Au Courant
De overheid als trendsetter
A. F. VAN ZWEEDEN
Met hun ideeen voor een nieuwe vorm
van geleide loonpolitiek spelen de twee
CDA-bewindslieden van Sociale Zaken,
Albeda en De Graaf, met de gedachte
om de overheid tot trendsetter te maken
van de loonontwikkeling. De kern van
dit idee is de constatering dat door de
koppelingen de lonen van ambtenaren,
trendvolgers, niet-cao-lonen, het minimumloon en de sociale uitkeringen alle
met elkaar zijn verbonden via de regelingsloonindex, die de gemiddelde loonontwikkeling in de particuliere sector
aangeeft. Daardoor worden via de onderhandelingen over de cao-lonen van
ongeveer 2 mln. loontrekkenden tevens
de inkomensstijgingen van ongeveer 4,5
mln. andere inkomenstrekkers bepaald.
Daar deze inkomensstijging grotendeels
voor rekening komt van de collectieve
sector kan de overheid daaraan het
recht ontlenen de loonontwikkeling zelf
te bepalen. In een tijd van grote financieringstekorten van de overheid, die de
neerslag vormen van tegenvallende opbrengsten en van uitgaven die daar
nauwelijks mee in overeenstemming zijn
te brengen, omdat ze te star zijn, ligt het
voor de hand het mes te zetten in de koppelingsmechanismen die de voornaamste aandrijfkracht vormen.
De eenvoudigste, maar sociaal en politiek minst aanvaardbare oplossing is
ontkoppeling. Wie daar niet aan wil
moet de loonstijgingen in de particuliere sector zien af te remmen. Het Centraal Planbureau berekent dat voor de
komende vier jaar een ree’le loondaling
van ten minste 10% nodig is, wil het
financieringstekort kunnen worden teruggebracht tot het structureel aanvaardbaar geachte niveau van 4% van
het nationale inkomen. Op de werkgelegenheid heeft die loondaling pas op
middellange termijn een positief effect.
Het valt te betwijfelen of een dergelijke loonmatiging door vrije onderhandelingen kan worden bereikt. Het is zelfs
de vraag of zo’n forse achteruitgang van
de koopkracht, jaar na jaar, wel wenselijk en aanvaardbaar is. Wie, zoals
Albeda, aan de haalbaarheid daarvan
twijfelt moet wel naar het paardemiddel
van de geleide loonpolitiek grijpen.
Een uniforme, uit macro-economische
doelstellingen voorgeschreven loonontwikkeling botst met de sterk uiteenlopende ontwikkelingen op het mesoniveau. De vraag moet worden gesteld
hoe de overheid kan vaststellen welke
stijging/ dating van de loonsom zo goed
mogelijk in overeenstemming is te brengen met de arbeidsmarktsituatie in een
bepaalde sector van het bedrijfsleven.
De toch al tamelijk starre loonstructuur
zou door een uniform macro-loonbeleid
bepaald niet flexibeler worden gemaakt.
Albeda en De Graaf, die deze bezwaren ook wel inzien, zijn op zoek gegaan
naar een andere invalshoek. Ze menen
die te hebben gevonden door de salarissen bij de overheid tot uitgangspunt te
kiezen van de inkomensontwikkeling in
de hele collectieve sector waardoor een
andere koppelingsgrondslag voor de
sociale uitkeringen kan worden gevonden. De lonen in het particuliere bedrijfsleven zouden dan, binnen zekere grenzen, nog in vrije onderhandelingen tot
stand kunnen komen. Een formele ontkoppeling van lonen en sociale uitkeringen wordt door deze oplossing althans
optisch vermeden. De overheid krijgt
door de omkering, in feite opheffing,
van de trendkoppeling tussen de salarissen van ambtenaren en trendvolgers en
die van de loontrekkers in het bedrijfsleven direct greep op ruim drie kwart
van alle inkomens. Dat lijkt ruimschoots
voldoende om een trendsettend loonbeleid te kunnen voeren dat de bekende
bezwaren van het koppelingsmechanisme ongedaan maakt.
Het lijkt een heel logische gedachtengang. Toch hebben de bedenkers tenminste e6n kardinale vraag tot nu toe onbeantwoord gelaten. Die luidt wat er
met het wettelijk minimumloon moet
gebeuren. In de Wet op de aanpassingsmechanismen, gezamenlijk werkstuk
van Albeda en De Graaf, vormt het netto
minimumloon de koppelingsgrondslag
voor de sociale minima. Op zijn beurt is
het minimumloon een afgeleide van de
regelingsloonindex. In de (nog) gangbare opvatting geldt het minimumloon
als beloning voor een arbeidsprestatie en
dient daarom verbonden te zijn met arbeidsbeloningen.
Het laagste loon bij de overheid ligt
rond f.130 netto per maand hoger dan
het wettelijk minimumloon. Wordt dit
laagste ambtelijke salaris als grondslag
gekozen voor de koppeling met de
sociale uitkeringen, dan lijkt het er sterk
op dat het paard achter de wagen wordt
gespannen. Er lijkt maar een manier om
dit probleem op te lossen, namelijk door
ook het minimumloon los te maken van
de regelingsloonindex. Daarvoor is het
nodig het als een soort sociale uitkering
te beschouwen. Die oplossing brengt ons
in een vicieuze cirkel, want dan zou het
minimumloon zelf als een afgeleide van
de loonontwikkeling in de collectieve
sector moeten worden beschouwd. In
dat geval is een andere berekeningsgrondslag nodig voor de sociale minima.
Het is immers ongerijmd een van die uitkeringen, het minimumloon, als afgeleide van zich zelf te beschouwen.
In de ideeen van Albeda en De Graaf
ontbreekt tot dusver de sleutel voor een
geleide inkomenspolitiek-nieuwe-stijl.
De overheid kan dan wel tot trendsetter
van alle inkomens worden gebombardeerd, wanneer de berekeningsgrondslag
ontbreekt is dat een lege formule. Daar
komt nog een extra complicatie bij, die
al in het voorgaande werd aangeduid.
Het salarisbeleid bij de overheid en voor
de kwartaire sector zou kunnen dienen
als allocatiesysteem voor de werkgelegenheid in de collectieve sector. Die
functie kan dat beleid onmogelijk verVullen voor de marktsector waarin toch
een zekere afstemming van grootheden
als toegevoegde waarde, arbeidsproduktiviteit en vraag naar en aan bod van
arbeid minimaal noodzakelijk is. Bij de
overheid valt de toegevoegde waarde samen met de loonsom en wordt de arbeidsproduktiviteit op nul gesteld. Per definitie kan de overheid daarom niet
functioneren als trendsetter voor een
loonvorming die een allocatiefunctie
moet hebben op de arbeidsmarkt in de
marktsector.
Het zou denkbaar zijn dat de overheid
behalve een geleide loonpolitiek een geleide arbeidsmarktpolitiek gaat voeren.
Dat zou het einde van het marktmechanisme en een totale bureaucratische verkokering van de arbeidsmarkt betekenen. Zou Albeda, door Van
den Doel een van de weinige intellectuelen in het kabinet-Van Agt genoemd,
werkelijk zo een soort samenleving voor
de geest staan?
A. F. van Zweeden
ESB 15/22-4-1981
373
Auteur
Categorieën