De Randstad een hogedrukpan
Aute ur(s ):
Kemper, N.J. (auteur)
Pellenbarg, P.H. (auteur)
N.J. Kemper is werkzaam b ij de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fab rieken te Woerden, P.H. Pellenb arg is verb onden aan de
Rijksuniversiteit Groningen. Zie ook Bedrijvendynamiek 1996, oprichting en opheffing van bedrijve in Nederland, Vereniging van Kamers van
Koop-handel, Woerden, 1997, en N.J. Kemper, Ruimtelijke dyna-miek, in: W. van der Velden en E. Wever (red.), Nederland is meer dan de
Randstad, Rab ob ank, Utrecht, 1995.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4112, pagina 508, 25 juni 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
ruimtelijke, regionale, economie
In 1995 werd gerapporteerd dat een groot aantal bedrijven de Randstad verlaat. In dit artikel wordt een overzicht geboden van de
bedrijfsverplaatsing in de periode 1994-1995. Het aantal bedrijfsverplaatsingen in Nederland is in deze periode sterk gestegen.
Steeds meer bedrijven verlaten de Randstad. Opmerkelijk is de aantrekkingskracht van Noord-Brabant als vestigingsprovincie.
In Nederland wordt al gedurende langere tijd veel onderzoek naar bedrijfsmigratie gedaan. Wat de drijvende krachten achter
bedrijfsverplaatsingen zijn is daardoor goed bekend. Het gaat om een samenspel van redenen om de oude locatie te willen (of moeten)
verlaten, redenen om dat juist niet te willen, en keuzemotieven voor de nieuwe locatie. Gebrek aan uitbreidingsruimte is ‘push’-factor
nummer één, en problemen met bereikbaarheid een goede tweede. Als ‘pull’-factoren spelen dezelfde twee factoren weer een hoofdrol,
en dan zijn ze ongeveer even belangrijk. De derde hoofdvariabele in de ver-klaring van bedrijfsmigratiebewegingen is de arbeidsmarkt, in die zin dat de wens het personeel te behouden ‘keep’-factor nummer één is 1. In de praktijk werkt deze factor zo dat wanneer
eenmaal tot verplaatsing is besloten, de ondernemer altijd probeert de afstand zo kort mogelijk te houden, zodat het personeel niet
behoeft te verhuizen. Met de groei van het aantal tweeverdieners-huishoudens wordt deze overweging nog belangrijker.
Bedrijfsverplaatsingen nemen toe
Deze factoren bij elkaar hebben ertoe geleid, dat het aantal bedrijfsverplaatsingen in 1994-’95 met maarliefst 16,7% gestegen is ten
opzichte van 1992-1993, aanzienlijk meer dan in de voorgaande jaren 2. Deze groei bevestigt de hypothese, dat het aantal bedrijfsverplaatsingen mede samenhangt met het verloop van de conjunctuur. Bij de 135.000 bedrijfsverplaat-singen in de jaren 1994 en 1995
ging het om 360.000 arbeidsplaatsen.
In figuur 1 is weergegeven, hoe mobiel de verschillende sectoren zijn. De meest mobiele bedrijven zijn evenals in voorgaande jaren te
vinden in de groothandel en de zakelijke diensten. Het percen-tage bedrijven dat per jaar verplaatst is hier gestegen tot 10%. Ook de
categorie ‘overig’ is beweeglijk; het gaat hier vooral om bedrijven in de sfeer van financieel beheer 3. In de detailhandel en de
verzorgende diensten ligt de verplaatsingsfactor slechts op 4 Ã 5%. De totale verplaatsingsdynamiek bedraagt nu 7,9, tegenover 7,4 in
1993.
Figuur 1. Bedrijfsverplaatsingen naar sector aantal (links), verplaatsingsfactor (rechts)
Vooral in de bouw 4 en in de industrie is de verplaatsingsgeneigdheid in 1995 hoger dan voorgaande jaren (figuur 2). Opmerkelijk is de
geringe verplaatsingsgroei in de detailhandel (4,3%), die in 1993 het dubbele bedroeg (8,6%). Het is heel goed denkbaar dat de
onzekerheden rond de effecten van de nieuwe winkelsluitingswet bij de detaillisten tot voorzichtigheid heeft geleid bij nieuwe plannen.
Het sectorale patroon is tegengesteld aan de situatie in 1992-’93. Waren het toen, bij dalende conjunctuur, de stuwende sectoren die
terugliepen terwijl de verzorgende sectoren nog stegen, in de periode 1994-’95 zijn het de stuwende sectoren die weer stijgen terwijl de
verzorgende sectoren nog teruglopen.
Figuur 2. Verplaatsingstoename naar sector 1995
In dit artikel richten we ons op de verplaatsingen van de ‘stuwende’ sectoren (industrie, groothandel, zakelijke diensten) tussen
provincies. Bij deze verplaatsingen gaat het in totaal om 17.000 arbeids-plaatsen: 3.400 in de industrie, 5.800 in de groot- handel en 7.800
in de zakelijke diensten.
De beweging: weg uit de Randstad
Al enige jaren lijkt er sprake te zijn van een ‘vlucht uit de Randstad’. Uit de cijfers voor de periode 1994-’95 blijkt dat het vertrek uit de
Randstad verder toe-neemt. De grootste verhuisstromen lopen nog altijd tussen de Randstadprovincies onderling en naar de
onmiddellijk aangrenzende provincies (figuur 3). Niet onaanzienlijke verplaatsingsbewegingen gaan nu echter ook vanuit Noord-Holland
naar Noord- Brabant en Limburg, en omgekeerd vanuit Zuid-Holland naar de provincies in het noorden en oosten des lands. De periferie
raakt bij het overloopproces van de kernregio betrokken! Alleen Groningen valt (nog?) buiten dit beeld.
Figuur 3. Bedrijfsverplaatsingen tussen provincies 1994-’95 gemiddeld per jaar, alleen industrie, groothandel en zakelijke diensten.
Het beeld van de Randstadprovincies
Hieronder zal een beeld per provincie worden gegeven. Daarbij wordt gekeken naar het saldo van komende en vertrekkende bedrijven
naar sector (tabel 1) en naar provincie van herkomst cq bestemming (tabel 2). Voor de drie Randstadprovincies worden de vertrekkende
bedrijven naar sector èn bestemming nader uitgesplist in tabel 3. Tot slot kijken we naar de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de
werkgelegenheid.
Tabel 1. Migratiesaldo bedrijven naar sector en provincie 1988-1995
prov
Gr
Fr
Dr
Ov
Fl
Ge
Ut
NH
ZH
Ze
NB
Li
totaalsaldo gemiddeld
industrie
88/9 90/1 92/3 94/5
90/1 92/3 94/5
-45 -33 -14 -45
3
31
38
51
26
20
24
41
-35
8
10
3
66
88 130 136
17
74
69 107
97
88
-1 -31
-51 -119 -79 -172
-152 -289 -353 -314
-10
18
33
14
89 115 130 201
-5
0
15
10
-5
7
-3
3
4
11
groothandel
90/1 92/3 94/5
-5
-2
2
11
2
13
15
2
9
36
39
36
7
52
8
-76 -58
-79 -78
2
7
23
37
7
8
3
6
7
-8
8
2
17
24
10
21
-5
13
4
-2 -59
-33 -38
-38
-40 -36
-32
5
3
-2
29
36
23
2
5
7
zakelijke diensten
90/1 92/3 94/5
-8
-24 -10 -41
5
22
24
35
16
5
19
8
14
-7
-7
44
35
67
82
41
17
67
53
-23
33
-7
-3
-75
-10
17 -59
-91
-170 -239 -191
8
12
24
8
71
64
58 107
5
-8
3
-2
Tabel 2. Interprovinciale migratiesaldi 1994-’95 gemiddeld per jaar, alleen industrie, groothandel en zakelijke diensten
prov GR
Gr
Fr
Dr
Ov
Fl
Ge
Ut
NH
ZH
Ze
NB
Li
vestigingen
FR DR OV
FL
GE
UT
NH
ZH
ZE
-5 -11
1
-2 -8 -2-19
5
1
0 -1
5
7 19
11 -1
0 -1
2
4
7
-1
0
0
-7 -2
5 -3
2
1
1
7
-1 28 87
8 -5 -2
2
1
42 26
2 -7 -4 -5 -28 -42
49
19 -19 -7
3 -87 -26 -49
3 -12 -17 -17 -16 -71 -53 -27
1 -2
0 -2 -1 -4
1 -2
-1 -3 -2
9
4 31 48 21
-3
1
0
0
0
9
0 1 4
-3
12
17
17
16
71
53
27
-1
2
0
2
1
4
-1
2
-13
13
95
-3
NB
1
3
3 -1
2
0
-9
0
-4
0
-31 -9
-48
0
-21 -14
-95
3
7
2
-7
6
-2 -6
totaal
Gr
Fr
Dr
Ov
Fl
Ge
Ut
NH
ZH
Ze
NB
Li
sal
-45
51
40
3
136
106
-31
-171
-313
14
201
10
LI
werkzame personen
imm
138
158
180
301
330
765
863
1083
1017
103
858
215
emi
183
107
141
298
194
659
893
1254
1329
89
658
205
TOT
54
54
-6
-67
417
190
584
-1131
-1348
-46
1300
-1
IND
77
79
-10
31
65
-69
-54
-192
-193
-19
345
-60
GH
-15
4
65
-151
249
107
259
-779
-301
12
546
4
ZD
-8
-29
-61
53
103
15
37
-16
-85
-39
40
5
Tabel 3. Waar gaan de bedrijven uit de Randstad heen? vertreksaldi, 1994-’95 gemiddeld per jaar
vertrek-provincie
Utrecht
Noord-Holland
vestigingsprovincie
IND
GH
ZD
IND
GH
ZD
Zuid-Holland
IND
GH
ZD
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
N-Holland
Z-Holland
Zeeland
N-Brabant
Limburg
Totaal
0
-3
-2
-2
-4
-7
-1
-1
-4
0
-12
-18
2
-4
1
-3
-13
-17
8
5
0
2
-3
-5
19
18
1
-26
-1
-23
23
30
-2
-24
3
-3
1
-6
-2
-3
-3
-8
-8
2
-5
-2
2
-29
-11
-19
16
-8
-4
4
-55
-7
-23
-2
-2
1
-8
-38
-2
3
-12
-3
-75
31
1
-10
-4
-59
-3
-1
-1
-2
-3
-8
-5
2
-1
-14
4
-32
3
-3
-5
-6
-6
-18
-18
2
4
-8
-11
-10
-8
-45
-30
-31
-6
-6
-33 -48
-2
1
-91 -191
IND = industrie, GH = groothandel, ZD = zakelijke diensten
Utrecht
Opvallend is dat de provincie Utrecht zich nu definitief heeft gevoegd in het (vertrek)beeld van de Randstad. Het vestigingsoverschot in
de jaren 1988-’91 (+90) is duidelijk omgeslagen in een vertrekoverschot (-30). De krappe bedrijfsterreinensituatie in de provincie Utrecht
zal hier mede debet aan zijn.
De provincie Utrecht verliest in de industrie, de groothandel en de zakelijke diensten vooral bedrij-ven aan Flevoland en Gelderland en in
de groothandel en de zakelijke diensten ook aanzienlijke aantallen aan Noord-Brabant. Maar Utrecht ontvangt ook nog altijd bedrijven uit
Noord- en Zuid-Holland in alle drie de sectoren. Per saldo bestaat het vertrekoverschot van de provincie Utrecht daardoor vooral uit
groothandelsbedrijven. Opvallend is de sterke toename van het aantal groothandelsbedrijven dat vertrekt naar Noord-Brabant (1992-’93:
1; 1994-’95: 26).
Toch krijgt Utrecht er nog steeds arbeidsplaatsen uit andere provincies bij, zelfs in de groothandel. De bedrijven die uit Utrecht
vertrekken hebben minder arbeidsplaatsen, dan de bedrijven die zich in Utrecht vestigen.
Noord-Holland
Evenals voorgaande jaren zijn het vooral Noord- en Zuid-Holland die bedrijven verliezen. In Noord-Holland is het vertrekoverschot nog
gestegen. De industriële bedrijven in Noord-Holland vertrekken naar bijna alle andere provincies, zelfs Limburg profiteert hiervan. De
groothandel en de zakelijke diensten uit Noord-Holland trekken vooral naar Flevoland en Utrecht en in mindere mate ook naar Gelderland.
De belangstelling voor Noord-Brabant neemt toe. Noord-Holland ontvangt per saldo nog altijd zake- lijke diensten uit Zuid-Holland.
Noord-Holland heeft in de periode 1994-’95 beduidend minder vertrokken werkgelegenheid dan in de voorgaande periodes. Dit is vooral
te danken aan een kleiner vertrek van arbeidsplaatsen in de industrie en de zakelijke diensten. De groothandel vertoont wel een flinke
toename van het aantal vertrokken arbeidsplaatsen.
Zuid-Holland
In Zuid-Holland is het vanouds grote vertrekoverschot licht gedaald. Ook van hieruit vertrekken de industriële bedrijven in alle
richtingen, maar vooral naar Noord-Brabant en Midden-Nederland. Flevoland is bij de Zuid-Hollandse bedrijven minder in trek, wel
bestaat er belangstelling voor Drenthe en Overijssel, vooral bij de zakelijke diensten. Het valt aan te nemen dat het woonmilieu bij deze
keuze een belangrijke rol speelt. De meeste bedrijven vertrekken echter naar Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant. Het vertreksaldo van
de groothandel naar Utrecht en Gelderland is verdubbeld ten opzichte van 1992-’93. Daarentegen is het vertreksaldo van zakelijke
diensten naar Utrecht meer dan gehal-veerd. Het aantal vertrokken arbeidsplaatsen stijgt nog voortdurend.
Het beeld van de rest van Nederland
Groningen
De provincie Groningen toont in de periode 1994-’95 een toegenomen vertrek uit de provincie, vooral van zakelijke diensten. Groningen
verliest meer bedrijven aan Gelderland en Noord-Holland. In de industrie is het vertrekoverschot juist omgeslagen in een
vestigingsoverschot. Wat betreft de werkgelegenheid is er juist een klein vestigingsoverschot, vooral door de industrie.
Noord-Brabant
De tegenhanger van Groningen is Noord-Brabant, waar het vestigingsoverschot sterk is toegenomen van 130 naar 200. In tegenstelling
tot voorgaande jaren zijn het vooral de groothandelsbedrijven en zakelijke diensten die naar Noord-Brabant trekken. In beide sectoren is
het vestigingsoverschot verdubbeld, terwijl dit voor de industrie daalt. Men zou kunnen concluderen dat Noord-Brabant bezig is haar
imago van industrieprovincie te overstijgen.
Vooral de immigratie uit Gelderland, Utrecht en Noord-Holland is sterk gestegen. De immigratie uit Zuid-Holland is licht teruggelopen. Dit
is een opmerkelijke omslag, omdat Noord-Brabant tot nu toe vooral fungeerde als overloopgebied voor Zuid-Holland. Er is een
zuidwaardse stroom op gang geko-men vanuit midden-Nederland naar Noord-Brabant.
Noord-Brabant is de belangrijkste ontvangst- provincie voor de werkgelegenheid, het aantal ingekomen arbeidsplaatsen is verder
gegroeid. Het aantal ontvangen industriële arbeidsplaatsen is weliswaar gehalveerd, maar het aantal ingekomen arbeidsplaatsen in de
groothandel en de zakelijke diensten is ongeveer verdubbeld.
Friesland en Drenthe
Het vestigingsoverschot van Friesland en Drenthe is gestegen. In beide provincies stijgt zowel de immigratie als de emigratie, maar de
immigratie stijgt sneller. Daarbij gaat het vooral om zakelijke diensten. In Friesland is het vestigingsoverschot in de groothandel
afgenomen, maar in de industrie juist gestegen. De groei komt vooral uit Noord- en Zuid-Holland. Het gevolg is een lichte winst aan
arbeidsplaatsen.
Overijssel
Overijssel heeft een migratie-evenwicht, waarbij er wat groothandelsbedrijven bijkomen, maar zakelijke diensten vertrekken. De immigratie
en de emigratie zijn in de periode 1994-95 in dezelfde mate gestegen. De instroom uit Zuid-Holland neemt toe, maar het vertrek naar
Noord-Brabant stijgt ook. In Overijssel is het vestigingsoverschot werkgelegenheid omgeslagen in een vertrekoverschot.
Flevoland
Flevoland heeft een hoog vestigingsoverschot, maar het neemt nauwelijks nog toe. Wel is er een stijging in de zakelijke diensten, maar
die wordt gecompenseerd door een daling in de industrie. Met name de overloop uit Gelderland is duidelijk afgenomen, evenals die uit
Zuid-Holland. In de instroom vanuit Utrecht en Noord-Holland zit nog wel groei. Bij elkaar leidt dit tot een duidelijk lagere toename van
de werkgelegenheid dan in de voorgaande periode.
Gelderland
Gelderland toont, na een lichte terugval in de vorige periode, in 1994-’95 weer een duidelijke groei. Met name het vestigingsoverschot in
de groothandel, dat in 1992-’93 zeer laag was, heeft zich weer hersteld. Eenzelfde herstel zien we in de industrie. De zakelij-ke diensten
tonen echter een teruggang, na de sterke stijging in 1992-’93. De saldotoename komt vooral uit de provincies Noord- en Zuid-Holland.
Het vertrek naar Flevoland neemt af, maar daar staat een opvallende toename van vertrek naar Noord- Brabant tegenover. Alles bij elkaar
leidt dit tot een vestigingsoverschot aan arbeidsplaatsen, nadat er in de vorige periode een terugval was geweest.
Zeeland
Zeeland heeft in 1994-’95 per saldo minder bedrij-ven ontvangen dan in de periode daarvoor. Dit wordt vooral veroorzaakt door de
zakelijke diensten, maar ook door de industrie. De emigratie is veel sterker gestegen dan de immigratie. Met name het vestigingssaldo uit
Zuid-Holland en Gelderland is gedaald. Het positieve werkgelegenheidssaldo is omgeslagen in verlies
Limburg
Limburg heeft door de jaren een vrij evenwichtig migratiepatroon laten zien. Het gaat zelden om grote overschotten of tekorten. De
saldogroei is in 1994-95 iets gedaald, met name door de groothandel en de zakelijke diensten. Er is een toename van de instroom uit
Utrecht en Zuid-Holland en vooral ook uit Gelderland.
Waardering voor locaties
De overtuiging groeit dat bij locatiekeuzes in de praktijk een wisselwerking optreedt tussen ‘harde’ factoren zoals aard en omvang van het
pand en bereikbaarheid per auto c.q. openbaar vervoer, en ‘zachte’ factoren zoals herkenbaarheid en represen-tativiteit van het pand, en
het imago van de omge-ving. Tot de ‘zachte’ vestigingsfactoren behoort zeker het imago van plaatsen en gebieden, oftewel de
subjectieve vestigingsvoorkeur van ondernemers.
De basis van de meting van vestigingsvoor-keuren is een enquête onder een representatieve steekproef van 1800 zelfstandige bedrijven
met tien en meer werkzame personen in de sectoren industrie, groothandel, transport en zakelijke dienstverle-ning (respons 40%). De
peiling van vestigingsvoor-keuren die eind 1993 plaatsvond toonde een dalende voorkeur voor de Randstad en stijgende voorkeur voor
de gebieden daaromheen, hetgeen goed aansluit bij de feitelijk geconstateerde bedrijfs-migratiebewegingen. Alleen Flevoland toont een
duidelijke ‘mismatch’, d.w.z. wèl sterke instroom van bedrijven maar een onmiskenbaar dalende vestigingsvoorkeur. Onze jongste
provincie is kennelijk een vestigingsgebied ‘tegen wil en dank’: te aantrekkelijk om te mijden, maar niet van harte gekozen.
Sinds eind 1993 heeft geen nieuwe peiling van vestigingsvoorkeuren plaatsgevonden. Wel voerde Meester een interessante secundaire
analyse uit op de resultaten van de peiling uit 1993 5. Hij corri-geerde de waarderingen die ondernemers in 1993 aan zeventig in
Nederland onderscheiden vestigings-plaatsen gaven voor het zogenaamde ‘nabijheidseffect’, dat is het verschijnsel dat ondernemers
sterk geneigd zijn plaatsen in de eigen omgeving veel hoger te waarderen dan plaatsen op grotere afstand. Door aldus het verband
tussen afstand en waarde-ring te elimineren wordt als het ware de ‘echte vestigingsvoorkeur’ zichtbaar. figuur 4 laat deze voor-keuren
zien.
Figuur 4. Waardering voor vestigingslocaties
Primaire kenmerken zijn het verschil tussen een hoger gewaardeerde zuidelijke en lager gewaar-deerde noordelijke helft van het land, en
een uitgesproken voorkeur voor vestiging in de centrale provincie Utrecht. Opmerkelijk is echter de gevoelsmatige ‘afwijzing’ door
ondernemers van Zeeland, de Achterhoek en de grensregio van Noord-Brabant en Limburg. Bij de stad Groningen is het omgekeerde het
geval. Nu zij door Meesters berekening is ‘bevrijd’ van het afstandsnadeel blijkt er ineens een positief gevoel voor Groningen over te
blijven! Een beloning voor de met volharding gevoer-de promotiecampagne ‘Er gaat niets boven Groningen’? Helaas tonen de
migratiecijfers dat dit zich nog niet vertaalt in een positief vestigingssaldo.
De voor afstand gecorrigeerde waarderingen tonen verschillen per bedrijfssector. De industrie waardeert de zuidelijke en oostelijke
grensgebieden hoog, en de groothandel heeft sterke voorkeur voor centraal Nederland. Bedrijven in de zakelijke diensten hebben
volgens Meester grote waardering voor plaatsen met een functie als regionaal of nationaal kantorencentrum, zoals Groningen, Zwolle,
Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven en Maastricht.
Ruimtelijk-economisch beleid
Zowel de groei van de bedrijfsmobiliteit als de toenemende trek uit de Randstad onderstrepen het belang van voldoende ruimte voor
bedrijven en wegen, omdat beide direct aangrijpen op de belang-rijkste push- en pull-factoren, in casu bedrijfsruimte en bereikbaarheid.
Maar het oplossen van de bereikbaarheids- en ruimteproblemen in de Randstad wordt natuurlijk wèl steeds duurder, wat de vraag
oproept of alles wel daar moet blijven gebeuren.
Essentieel voor het besluitvormingsproces over de ruimtelijk inrichting van Nederland na 2010 is allereerst een keuze tussen verdere
verdichting van de Randstad, met meer open ruimte in overig Nederland enerzijds, en een ontlasting van de Randstad, met meer
verspreiding van economische activiteiten over Nederland anderzijds. In het eerste model blijft er grote druk op het groene hart, ten
gunste van groene ruimte in overig Nederland. In het tweede model wordt het groene hart ontlast, maar verdwijnt er rust en groen in
Nederland buiten de Randstad.
Er zijn ook grenzen aan de opvangmogelijk-heden van Gelderland en Noord-Brabant. Noord-Nederland biedt meer ruimte. In het tweede
beleids-model zou de overheid zich er op kunnen richten, bedrijvigheid in toenemende mate in Noord-Nederland te accomoderen 6.
Daarbij moet men zich reali-seren dat het niet gemakkelijk is om bedrijven te sturen in een voor hen ongewenste richting. Dit is gebleken
bij het niet-geslaagde overloopbeleid van bedrijven naar Noord-Holland-noord. De overheersende autonome verplaatsingsrichting is
zuid-oost. Het zal daarom moeilijk zijn een substantiele verplaatsingsstroom naar Noord-Nederland, op gang te krijgen. Dit lukt alleen als
er noord-oostelijk van de Randstad een sterke ‘trekker’ komt. Daarvoor lijkt maar één middel effectief en dat is de vestiging van een
tweede nationale luchthaven in Flevoland of het Markermeer, samen met een hogesnelheidslijn naar Groningen.
Conclusies
De druk naar buiten vanuit de Randstad wordt, afgemeten aan het verloop van het bedrijfsmigratie-proces, steeds groter. Dit is te zien
aan het negatiever worden van de bedrijfsmigratiebalans voor Utrecht, het oplopen van de bedrijfsmigratiesaldi in Noord-Brabant en
Gelderland, en de lichte stijging van de immigraties in de noordelijke provincies die het dichtst bij de Randstad liggen. Groningen gaat
qua migratiesaldo achteruit en de situatie van Zeeland en Limburg is niet beter geworden. De positie van Overijssel is onduidelijk; gelet
op haar ligging ten opzichte van de Randstad zou hier een grotere instroom verwacht mogen worden dan feitelijk optreedt.
De Randstad lijkt op een hogedrukpan waarin de druk oploopt. Het ruimtelijk beleid reageert daarop door stenen op het deksel te
stapelen. Maar het deksel kleppert en langs de rand ontsnapt de stoom, in de vorm van bewoners en bedrijven, naar Gelderland en
Noord-Brabant. Dit kan ondervangen worden door een gericht overdrukventiel te creëren in de richting noord-oost, waarlangs de
Randstad stoom kan afblazen. Een tweede nationale luchthaven in centraal-Nederland kan deze uitlaatklep helpen vormen. Een
luchthaven in de Noordzee zal de druk in de Randstad verder opvoeren
1 P.H. Pellenbarg, Bedrijfsverhuizingen als teken van ruimtelijke dynamiek in het bedrijfsleven. In: W. van der Velden en E. Wever (red.),
Nederland is meer dan de Randstad, Rabobank, Utrecht, 1995.
2 Zie voor de meting over de jaren 1992-1993 N.J. Kemper en P.H. Pellenbarg, Een vlucht uit de Randstad?, ESB, 17 mei 1995, blz. 465-469.
3 De groep ‘overig’ is in deze rapportage duidelijk groter dan in voorgaande publicaties, doordat bij de overgang naar de nieuwe SBI ’93indeling de sector financieel beheer hier-onder valt (in plaats van onder de zakelijke diensten).
4 Ook dit is een gevolg van een wijziging in de SBI-indeling, namelijk dat de zeer mobiele klusjesbedrijven zijn overgegaan van de
verzorgende diensten naar de bouw.
5 W.J. Meester, Afstand en waardering van vestigingsplaatsen, in: P.H. Pellenbarg, F. Schuurmans en J. de Vries (red.), Reisgenoten,
Liber amicorum prof. dr. W.J. van den Bremen, Nederlandse Geografische Studies, nr. 214, Utrecht/Groningen, 1996, blz. 271 -285.
6 F.J. Sijtsma e.a., Ruimte te over, ruimte tekort, Stichting Ruimtelijke Economie, Groningen 1996.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)