Ga direct naar de content

De prijzenslag

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 12 1983

De prijzenslag
Zoals het er nu naar uitziet, zal het prijsindexcijfer van de
gezinsconsumptie in 1983 nog maar met 3% stijgen 1). In de
Macro Economische Verkenning in September werd nog van
4,5% uitgegaan, nu wordt een nog lagere prijsstijging voorzien. Een zo laag inflatiepercentage roept herinneringen op
aan lang voorbije tijden. In de jaren vijftig waren prijsstijgingen van een procent of drie, vier niet ongewoon en in het begin van de jaren twintig en in de crisisjaren dertig daalden de
prijzen zelfs. Maar de laatste twintig jaar, met name na het
beeindigen van de geleide loonpolitiek in 1963, is een zo lage
inflatie vrijwel niet meer voorgekomen.
Tegen de achtergrond van het feit dat een stabiel prijsniveau nog altijd een van de centrale doelstellingen van de economische politick is, zou men het lage inflatiepercentage een
succes kunnen noemen. In feite echter is het allerminst een
succesindicator. De lage inflatie weerspiegelt de deflatoire
toestand waarin de economic verkeert. Nationaal is het de
hoge werkloosheid die een sterke neerwaartse druk op de lonen uitoefent en de loon-prijsspiraal ineendrukt. Internationaal zorgt de wereldwijde recessie voor een daling van het invoerprijspeil. Aangezien invoerprijzen en loonkosten samen
voor ca. drie kwart de kostprijs van het Nederlandse produkt
bepalen, kan de prijsstijging beperkt blijven.
De lage inflatie hangt niet alleen met kostprijsfactoren samen, we moeten ook naar de vraagkant kijken. Veel prijzen
staan onder druk omdat de vraag gering is. De grondstoffenprijzen op de wereldmarkt zijn in jaren niet zo laag geweest
als nu. De prijs van ruwe olie op de wereldoliemarkt zal naar
verwachting volgend jaar met 5% dalen, niet omdat de kostprijs van de oliewinning lager is geworden, maar omdat de
Internationale vraag naar olie sterk is teruggevallen. In het
binnenland doet zich hetzelfde verschijnsel voor: als gevolg
van de dalende bestedingen zakken de prijzen. Aanbieders
trachten in stagnerende of inkrimpende markten hun marktaandeel te behouden door hun prijzen te verlagen. In de
bouwsector bij voorbeeld, waar de produktie sterk is ingezakt, is vorig jaar de bouwkostenindex gedaald. In sommige
sectoren is de concurrence zelfs zo hevig dat onder de kostprijs wordt verkocht.
Lang niet altijd is de prijsconcurrentie effectief. Veel hangt
af van de marktvorm waaronder de aanbieder opereert. In de
jaren zestig, ten tijde van de groei-economie, werd de prijsconcurrentie als de laagste vorm van concurrence beschouwd omdat het voordeel van de prijsverlaging meestal
snel teniet wordt gedaan door even grote prijsverlagingen bij
concurrerende aanbieders en de prijsverlaging daarna niet
gemakkelijk meer omkeerbaar is en omdat er bovendien altijd wel aanbieders blijken te zijn die door het leveren van
slechtere kwaliteit nog goedkoper kunnen produceren. Met
andere instrumenten van de ,,marketing mix” zou dikwijls
meer te bereiken zijn. Maar nu de groei is weggeebd en de
strijd om het marktaandeel overblijft, is de prijs als wapen in
de concurrentiestrijd toch weer belangrijker geworden 2).
In sommige gevallen kan de concurrentie zelfs rui’neuze
vormen aannemen, vooral wanneer er op belangrijke markten grote overcapaciteiten bestaan. Voorbeelden zijn de internationale staalindustrie en de scheepsbouw. De overcapaciteiten die in de jaren zestig en begin zeventig in deze sectoren zijn gecreeerd, blijven de prijzen permanent onder
druk zetten. Geen producent of regering is bereid tot capaciteitsreductie over te gaan vanwege het enorme kapitaalverlies en het verlies aan arbeidsplaatsen waarmee dat gepaard
gaat. Integendeel, door steunmaatregelen wordt de overcapaciteit in stand gehouden. Intussen stapelen de verliezen
zich op. Vanwege de gespecialiseerde produktieprocessen en
kapitaalgoederen is het meestal ook niet mogelijk om op andere produkten over te schakelen. Zelfs faillissementen bieden geen oplossing voor de overcapaciteit wanneer ondernemingen en produktie-installaties, die technisch nog in goede
ESB 12-1-1983

staat zijn, voor weinig geld worden opgekocht waarna de
produktie tegen lagere kostprijzen wordt voortgezet. Het
grote gevaar is dat de overcapaciteiten in belangrijke sectoren zich cumulatief in de economie voortplanten, waarna
volgens de bewegingswetten van de traditionele conjunctuurleer op den duur de gehele economie in een depressie terechtkomt 3).
Hoe het ook zij, voor de consument vormen de geringe
prijsstijgingen een welkome ontwikkeling. Het huishoudbudget is door de inkomensmatiging immers flink aangetast
waardoor de consument gedwongen is veel meer op zijn prijzen te letten. Lagere prijzen kunnen ervoor zorgen dat zijn
koopkracht minder snel achteruitgaat. Maar ook voor de
consument zijn er niet alleen voordelen verbonden aan de
heftige concurrentie die in sommige sectoren heerst. In de
detailhandel bij voorbeeld leidt zij tot schaalvergroting, faillissementen van buurt- en dorpswinkels en vermindering
van de dienstverlening 4). Ook elders wordt op de kwaliteit
van het produkt of de dienstverlening beknibbeld om prijsverlagingen mogelijk te maken.
Overigens worden zeker niet overal de prijzen verlaagd.
Uit de actie Prijsalarm die de Consumentenbond enkele
maanden geleden hield 5), bleek dat de ,,prijzenslag” in de
levensmiddelenbranche vaak slechts op een beperkt aantal
in het oog springende levensmiddelen betrekking heeft, terwijl andere produkten onopvallend in prijs worden verhoogd. Bij produkten als baby- en kleutervoeding en reformartikelen bij voorbeeld, waarbij een sterke suggestieve waarde uitgaat van het gezondheidsaspect, komen volgens de
Consumentenbond krasse prijsstijgingen voor. Maar de
meest in het oog springende uitzondering is de overheidssector. De officiele richtlijn die vorig jaar gold, dat de overheidstarieven met niet meer dan 4% per jaar zouden mogen stijgen, blijkt weinig om het lijf te hebben. Van de 10.000 telefoontjes met klachten over prijzen en tarieven die door de
Consumentenbond in het kader van de actie Prijsalarm in
een maand tijd werden geregistreerd, had maar liefst 60% betrekking op tariefsverhogingen bij de overheid. Vooral de onroerend-goedbelasting en de zuiveringsheffing waren toppers
wat de prijsstijging betreft. Het feit dat de overheid niet aan
concurrentie blootstaat, lijkt in fmancieel benarde tijden wat
al te gemakkelijk tot tariefsverhogingen te leiden. In veel gevallen krijgen de gemeenten de zwarte piet toegespeeld van
het rijk, dat zijn financiele problemen op de lagere overheid
probeert af te wentelen. Het is een kwalijke zaak dat de overheid de grootste zondaar is tegen het prijsbeleid dat zij aan
het bedrijfsleven tracht op te leggen. Het feit dat het prijsbeleid in het kader van de deregulering de laatste tijd wat wordt
versoepeld, doet daar niets aan af.
De inflatie is beschreven als de ,,gesel” van de wereldeconomie. Het lijkt erop dat de wereld zich de laatste paar jaar
steeds meer van die knoet weet te bevrijden. Maar lage inflatie is ook niet alles als zij depressie en stagnatie weerspiegelt.
De stagflatie van de jaren zeventig mag dan zijn doorbroken,
de stagnatie is gebleven.
L. van der Geest
1) Planbureau herziet ramingen voor 1983: verwachte groei van export zal uitblijven, Het financieele Dagblad, 3 januari 1983, biz. 1.
2) Zie H. J. Kuhlmeijer, Over prijsconcurrentie gesproken,

afscheidscollege uitgesproken aan de Erasmus Universiteit Rotter-

dam, 21 oktober 1982.
3) Zie H. W. de long, De stagnatie-economie, ESB, 1 december
1982, biz. 1271.
4) B. Nooteboom, Bestedingen, winsten en aantal vestigingen in de
algemene levensmiddelenhandel, ESB, 21 april 1982, biz. 402-406.
5) Prijsalarm, Verslag van een Consumentenbond-actie rond hoge

prijzen en tarieven, Den Haag, oktober 1982.
6) James Trevithick, Inflatie, de gesel van de wereldeconomie, Aula
699, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1982.

21

Auteur