een
kabinet tussentijds valt, voelt het nieuwe kabinet
zich niet aan oude afspraken gebonden. Dit bleek bij
de formatie in 2007. Het derde kabinet-Balkenende
hanteerde voor 2007 een uitgavenplafond van 205,6
miljard euro. Het vierde kabinet-Balkenende startte
voor 2007 met een eigen uitgavenplafond van 209,2
miljard euro. De wisseling van de politieke wacht
ging dus gepaard met een eenmalige opwaartse bijstelling van het uitgavenkader met 3,6 miljard euro
(tweede kolom van tabel 4). Twee derde van deze
ophoging betrof de zorguitgaven. Deze sector claimt
een groeiend deel van de totale collectieve uitgaven.
Opnieuw een aanwijzing dat het lichtvaardig is om
van de zorgsector een substantiële bijdrage te verwachten aan de compensatie van overschrijdingen
op de rijksbegroting in 2009.
Miljoenennota
Het informatiegehalte van de begrotingsstukken
neemt af. Drie vijfde van de hoofdtekst van de
Miljoenennota 2009 gaat over onderwerpen die
in feite niet thuishoren in een bespreking van de
hoofdlijnen van het financieel-economisch beleid.
Hoofdstuk 2 bespiegelt over de vraag hoeveel
beleidsruimte Nederland houdt in een tijd van
toenemende globalisering. Het kabinet meent dat
de marges voor eigen beleid nog altijd tamelijk groot
zijn. Internationale coördinatie kan schadelijke gevolgen van beleidsconcurrentie tussen landen indammen. Opvallend is dat de nota met geen woord rept
over de in en buiten Europa plaatsgrijpende belastingconcurrentie. Hierbij laat Nederland zich overigens niet onbetuigd, getuige bijvoorbeeld de forse
verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting die andere EU-landen prikkelt op hun beurt het
tarief van hun winstbelasting omlaag te brengen.
Hoofdstuk 3 rapporteert over de voortgang die is
geboekt bij de uitvoering van de ambitieuze plannen
uit het coalitieakkoord. De tekst rechtvaardigt de
veronderstelling dat de in dit onderdeel opgenomen
beschouwingen afkomstig zijn van de betrokken
spending departments. Het gaat voor een aanzienlijk
deel om een machteloze woordenbrij, die getuigt
van ongebreideld en naïef geloof van beleidsmakers
in de maakbaarheid van de samenleving. Zo dient
in 2012 het aantal vermijdbare sterfgevallen in
ziekenhuizen te zijn gehalveerd tot exact 867 per
jaar. Het aantal werknemers met een publieke taak,
zoals ambulancemedewerkers en politieagenten, dat
te maken heeft met ongewenst gedrag moet verminderen van 66 procent in 2007 naar precies 51
procent in 2011. Het kabinet geeft toe dat bij het
bereiken van deze en andere tot in detail uitgespon-
Tabel 4
Begrotingsdiscipline (afwijkingen in miljard euro).
Balken Bijstel- 20081 20091
ende I–III
ling
Rijksbegroting
–4,5
1,5
0,25 0,25
Sociale zekerheid
–2,6
–0,1
0
–0,25
Collectieve zorg
3,8
2,2
0,25 0
Totaal
–3,4
3,6
0,25 –0,25
1
Door afrondingen wijkt totaalcijfer af van de som van de afzonderlijke
bedragen.
Bron: De Kam et al. (2008); Centraal Planbureau (2008a)
nen doelstellingen een hoofdrol is weggelegd voor
derden: gemeenten, woningcorporaties, werkgevers
en zo meer. Volstrekt onduidelijk blijft of die derde
partijen bereid en in staat zijn de van hen verwachte
rol te spelen. Evenmin wordt duidelijk of en in hoeverre ingezette instrumenten (actieplannen, voorlichting, nieuwe regels, extra financiële middelen)
realisatie van de beoogde doelen dichterbij brengt.
Ambtenaren op Financiën zijn druk geweest om de
door departementen aangeleverde teksten te kuisen.
Ze hebben zich daarbij nog veel te terughoudend
opgesteld.
Collectieve lasten en koopkracht
Aanvankelijk voorzag het regeerakkoord voor volgend
jaar in een lastenverzwaring van 1,1 miljard euro.
Teneinde de oplaaiende inflatie niet aan te wakkeren, gaat de voorgenomen btw-verhoging echter
niet door. Om de koopkracht van gezinnen te
ondersteunen treft het kabinet bovendien een reeks
maatregelen, waardoor de opbrengst van belastingen
en sociale premies per saldo een miljard euro lager
uitvalt (MN). De dekking voor deze lastenverlichting is uit alle hoeken en gaten van de begroting
geschrapt. Een deel van de dekking bestaat uit geld
dat in het coalitieakkoord was geoormerkt voor het
arbeidsmarktbeleid (0,75 miljard euro) en uit de
hoger dan aanvankelijk geraamde opbrengst van
twee lastenverzwarende maatregelen: het schrappen
van de aftrek voor buitengewone (ziekte)uitgaven
en de bevriezing van de algemene heffingskorting.
Al doende trekt het kabinet de voor 2010 en 2011
geprogrammeerde lastenverlichting naar voren. Over
de gehele kabinetsperiode bezien valt de oorspronkelijk afgesproken lastenstijging van zeven miljard euro
nu een half miljard euro lager uit. Dekking hiervoor
ontbreekt, wat in strijd is met de begrotingsregels,
maar het kabinet meent compensatie te kunnen
vinden in de meevallende opbrengst van een maat-
regel die pas in 2011 van kracht wordt. Het gaat om een lastenverzwaring voor
65-plussers, die optreedt doordat voor deze groep de tweede tariefschijf van de
inkomensheffing slechts voor driekwart wordt aangepast aan de geldontwaarding.
Deze beperking van de automatische inflatiecorrectie voor oudere heffingsplichtigen met een inkomen van meer dan 31.500 euro is een wetstechnisch elegante
manier om senioren stapsgewijs meer te laten bijdragen aan de financiering van
de AOW. Afgaande op cijfers van het CPB, ervaart de helft van de huishoudens
in 2009 een koopkrachtverbetering van een half procent of meer. De andere
helft moet het met minder doen, zoals te zien is in de mediane mutatie op de
bovenste regel van tabel 5. De alleenverdiener met een dubbelmodaal salaris
(62.000 euro bruto) zit precies op de mediane mutatie. Dit koopkrachtcijfer is
echter weinig representatief, en dat geldt ook voor de koopkrachtmutatie van
andere categorieën. Het CPB maakt deze plaatjes voor standaardgevallen, die
in de realiteit maar weinig voorkomen. Hierdoor blijven de gevolgen van veel
overheidsmaatregelen, zoals de versobering bij de kinderopvangtoeslag en het
vervallen van de mogelijkheid om ziektekosten af te trekken, buiten beeld. Nog
een voorbeeld: niet werkende partners van kostwinners verliezen straks honderdveertig euro aanrechtsubsidie als ze na 1971 zijn geboren, tenzij ze voor
jonge kinderen zorgen. Ook deze ingreep is niet in het standaardbeeld begrepen.
Sommige plussen blijven eveneens onzichtbaar. Werknemers van 62 jaar en
ouder krijgen in 2009 een bonus als ze doorwerken. Voor een 64-jarige bedraagt
die tien procent van de arbeidsinkomsten, met een maximum van 4592 euro per
jaar. Ook de bonus blijft buiten beschouwing. Werkende 61-plussers gaan er dus
veel meer op vooruit dan de plaatjes suggereren.
Het CPB pleegt de beperkingen van het standaardplaatje te benadrukken. Het
heeft het rekenmodel MIMOSI ontwikkeld om een veel completer beeld van de
koopkrachtontwikkeling te kunnen geven (CPB, 2008b). Dit model is gevuld
met gegevens over ongeveer tachtigduizend werkelijk bestaande huishoudens uit
allerhande overheidsadministraties. De computer kent van de leden van elk van
deze huishoudens de leeftijd, het werkelijke aantal kinderen, het gebruik van
fiscale aftrekposten en van kinderopvang, en nog veel meer. Nabootsing van de
gevolgen van het kabinetsbeleid met MIMOSI levert tachtigduizend individuele
koopkrachtveranderingen op. Wanneer die worden afgezet tegen het inkomen
ontstaan puntenwolken van plussen en minnen. Dit geeft een veel genuanceerder
beeld hoe maatregelen uit Den Haag de huishoudportemonnee raken: voor de
meeste huishoudens schommelt de koopkrachtverandering van 2008 op 2009
tussen plus en min twee procent. Maar er zijn bij de meeste inkomensniveaus
uitschieters naar boven tot plus tien procent en naar beneden tot minus acht
procent. Verder suggereren de puntenwolken dat ruwweg een derde van de gezinnen er komend jaar op achteruitgaat. Dit is in strijd met de herhaalde verzekering van bewindslieden dat bijna iedereen er komend jaar juist op vooruitgaat.
Het grote voordeel van puntenwolken boven standaardplaatjes is dat puntenwolken in een oogopslag duidelijk maken hoe verschillend het kabinetsbeleid voor
de koopkracht van huishoudens uitpakt. Hoewel het CPB al jaren puntenwolken
presenteert, bijten politici zich nog steeds vast in misleidende standaardplaatjes.
Ik pleit ervoor die plaatjes in de toekomst achterwege te laten (De Kam, 2008).
Door voortaan alleen puntenwolken te publiceren dwingt het planbureau politici
tot realistischer en genuanceerde beschouwingen over de koopkrachtgevolgen
van het overheidsbeleid.
Literatuur
Centraal Planbureau (2007) Actualisatie Economische Verkenning
2008–2011. CPB document No 151. Den Haag: CPB.
Centraal Planbureau (2008a) Macro Economische Verkenning 2009.
Tabel 5
Den Haag: Sdu Uitgevers.
Perspectief voor gezinnen.
Koopkrachtmutatie
(
 mediaan)
Koopkracht (bij brutoÂ
salaris 62.000)
2007
1,5
Bron: Centraal Planbureau (2008a)
Centraal Planbureau (2008b) MIMOSI. Microsimulatiemodel
2008
–0,5
2009
0,5
voor belastingen, sociale zekerheid, loonkosten en koopkracht. CPB
document No 161. Den Haag: CPB.
Kam, F. de (2008) Schaf het koopkrachtplaatje maar af. NRC
Handelsblad 20 september.
1,7
–0,75
0,5
Kam, de, L. Koopmans en A.H.E.M. Wellink (2008)
Overheidsfinanciën. Groningen: Wolters Noordhoff.
Tweede Kamer (2008–2009), Nota over de toestand van ’s Rijks
Financiën (Miljoenennota 2009) 31 700, nrs. 1–2.
ESB
93(4544) 3 oktober 2008
585