Ga direct naar de content

De Poolse transitie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 10 1991

De Poolse transitie
G. Biessen en M. Bos-Karczewska*

H

et Poolse experiment behelst een schoktherapie gericht op twee doelstellingen.
Allereerstpoogt de regering de economie te stabiliseren door het inflatiegevaar te
beteugelen en de tekorten aan tal van goederen op te heffen. Deze maatregelen
veroorzaakten een recessie die veel dieper was dan voorzien. Ten tweede dient een
overgang van een centraal geleide naar een markteconomie te worden
bewerkstelligd. Voor een dergelijke transitie bestaat geen blauwdruk en de overgang
gaat veel moeizamer dan verwacht.

Stabilisatie van de economic
Op 1 januari 1990 werd in Polen een door het IMF
gesteund stabilisatieprogramma ingevoerd. Het merendeel van de prijzen werd overgelaten aan het
spel van vraag en aanbod en de nog steeds centraal
vastgestelde energieprijzen werden sterk verhoogd.
Het overheidstekort werd geelimineerd door op grote schaal subsidies af te schaffen en de belastingen
te verhogen. De Poolse regering verwachtte als gevolg hiervan een hoge inflatie, die binnen een half
jaar beteugeld kon worden door het economische
en financiele systeem nominaal te verankeren. Het
eerste nominale anker werd gevormd door een loonbeleid, waarbij de nominale lonen de inflatie slechts
zeer beperkt mochten volgen. Het tweede anker
was de dollarkoers van de zloty. De zloty werd geleidelijk gedevalueerd van 1.054 zloty per dollar in
augustus 1989 naar 9.500 per 1 januari 1990. Tevens
werd de zloty intern convertibel gemaakt en werd
er een stabiele dollarkoers nagestreefd om de inflatieverwachting te doorbreken en het vertrouwen in
de Poolse munt te herstellen. Bovendien werd een
strak monetair beleid gevoerd, waarbij gestreefd
werd naar een positieve reele rente om de kredietvraag af te remmen en de besparingen te stimuleren.
Door de prijsliberalisering, de devaluatie van de zloty en de hoge rentetarieven school de inflatie omhoog naar 78,6% per maand in januari 1990 , een
veel hogere inflatie dan de regering had verwacht.
Het strakke monetaire beleid en het nominale loonbeleid leidden er echter toe dat de inflatie snel terug
liep via 24% in februari naar 4% in maart 1990. Het
gevoerde beleid heeft bijgedragen aan een diepe recessie. Door het nominale loonbeleid daalden de reele lonen in het eerste kwartaal van 1990 met 33%,
veel sterker dan voorzien. De scherpe daling van de
koopkracht van de Poolse burgers leidde tot een ongekende daling in de verkopen van de industriele
staatssector van 24% in het eerste kwartaal2. Werkloosheid deed haar intrede en liep op tot 267.000 in
het eerste kwartaal.
In de tweede helft van 1990 vond een versoepeling
van het restrictieve beleid plaats. De regering achtte
deze versoepeling mogelijk omdat de inflatie terug-

liep. Deze was in augustus onder de 2% per maand
gekomen. Echter ook de diepte van de recessie en
de hiermee samenhangende opkomende sociale onrust speelden hierbij een rol. Het loonbeleid werd
minder restrictief. De reele lonen stegen 4,5% in het
derde kwartaal en 16% in het vierde kwartaal ten opzichte van het voorafgaande kwartaal. De industriele verkopen van de staatssector stegen dan ook in
het derde en vierde kwartaal met respectievelijk
1,4% en 9,7% ten opzichte van het voorafgaande
kwartaal. Daarnaast vergrootte de overheid haar uitgaven. Gedurende de eerste zes maanden had de
overheid een budgetoverschot van 6,6 biljoen zloty,
maar dit was aan het einde van het jaar geslonken
tot 0,9 biljoen.
Het grote succes van het stabilisatiepakket is dat de
tekorten op grote schaal zijn teruggedrongen. De
prijzen zijn nu marktruimend en er is een fragiel
evenwicht bereikt tussen vraag en aanbod van goederen, zij het op een veel lager niveau van economische activiteit. Een ander duidelijk succes is de interne convertibiliteit van de zloty. De zloty is stabiel
gebleven vanaf het begin van de schok en het IMFfonds van 1 miljard dollar ter Stabilisatie van de
Poolse munteenheid is zelfs niet gebruikt.
Het onvoorspelbare karakter van de Poolse schoktherapie wordt duidelijk wanneer we de doelstellingen van de regering afzetten tegen de bereikte resultaten (zie tabel 1). De inflatie in het gehele jaar 1990
was veel hoger dan voorzien en de recessie, gemeten in toename van de werkloosheid en afname van
de industriele produktie, veel dieper dan verwacht.
Ondanks het sterk inperken van de vraag is men er
niet in geslaagd de inflatie onder controle te krijgen.
In de tweede helft van 1990 vertoonde de inflatie
we’derom een oplopende tendens.

* Guido Biessen is als AIO verbonden aan de Universiteit
van Amsterdam en het Tinbergen Instituut. Malgorzata BosKarczewska is algemeen econoom en redacteur economie

van Oost-Europa Verkenningen.
1. Het statistische materiaal is ontleend aan Statystyka Polski nr. 2, Rzeczpospolita, 2 februari 1991.

De reactie van staatsbedrijven
De Poolse economic wordt gekenmerkt door een
dominante staatssector die 90% van de industriele

Doelstelling 1990

staatsbedrijven door de vraaguitval gedwongen zouden worden nieuwe markten te zoeken, kostenbesparingen door te voeren, het aangeboden pakket
van goederen te veranderen en agressievere ver-

Inflatie
dec. 1990 t.o.v. dec. 1989 (%)
95
Ontwikkeling reele lonen (%)
-10
Groei consumptie gezinnen (%)
-6
Groei industriele afzet staatssector (%) -5
Groei bbp (%)
-5

kooptechnieken te introduceren. Tevens zou de be-

Werkloosheid (mln.)

oogde marktconforme aanpassing afgedwongen
worden door de staatsbedrijven financiele discipline
op te leggen. Faillissementen werden verwacht.
Het door de overheid gewenste rationaliseringspro-

Saldo overheidsbegroting
(biljoenen zloty)
Saldo buitenlandse handel
in harde valuta (mid. US$)
Saldo buitenlandse

activa bezit. De overheid veronderstelde dat de

ces werd echter doorkruist door het rnonopo-

listische gedrag van de staatsbedrijven. De voornaamste reactie was het afwentelen van de gestegen
kosten op de consument en het inkrimpen van de
produktie. Toch vond enige aanpassing plaats. De
staatsbedrijven poogden de afzet te vergroten door
meer te exporteren en door directe verkoop aan de
consument (op de straat of in de fabriekswinkel).
Tevens werd een voorzichtig begin gemaakt met het
ontslag van werknemers. Gedurende het jaar 1990
bleef de werkloosheid stijgen tot ruim 1 miljoen.
Opmerkelijk is dat de liquiditeitspositie van de
staatssector in het eerste kwartaal zelfs is verbeterd.
Dat kwam door het realiseren van ‘windfall profits’ .
Bind 1989 hebben de staatsbedrijven, vooruitlopend
op de prijsschok, grote voorraden grondstoffen aangelegd. De ruime kredietmogelijkheden en de toen
nog steeds sterk overgewaardeerde zloty bood de
staatsondernemingen de mogelijkheid hiertoe. Terwijl de produktie in de staatssector in 1989 met 6,5%
daalde, stegen de voorraden grondstoffen en intermediaire produkten met 20,9%. Tevens werd het restrictieve monetaire beleid omzeild door onderlinge
kredietverlening.
In de tweede helft van 1990 is de liquiditeitspositie
van de staatssector licht gedaald, mede door de versoepeling van het loonbeleid. De staatsbedrijven legden als vanouds weer prioriteit bij het laten stijgen
van de lonen. Een groeiend aantal kleinere staatsbedrijven kwam in financiele problemen. In november
1990 waren er meer dan 2.300 verliesgevende staatsbedrijven en 1.250 bedrijven die de belastingplicht
niet konden nakomen. Daarnaast waren 593 staatsbedrijven niet langer kredietwaardig3. Toch zijn de
verwachte faillissementen vooralsnog uitgebleven,
mede omdat het beleid van het opleggen van financiele discipline niet stringent is uitgevoerd. De versoepeling van het monetaire beleid heeft hierbij een
rol gespeeld. Door de onverwachte opleving van de
inflatie werd de reele rente onbedoeld negatief.

De private sector
De prijsliberalisering in een staatseconomie blijkt
onvoldoende om marktgedrag te genereren. Het
stuit op systeemproblemen zoals het ontbreken van
concurrentie en faillissementen. De opkomst en de
groei van de particuliere sector zijn onontbeerlijk
om het functioneren van het marktmechanisme te
verbeteren, de economische groei te herstellen en
Pol en uit de recessie te leiden. De private sector
kan ontwikkeld worden door privatisering van de
staatsbedrijven, door de opkomst van nieuwe, kleine private ondernemingen en door buitenlandse investeringen.

ESB 10-4-1991

handel (mrd. roebels)

Realisatie 1990
250
-28

0,4

-24
-25
-12
1,1

-3,5

0,9

-0,8

3,8

-0,5

4,8

Bronnen: G. Kolodko, Po roku i po szoku, Zycie Gospodarcze, nr. 2,1991;
M. Misiak, Rok Balcerowicza, Zycie Gosfxidarcze, nr. 6, 1991; Statystyka
Polski, nr. 2, Rzeczpospolita, 2 februari 1991.

Aanvankelijk ging de aandacht van de regering uit
naar de ‘grote’ privatisering van 7.600 staatsbedrijven. Dit proces bleek veel moeilijker dan verwacht.
De wetgeving omtrent deze privatisering stuitte in
eerste instantie op politieke en sociale barierres. De

wet op privatisering van 13 juli 1990 bevat een politick compromis: 20% van de aandelen zijn voor de
werknemers gereserveerd. Er zijn nu in totaal
slechts acht industriele bedrijven geprivatiseerd.
Voor de 500 grootste bedrijven werd gekozen voor
privatisering door uitgifte van aandelen. Dit proces
is echter nauwelijks van de grond gekomen door
het ontbreken van financiele markten en door de geringe beschikbaarheid van binnenlands kapitaal. Bovendien is het beschikbare kapitaal door de inflatie
in waarde gedaald. Het proces van privatisering
door middel van uitgifte van aandelen zal dan ook
veel tijd in beslag nemen. Wil men komen tot een
snelle privatisering dan is men genoodzaakt om tot
kunstmatige vormen van privatisering over te gaan.
Zo wil men gratis kapitaalbonnen aan de bevolking
verstrekken, waarmee aandelen gekocht kunnen
worden.
Om het proces van privatisering te versnellen is het
restrictieve loonsombelastingstelsel voor de particuliere sector per 1 januari 1991 afgeschaft. Daarnaast
is men van plan goedkoop kredieten te verstrekken
ten behoeve van de verkoop van activa van kleinere
en middelgrote staatsbedrijven. De nieuwe regering
Bielecki legt hier de nadruk op. Daarvoor dient echter tevens een hervorming van het bankwezen
plaats te vinden.
Het gebrek aan binnenlands kapitaal is niet het enige struikelblok voor een snelle privatisering. Een
complicerend probleem is de waardebepaling van
ondernemingen. Een aandelenbeurs bestaat nog
niet in Polen. Bovendien dienen een aantal staatsbedrijven eerst geherstructureerd te worden alvorens
zij voor privatisering in aanmerking komen. Zij zijn
dusdanig verouderd of produceren goederen van
2. Zie J. Winiecki, Post-Soviet-type economies in transition:
what have we learned from the Polish transition programme in its first year?, Weltwirtschaftliches Archiv, nr. 4, 1990.
3. Zie M. Misiak, Co w finansach przedsiebiorstw, Zycie Gospodarcze, nr. 9, 1991: W. Gadomski, Byl rok.., Gazeta
Bankowa, nr. 6, 1991.

Tabel 1. Doel-

stellingen en
realisatie van
bet stabittsatieprogramma

de regering. Deze opkomst werd bemoeilijkt door

stricties naar tariefbescherming. De buitenlandse
handel kan een belangrijke rol in de transitie-periode spelen. Toenemende concurrentie van buitenlandse produkten kan een rationalisering van de
prijsstructuur teweeg brengen en de staatsbedrijven

het restrictieve beleid in het eerste kwartaal, de

dwingen de produktie te rationaliseren. Bovendien

hoge rente en de vraaguitval. Pas in de tweede helft
van 1990 en in het bijzonder in het vierde kwartaal
vond een snelle groei plaats. Vooral het aantal particuliere bedrijven in de detailhandel is sterk gegroeid. Dat kwam mede door de ‘kleine’ privatisering van de staatsdetailhandel, waarbij 35.000
staatswinkels in privehanden zijn overgegaan. Op
15 december 1990 was het totaal aantal kleine particuliere ondernemingen 1,14 miljoen, een stijging
van 360.000 ten opzichte van 1989.
Niet alleen het aantal particuliere bedrijven is van
belang. Ook het aandeel van deze bedrijven in de
economische activiteit en daarmee de expansiemogelijkheden zijn belangrijk. Hier ontberen de nieuwe ondernemers echter de in markteconomien gebruikelijke institutionele ondersteuning. Er zijn geen
financiele markten en kredietverlening stuit op problemen. De Poolse startende ondernemers hebben
onvoldoende activa als garantie voor een banklening. Financiele instellingen en verzekeringsinstellingen gericht op het kleinbedrijf ontbreken.
Niettemin steekt de prestatie van de particuliere sector gunstig af tegen de prestatie van de staatssector.
Waar de staatssector een daling van 25% in de industriele produktie liet zien, steeg de industriele produktie van de particuliere sector met 8,5%. De werkgelegenheid in de particuliere sector steeg met
400.000, tegenover een daling in de staatssector van
950.000. Opmerkelijk is ook de sterke groei die de
particuliere sector realiseerde in de buitenlandse
handel. De invoer van de particuliere sector vervijfvoudigde en de uitvoer verdrievoudigde in 1990.

zijn voor de modernisering importen van buitenlandse investeringsgoederen nodig en biedt de exportsector de mogelijkheid tot additionele afzet bij de
daling van de binnenlandse vraag.
Voor 1990 was een tekort op de handelsbalans in
harde valuta voorzien (zie tabel 1). Er werd evenwel
een record-overschot bereikt, voornamelijk door
een groei van de exporten van 39,4% ten opzichte
van 1989. De verklaring voor deze onverwachte exportprestatie lag in de reactie van staatsbedrijven.
Door de ineenstortende binnenlandse markt zagen
ze zich genoodzaakt de exporten te vergroten. De
importen in harde valuta stegen slechts met 4,4%.

een dermate lage kwaliteit, dat het moeilijk zal zijn
een koper te vinden.

De opkomst van nieuwe particuliere ondernemingen kreeg aanvankelijk veel minder aandacht van

Positief is ook dat de Poolse private sector een ei-

gen institutioneel netwerk, zoals kamers van koophandel en industrie, opbouwt. De aandacht van de
nieuwe regering voor de opkomst van particuliere
bedrijven is groot en de stimulering van het ondernemerschap is tot een van de speerpunten van haar
beleid gemaakt.
Buitenlands kapitaal kan ook een belangrijke rol
vervullen bij de ontwikkeling van de private sector

in Polen. De instroom van westers kapitaal is evenwel beperkt. Het aantal geregistreerde joint ventures en directe westerse investeringen is in 1990 gegroeid van 864 naar 2.616. Slechts de helft is
daadwerkelijk operationeel geworden. Bovendien
zijn de joint ventures klein en is de gemiddelde investering per joint venture laag (120.000 dollar). De
relatief beperkte interesse van het westerse bedrijfsleven komt door het instabiele economische klimaat
en de inadequate wetgeving met betrekking tot buitenlandse investeringen.

Gedurende de eerste zes maanden van 1990 daalden de importen uit het Westen zelfs met 30%. Blijkbaar was de combinatie van wisselkoers, importheffingen en importtarieven dusdanig dat importen te
duur werden. Aan de concurrerende werking van
de importen werd zo, zeker gedurende het eerste
halve jaar, voorbijgegaan.

In de tweede helft van 1990 vond echter een inhaalmanoeuvre aan de invoerzijde plaats. Door de aanhoudende inflatie bij de vaste nominale dollarkoers
werden de importen relatief goedkoper. Ook de lichte opleving van de binnenlandse economic en de tijdelijke opschorting van een aantal invoertarieven
hebben daarbij een rol gespeeld.
De structuur van de handel met het Westen laat enkele positieve elementen zien. De invoer van westerse investeringsgoederen liet in 1990 een stijging van
liefst 30% zien. Dat duidt op modernisering in tenminste een aantal Poolse bedrijven. Een ander positief element is dat Polen wederom een netto agrarische exporteur is geworden.
Het proces van dollarisatie van de handel met de
voormalige Comecon-partners gaat met een aanzienlijke inkrimping van deze handel gepaard. Voor export eurs, traditioneel gericht op de Oosteuropese
markten, dreigt faillissement. In 1990 heeft al een
omvangrijke dollarisatie in de handel met de Sovjetunie plaatsgevonden: 58% van de Poolse invoer en
34% van de uitvoer werd in dollars afgewikkeld .
De invoering van wereldmarktprijzen in de voormalige Comecon-handel heeft de prijs van Sovjet-olie
aanzienlijk verhoogd. Een olieprijs van 18 dollar per
vat zal voor Polen een extra last op de betalingsbalans van 1,6 miljard dollar met zich meebrengen5.
Ook de schuldenlast drukt op de betalingsbalans.
Om de Poolse transitie te ondersteunen is het Westen echter tot een aanzienlijke schuldvermindering
overgegaan.

Vooruitzichten

Buitenlandse handel
Een belangrijk aspect van de schoktherapie is de
openstelling van de binnenlandse economic. De liberalisering van de handel met het buitenland werd
mogelijk gemaakt door de interne convertibiliteit
van de zloty en de opheffing van het staatsmonopolie op buitenlandse handel. In de handelspolitiek
vond een verschuiving plaats van kwantitatieve re-

Het stabilisatiebeleid zal dit jaar worden voortgezet.
Deze voorwaarde is verbonden aan het akkoord
met het IMF over het driejarige economische pro4. Zie Statystyka Polski, Rzeczpospolita, 26 februari 1991,
nr. 3.
5. Zie United Nations Economic Bulletin for Europe, Vol.
42/90, New York, 1991, biz. 45.

gramma . Aan dit akkoord is ook de schuldenreductie en verdere kredietverstrekking van het IMF en
de Wereldbank afhankelijk gesteld. Door de Club
van Parijs is besloten de Poolse schuld, inmiddels
opgelopen tot 48 miljard dollar, waarvan 33 miljard
aan westerse overheden, met minimaal 50% te reduceren.
De doelstelling ten aanzien van de inflatie, namelijk
32% in 1991, lijkt nu al niet meer haalbaar. In januari 1991 was de inflatie reeds 12,7%, wat op jaarbasis
320% is. In februari was de inflatie 6,7% en de prognose voor maart is 3%, het laagste inflatiecijfer sinds
augustus 1990. De schommeling in de inflatie komt
mede door het grillige karakter van de loonontwikkeling. De reele lonen waren in januari met 16% gedaald en in februari met 4% gestegen. Ondanks het
restrictieve loonbeleid voor de staatssector lijkt de
overheid haar greep op de loonontwikkeling verloren te hebben. Om de inflatie te beteugelen zal de
overheid dan ook voornamelijk haar toevlucht nemen tot een restrictief monetair beleid. Zo werd in
februari de rente wederom verhoogd. Opvallend is
de differentiatie in ingestelde kredietplafonds. Voor
de private sector zijn de kredietmogelijkheden ruimer en het is te verwachten dat de overheid dit beleid gericht op de opkomst en groei van de private
sector zal voortzetten en verder ontwikkelen. Voor
1991 wordt een begrotingstekort verwacht van 4,5
biljoen zloty. De begroting lijkt echter gebaseerd op
minder realistische of reeds achterhaalde veronderstellingen en het feitelijke begrotingstekort kon wel
eens veel hoger uitvallen. De raming van 15 biljoen
zloty inkomsten uit privatisering van staatseigendom lijkt niet ree’el en ook de verwachte groei van
het bbp van 4% lijkt veel te optimistisch. De gestaag
stijgende werkloosheid wordt een toenemende last
voor de overheidsbegroting en het is te verwachten
dat de werkloosheid in 1991 de twee miljoen zal
overschrijden.
Het besef groeit dat de ongewenste readies van de
staatsbedrijven bij het ontbreken van concurrentie
het stabilisatiebeleid in gevaar kunnen brengen. Om
de staatssector sneller te privatiseren en sneller tot
een concurrerende markteconomie te komen, zullen in 1991 duizend bedrijven omgezet worden in
vennootschappen, waarbij de overheid vooralsnog
de enige aandeelhouder zal zijn. Dit proces wordt
gezien als een eerste stap naar privatisering. Daarnaast staat de privatisering van honderd grote staatsbedrijven op stapel, door middel van verstrekking
van kapitaalbonnen. Door de uitgifte van aandelen
zullen veertig bedrijven openbaar worden verkocht
en in juni zal de beurs worden geopend. Tevens zal

wacht het IKC een volumedaling van de export van
22% en invoertoename met 12% . De exporteurs
dringen bij de regering dan ook op devaluatie van
de zloty aan om hun export rendabel te maken. Hoewel de regering voet bij stuk wil houden, lijkt een
devaluatie bij voortdurende inflatie en dreigende
handelsbalanstekorten onafwendbaar.
Door de toenemende concurrentie, zowel vanuit het
buitenland als het binnenland, de verminderde
winstgevendheid van de exporten en de verdergaande inkrimping van de handel met de voormalige
Comecon-partners lijken faillissementen in 1991 onvermijdelijk. Een daadwerkelijke dreiging van faillissementen is echter noodzakelijk om een verandering in het gedrag van de staatsbedrijven af te
dwingen.

Conclusies
Het Poolse experiment legt duidelijk een aantal dilemma’s van de transitie van een planeconomie naar
een markteconomie bloot.
Het draconische pakket van maatregelen ter stabilisatie van de economic is met een diepe recessie gepaard gegaan. Dit brengt aanzienlijke sociale kosten
met zich mee. Voor een dergelijk beleid heeft de regering een grote steun van de bevolking nodig. Het
is evenwel duidelijk dat het acceptatievermogen
van de bevolking grenzen kent en dit maakt een
langdurige voortzetting van zo’n beleid onmogelijk.
Het succes van de stabilisatiemaatregelen wordt in
gevaar gebracht door het achterblijvende tempo van
systeemveranderingen. Door het gebrek aan concurrentie en het ontbreken van faillissementen zijn de
staatsbedrijven niet gedwongen op grote schaal de
produktie te rationaliseren. Een zeer restrictief loonbeleid en monetair beleid leidt tot een inkrimping
van de produktie. Zo wordt de recessie versterkt.
Een versoepeling van het beleid leidt echter tot een
hernieuwde opleving van de inflatie.
Voor een betere werking van het marktmechanisme
is een grotere private sector dan ook onontbeerlijk.
De opkomst en expansie van nieuwe particuliere ondernemingen wordt echter bemoeilijkt door de recessie en een restrictief beleid. Ook de privatisering
van staatsbedrijven zal hierdoor een nog langduriger proces zijn.
Met het liberaliseren van de economic is nog geen
adequaat werkende markteconomie gecreeerd. Het
besef groeit dat een actief overheidsbeleid nodig is
om de noodzakelijke systeemveranderingen te bewerkstelligen.

de joint-venture-wetgeving verder worden geliberali-

Guide Biessen
Malgorzata Bos-Karczewska

seerd om zodoende meer buitenlandse investeringen aan te trekken. Toch is het realistisch te stellen
dat de Poolse economic vooralsnog zal worden gekenmerkt door een grote mate van staatseigendom.
De Poolse regering wenst vast te houden aan de
constante dollarkoers. Door het stijgende binnenlandse prijspeil zal de concurrentie uit het buitenland groter worden. Tevens zullen bedrijven in de
exportsector efficienter moeten gaan produceren
om in het buitenland concurrerend te blijven. De
tendens in de tweede helft van 1990 van stijgende
importen en dalende exporten zal dan ook vooralsnog voortduren. Voor de eerste helft van 1991 ver-

6. In het memorandum aan het IMF gaat men van een
groei van het bbp van 5 a 7% in 1992-1993 uit en van een
inflatie van minder dan 10% in 1993. Tot 1993 wil men 50%
van de bedrijven privatiseren. Zie P. Aleksandrowicz, Co
zawieraja dokumenty dla MFW?, Rzeczpospolita, 13 maart
1991.
7. Deze voorspellingen van het Poolse onderzoeksinstituut
voor buitenlandse handel, IKC, behoren bij het meest waarschijnlijke scenario namelijk: inflatiedaling tot 3% in juni,
stagnatie en constante dollarkoers. Zie: Rzeczposoplita, 18
maart 1991.

ESB 10-4-1991

Auteurs