De schuld van het systeem
Who’s afraid of Flip Buurmeijer? Niemand, want de
voorzitter van de Parlementaire Enquetecommissie
naar de uitvoering van de sociale zekerheid heeft al
laten weten dat er wat hem betreft “geen koppen
hoeven te rollen”. Dat het beroep op de WAO in Nederland is uitgegroeid tot 6,5% van het bruto binnenlands produkt, tegen 2,25% in andere “beschaafde”
landen (de EG als geheel), valt immers niemand in
het bijzonder te verwijten. Kun je het werkgevers en
werknemers kwalijk nemen dat ze overtollige of
slecht functionerende werknemers een zo gunstig
mogelijke afvloeiingsregeling hebben willen bezorgen? Kun je het keuringsartsen en arbeidsdeskundigen verwijten dat ze zich niet een hoop soesa op de
hals hebben gehaald om gedeeltelijk arbeidsgeschikten weer terug te plaatsen in het arbeidsproces, terwijl hun bestuur aanstuurde op een soepele afwikkeling richting WAO? Kun je het de werkgevers- en
werknemersvertegenwoordigers in de ‘kleine cornmissies’ kwalijk nemen dat ze het recht op WAO
ruim hebben gei’nterpreteerd, binnen de mogelijkheden die de wet hun bood? Kun je het de politici verwijten dat ze zo’n mooie regeling hebben gemaakt
voor mensen die om wat voor reden dan ook minder goed mee konden komen in het arbeidsproces?
Vonden we dat niet heel sociaal met z’n alien! Kortom, dat het allemaal uit de hand is gelopen, valt
niemand rechtstreeks aan te rekenen. Alle betrokkenen hebben met grote toewijding hun werk gedaan,
zo blijkt ook uit de verhoren tot nu toe. Het is de
schuld van het systeem.
Onmiskenbaar is het WAO-debacle mede te wijten aan een aantal grove systeemfouten in het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid1. In de eerste
plaats het volledig ontbreken van concurrentie. De
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de
Organisatiewet sociale verzekeringen impliceren dat
toetreding tot de markt voor verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekeringen alleen mogelijk is door organisaties van sociale partners met toestemming van
de sociale partners. Bovendien zijn werkgevers verplicht zich aan te sluiten bij de uitvoeringsorganisatie van de bedrijfstak waarin ze werkzaam zijn. Deze
bedrijfsverenigingen bezitten niet alleen een wettelijk monopolie op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, ze kunnen ook zelf de hoogte
van de premie vaststellen die vervolgens – met instemming van de minister van Sociale Zaken – aan
de rest van de samenleving wordt opgelegd.
Dit wettelijk monopolie werd tot voor kort gecombineerd met het geheel ontbreken van premiedifferentiatie. De kosten van de WAO werden eenvoudig afgewenteld op de samenleving als geheel.
Het hoeft weinig betoog dat zo’n opzet een vraagopdrijvend effect heeft. Er gaat bovendien geen enkele prikkel van uit om in bedrijfstakken met een
hoog arbeidsongeschiktheidsrisico iets te doen aan
verzuimbestrijding en reintegratie.
ESB 19-5-1993
Het sluitstuk van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid is het toezicht op de uitvoering, dat in
handen is gelegd van de Sociale Verzekeringsraad. In
die raad bezetten werkgevers en werknemers een
tweederde meerderheid. Het wettelijke toezicht was
daarmee in handen van de direct belanghebbenden
die op de markt over een monopoliepositie beschikken. Het toezicht wordt bovendien bemoeilijkt – of
vergemakkelijkt, het is maar hoe je het bekijkt – door
het ontbreken van een duidelijk arbeidsongeschiktheidscriterium in de wet. Dit heeft de mogelijkheid
geopend om de toetredingsnormen tot de WAO gaandeweg steeds verder te versoepelen.
Het eendrachtige belang van werkgevers en
werknemers bij een vlotte toestroom naar de WAO
en de speciflek Nederlandse vormgeving van het stelsel van sociale zekerheid verklaren de uitbundige
groei van het aantal arbeidsongeschikten in ons
land. Zij verklaren ook waarom het volumebeleid
nooit van de grond is gekomen en de uitstroom uit
de WAO bij ons veel lager is dan bij voorbeeld in Belgie en Duitsland. De sociale partners hebben immers
weinig belang bij reintegratie. De voormalig of gedeeltelijk arbeidsongeschikte blijft in de ogen van de
werkgever iemand met een verhoogd ziekterisico en
een verlaagde produktiviteit. Voor de arbeidsongeschikte zelf leidt reintegratie tot onzekerheid omdat
het mislukken ervan een verslechtering van de inkomenspositie tot gevolg kan hebben.
Wat al deze systeemfouten evenwel niet verklaren, is waarom het zolang geduurd heeft voordat er
ingegrepen werd in de WAO, terwijl het toch voor iedereen duidelijk was dat de ontwikkeling falikant uit
de hand Hep. Terwijl de sociale partners en hun uitvoeringsorganen de samenleving opzadelden met
steeds hogere kosten, stond de politick erbij en keek
ernaar. Deze vergaande inactiviteit – Wolfson noemt
het in ESB van 14 april jl. “misdadige nalatigheid” komt op het conto van de speciflek Nederlandse
‘overlegeconomie’. Onder het mom van overleg en
consensusvorming hebben de vaderlandse politici
hun ultieme verantwoordelijkheid om maatschappelijke ontwikkelingen bij te sturen, uit handen gegeven en gedelegeerd aan direct belanghebbenden,
zonder waarborgen te scheppen voor het bewaken
van het algemeen belang2. Daarmee heeft de politick zelf een groot deel van de schuld aan het WAOdebacle op zich geladen. Dit jammerlijke falen moet
nu worden ontmaskerd. Door wie ook weer? Juist,
door de politick.
L. van der Geest
1. Zie ook J.Th van Iperen, Naar een marktstelsel voor de
sociale zekerheid, Sociaal Maandblad Arbeid, februari 1993.
2. Op 16 juni a.s. organiseert ESB een landelijke conferentie
over de “Metamorfose van de verzorgingsstaat”. Daar zal
worden gesproken over een nieuwe vormgeving van het
stelsel van sociale voorzieningen.