Ga direct naar de content

De ondergang van Barings

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 15 1995

De ondergang van Barings
A.W.A. Boot, J.E. Ligterink en L.J.R. Scholtens*

V:

‘oor sommigen is de ondergang van Barings een pleidooi voor meer regelgeving en
toezicht. Niemand kan ontkennen dat hier inderdaad iets op valt aan te merken.
Wij betogen echter dat hetprimaireprobleem van een fundamenteel andere aard is.
In dit artikel wordt onderbouwd dat banken met bun handelsactiviteiten het
relatie-georienteerde bankbedrijf ondermijnen. Hiermee lijkt de handelsactiviteit
winstgevender dan ze in werkelijkheid is en fasten banken bun echte toegevoegde
waarde aan.

Op 26 februari 1995 ging de Britse merchant bank Barings failliet door transacties van slechts een persoon;
de 28-jarige Nick Leeson. Deze handelaar verloor in
een zeer kort tijdsbestek ongeveer & 600 miljoen,
meer dan het totale eigen vermogen van de bank.
Discussies over dit soon debacles ontaarden vaak in
een pleidooi voor meer regelgeving en toezicht.
Maar had door extra regelgeving en toezicht het faillissement van Barings kunnen worden voorkomen?
Het toezicht van de Bank of England op Barings en
dat van de futuresbeurzen waarop Leeson actief was
voldoet immers aan de internationale standaarden.
Meer toezicht lijkt vooral te leiden tot schijnzekerheid.
De vraag rijst of de oorzaak van de ondergang
van Barings niet een symptoom is van een veel diepgravender probleem. De ambitieuze handelaren binnen banken lijken een molensteen om de nek van
het relatie-georienteerde bankbedrijf. Met deze bijdrage willen wij een wending geven aan de discussie
over de wenselijkheid van regulering en toezicht en
gaan we in op de vraag hoe banken de toegevoegde
waarde van het relatie-georienteerde bankbedrijf kunnen beschermen. Onze belangrijkste conclusie is dat
vele problemen ondervangen kunnen worden door
de handelsactiviteiten af te zonderen.

Wat ging er mis?
Op donderdag 23 februari kan het kantoor Baring Futures in Singapore niet meer voldoen aan haar ‘margin’-verplichtingen op ingenomen posities op de futuresmarkt. Leeson, de verantwoordelijke man in
Singapore, is dan inmiddels verdwenen, onwaarschijnlijk grote posities in futures achterlatend. Deze
posities blijken zwaar verliesgevend. Op maandag 27
februari werd het verlies geschat op £ 600 miljoen ,
waarvan verreweg het grootste deel door een positie
in futures op de Nikkei 225 index. Wij concentreren
ons vooral op deze positie.
Een futurescontract is een op de beurs verhandeld gestandaardiseerd termijncontract. De koper

I

van het futurescontract koopt de onderliggende waarde van het contract op termijn tegen een op het moment van de koop afgesproken koers, de futureskoers. In het geval van Barings had Leeson futures
gekocht op de Nikkei 225 index. Deze index is een
gemiddelde van de koersen van de 225 belangrijkste
aandelenfondsen die op de beurs van Tokio genoteerd staan. Leeson had op 23 februari naar schatting
zo’n 61.000 futurescontracten op de Nikkei 225 in
zijn bezit. Dit wordt aangeduid als een ‘long’ positie
in de future. Met deze positie heeft Leeson de onderliggende aandelen van de Nikkei 225 index gekocht
tegen de zogenaamde futureskoers. Levering van de
aandelen geschiedt op het moment dat het futurescontract afloopt. Wel moet tussentijds ‘margin’ worden gestort ter dekking van tot dan toe te verwachten verliezen. Leeson had futurescontracten op twee
beurzen afgesloten, namelijk op de Osaka Securities
Exchange (OSE) in Japan en op de Singapore International Monetary Exchange (Simex). Op beide markten wordt gehandeld in futurescontracten met de Nikkei 225 als onderliggende waarde. Vanaf half januari,
na de aardbeving in Kobe, liep de koers van de Nikkei 225 snel terug van ca. 19.000 tot 17.600 op 24 februari. De long futurescontracten waren derhalve
zwaar verliesgevend. Toen de problemen bij Baring
Futures aan het licht kwamen was het voor Barings
al te laat. Het verlies was zo hoog opgelopen dat de
hele onderneming werd meegesleurd. De vraag is of
een man zulke enorme posities kan innemen zonder
dat dit hogerop binnen de onderneming bekend is.
Bovendien is de vraag relevant welke rol de toezichthoudende instanties als de Bank of England en de futures-beurzen OSE en Simex spelen. Hebben zij niet
ook gefaald? Voordat wij hierop ingaan is het zinvol
om de strategic van Leeson te bezien. Tot hij openheid van zaken geeft blijft dit overigens speculatief.
* De auteurs zijn verbonden aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometric van de Universiteit
van Amsterdam.
1. Financial Times, 27 februari 1995, biz. 2.

Leeson handelde voor Baring Futures in onder
meer optics en futures. Zijn voornaamste opdracht
was om op basis van geringe prijsverschillen tussen

delslimieten werden in dit onderzoek bepleit en in
beraad genomen door het hoger management, maar
nog niet ingesteld. Daarnaast zou, als speculatieve

posities te groot worden, de benodigde financiering

Osaka en Singapore arbitragewinsten te halen. Daarnaast handelde Leeson in opdracht van clienten. Indien Barings slechts in opdracht van een client zou
handelen is er uiteraard geen enkel probleem. De
client is dan verantwoordelijk voor de margin-verplichtingen. Zolang de client maar voldoende kredietwaardig is en voldoet aan zijn margin-verplichtingen
loopt Barings geen groot risico. Barings vervult dan
de rol van broker (bemiddelaar) in plaats van trader
(handelaar). Achteraf is het duidelijk dat Leeson voor
rekening van Baring Futures handelde en niet in opdracht van een client. Naast de complottheorie van
Peter Baring (Leeson zou samen met een onbekende
derde Barings met opzet met grote verliezen hebben
opgezadeld) zijn er vele mogelijke motivaties voor
de beleggingsstrategie van Leeson gegeven. Wij behandelen in het onderstaande de naar ons idee meest
waarschijnlijke. Op basis van een intern document,
waar de Financial Times de hand op heeft weten te
leggen, is gebleken dat Leeson al geruime tijd een ge-

ciale kredietlijnen hebben, is de financieringsbehoefte van Baring Futures niet eenduidig te interpreteren
voor de Centrale Treasury in Londen.
Hoe kan het gebeuren dat een respectabele bank
als Barings zijn controle zo slecht op orde had? De
functievermenging lijkt ingegeven door de, qua personeelsbezetting, geringe omvang van de vestiging in
Singapore. Het hoofdkantoor was op de hoogte van
deze onwenselijke situatie. Ook van het ontbreken
van de positielimieten was de bank op de hoogte.
Men was van plan er iets aan te doen, maar zag geen
noodzaak de veranderingen snel door te voeren. Dit
werd ongetwijfeld mede veroorzaakt doordat Baring
Futures zeer succesvol was. Onder leiding van
Leeson behaalde zij bijna 20% van de winst van de
gehele groep in 1993 en in de eerste zeven maanden

heime rekening (Error account 88888) gebruikte bin-

van 1994 was dit zelfs nog hoger .

nen Baring Futures om posities in optics en futures
in te nemen2. Aan het einde van 1994 kende deze rekening een verlies van £ 50 miljoen. Vanaf 26 januari
werd op deze rekening in sneltreinvaart een enorme
positie in futures op de Nikkei 225 index opgebouwd. Waarschijnlijk probeerde Leeson met deze
positie eerder geleden verliezen goed te maken. Het
lijkt hier dan ook te gaan om een klassiek geval van
“quitte of dubbel”, waarbij Barings bleef zitten met
een enorme positie in futures. Hoe kan het bestaan
van grote riskante posities onopgemerkt blijven? Dit
vereist een beoordeling van hoe de controle zowel intern (bij Barings) als extern (op financiele markten)

Door functievermeninging kon Leeson de risico’s
aan het zicht van zijn superieuren onttrekken. De posities in futures waren echter dermate hoog dat deze
bekend moeten zijn geweest bij zijn superieuren in
Londen. De margin-verplichtingen gedurende de
maand januari op de futurescontracten waren enorm.
Leeson kan deze onmogelijk, zoals in de pers gesuggereerd werd, met het schrijven van optics hebben
gefinancierd. In januari en februari heeft Baring Futures voor zo’n £ 580 miljoen aan liquiditeiten van Barings verkregen ter dekking van margin-verplichtingen5. Wellicht heeft Leeson de posities intern
voorgesteld als pure arbitragetransacties tussen de
OSE en Simex waarvoor hij financiering nodig had.
Maar ook dit zou twijfels bij Barings naar boven moeten hebben gebracht; immers, arbitragetransacties leiden tot gelijktijdige winsten en verliezen, en dus een
beperkt liquiditeitsbeslag.

is georganiseerd.

De interne controle
Bij de interne controle gaat het zowel om de organisatie van het kantoor dat actief is op de financiele
markten als om de wijze waarop er binnen het concern als geheel gecontroleerd wordt. leder kantoor
dat handelt in financiele instrumenten bestaat uit een
zogenaamde ‘front office’ en een ‘back office’. De
front office gaat daadwerkelijk de transacties aan, de
back office administreert en controleert ze. Functiescheiding tussen front en back office is cruciaal. Het
laten controleren van de positie van een handelaar
door de handelaar zelf is de kat op het spek binden.
Bij Baring Futures in Singapore was dit de praktijk.
Als ‘general manager’ was Leeson verantwoordelijk
voor de gang van zaken in het kantoor als geheel en
kon hij zijn eigen handelsactiviteiten controleren. Hij
was hierdoor wellicht in staat om posities te verbergen en margin-stortingen vanuit andere bronnen te
voldoen zonder dat dit hogerop in de organisatie de
aandacht trok.
Het is verder opvallend dat er bij Barings geen
handelslimieten bestonden voor de handelsactiviteiten in Singapore. Dit werd reeds geconstateerd in
een intern onderzoek in augustus 19943. Zulke han-

ESB 15-3-1995

van de margin-verplichtingen voor een alarmsignaal
moeten zorgen. Omdat Baring Futures voor een aantal clienten de clearing verricht en deze clienten spe-

De controle werd verder bemoeilijkt door de or-

ganisatiestructuur. Baring Futures viel onder de regionale controle van het Corporate Finance kantoor van
Barings in Singapore en gelijktijdig onder de ‘risk
controller’ in Hong Kong. Dit betekende onder meer
dat Baring Futures viel onder de verantwoordelijkheid van de afdeling corporate finance. De corporate
finance arm van Barings ligt meer tegen het traditionele bankbedrijf aan en wordt beheersd door een
heel andere cultuur dan de snelle wereld van de handelsactiviteiten. Binnen corporate finance staan op relaties gebaseerde transacties centraal (zoals kredietverlening, advisering en emissiebegeleiding). Hierbij
ligt de nadruk op het hebben en onderhouden of nastreven van een langdurige relatie met de klant. Dit
vergt een totaal andere persoonlijkheid (met bijbehorende vaardigheden) dan welke nodig zijn voor han2. Financial Times, 3 maart
3. Financial Times, 3 maart
4. Financial Times, 3 maart
5. Financial Times, 1 maart

1995, biz.
1995, biz.
1995, biz.
1995, biz.

2.
2.
2.
18.

delsactiviteiten waarbij de nadruk ligt op eenmalige
transacties. Hierdoor is het de vraag of degenen die
Leeson moesten controleren wel beschikten over de

benodigde belangstelling en kwaliteiten. De autoriteiten in Singapore hadden Barings al in 1992 gewezen
op de slechte interne controle .
Geconcludeerd kan worden dat de interne controle om twee redenen faalde. Ten eerste was er sprake
van functievermenging. Dit maakte het mogelijk voor
Leeson om regels ongemerkt te ontwijken. Ten tweede lijken hebzucht en gebrek aan affiniteit met de
handelsactiviteiten de bestuurders verleid te hebben
tot het oogluikend toelaten van riskant gedrag. Intern
zijn er blijkbaar grove fouten gemaakt. Maar hadden
ook de toezichthouders niet veel eerder kunnen en
moeten ingrijpen?

De externe controle
Externe controle bestaat uit marktdiscipline en uit
toezicht. Het idee achter marktdiscipline is dat marktpartijen uit puur eigenbelang nauwlettend volgen

wat andere partijen doen en hier him reacties op afstemmen. Deze disciplinerende werking bleek verre
van perfect. Op de beschikbare informatie werd namelijk niet gereageerd. ledere week maakt bij voorbeeld de OSE bekend wat de positie is van de grootste handelaren in Nikkei 225 futures. Op grond
hiervan was iedereen op de hoogte van de grote en
snel toenemende long positie van Baring Futures.
Die positie nam toe van zo’n 3.000 contracten begin

januari tot meer dan 20.000 medio februari. Daarmee
was de long positie van Barings op de OSE zeker
acht maal zo groot als die van de op een na grootste
(Paribas). Maar bij niemand ging een belletje rinkelen. Een verklaring is dat niemand dacht dat Barings
zelf (voor eigen rekening) die positie had ingenomen. Gebruikelijk is immers dat een positie van die
omvang of voor klanten wordt ingenomen of dat ze
afgedekt wordt. Informatie over deze aspecten is
echter nergens bekend; informatie over klanten is
vertrouwelijk en het afdekken van posities kan ook
plaatsvinden op de ‘over the counter’-markten en is
daarmee aan het zicht onttrokken. De disciplinerende werking van de markt is dus beperkt omdat er
sprake is van asymmetrische informatie. Uit de financiele intermediatieliteratuur is reeds lang bekend dat
deze asymmetric tot grote problemen kan leiden:
zonder allerlei ‘checks and balances’ kan een markt
die zich kenmerkt door asymmetrische informatie ten
onder gaan7. Een andere, nog veel belangrijkere, reden voor het falen van marktdiscipline is dat de
markt hiertoe geen prikkels had: het respectabele
Barings stond immers garant!
Een andere vorm van externe controle is de regelgeving en het toezicht op financiele instellingen en
markten. Bij de Barings-affaire zijn er vier relevante
toezichthouders te onderscheiden: toezichthouders
op de futures beurzen in Osaka en Singapore, de toezichthouder op Baring Futures in Singapore en de
toezichthouder op Barings in het Verenigd Koninkrijk.
Bij het handelen in futures hebben alle marktpartijen de futuresbeurs als tegenpartij. De futuresbeurs

draagt derhalve het kredietrisico. De beurs dekt zich

in door bij het aangaan van een futurescontract te eisen dat marktpartijen een bepaald bedrag (de ‘initial
margin’, een soort onderpand) storten op een rekening die wordt aangehouden bij de clearing-organisatie van de futuresmarkt. ledere dag bepaalt de clearing-organisatie of het futurescontract meer of minder
waard is geworden. Dit is het zogenaamde ‘marking
to market’. Het voordeel of nadeel (winst of verlies)
wordt dagelijks verrekend met de margin. Indien de
koers sterk verandert zal de margin beneden een bepaalde waarde kunnnen dalen; in dat geval moet de
(ver)koper geld bijstorten: de zogenaamde ‘margin
variation call’. Door dit systeem is het kredietrisico
geminimaliseerd. Indien de tegenpartij op een bepaald moment niet meer aan zijn verplichtingen kan
voldoen (zijn margin niet meer kan bijstorten) is er
veelal voldoende margin aanwezig om de posities af
te wikkelen zonder dat de clearing-organisatie er
verder groot nadeel van ondervindt.
Simex heeft crop toegezien dat Baring Futures
voortdurend voldoende margin aanhield en heeft
Barings er zelfs op gewezen dat de posities van haar
dochter Baring Futures ongekend snel opliepen.
Toch zou men kunnen concluderen dat de marginvereisten niet hoog genoeg waren. Strengere marginvereisten zouden het probleem echter niet opgelost
hebben. De handel zou zich verplaatst hebben naar
een beurs met lagere margin-vereisten. Dit is reeds
eerder gebeurd met de handel in futures op de Nikkei 225. Deze was eerst geconcentreerd op de beurs
in Tokio. Toen de beursautoriteiten daar de marginvereisten aanscherpten verschoof de handel naar
Osaka. Toen onder druk van de Bank of Japan en het
Ministerie van Financien ook daar de eisen strenger
werden (de margin werd verhoogd naar 8% van de

onderliggende waarde), verschoof de handel naar
Singapore (waar de margin slechts 1% was). Dit is
een voorbeeld van wat in de literatuur ‘regulatory
arbitrage’ genoemd wordt . Financiele activiteiten
worden dan daar ondernomen waar de reguleringskosten het laagst zijn. Mochten de futuresbeurzen wereldwijd exact dezelfde strenge eisen gaan hanteren,
dan is het probleem nog niet opgelost: dan ligt een
gang naar weinig doorzichtige en ongereguleerde
‘over the counter’-markten voor de hand. En als toezichthouders op financiele instellingen eisen gaan
stellen aan partijen die hierop actief zijn, voorspellen
wij de ontwikkeling van produkten waarmee ook dit
toezicht effectief omzeild wordt. Dit proces is door
Kane ‘regulatory dialectic’ genoemd : regelgeving
loopt achter de feiten aan en onbedoeld komt men
uit op een situatie die helemaal niet beoogd werd.

6. Financial Times, 6 maart 1995, biz. 2.
7. Zie bij voorbeeld G.A. Akerlof, The market for “lemons”:
Quality uncertainty and the market mechanism, Quarterly
Journal of Economics, jg. 84, 1970, biz. 488-500; S.J. Grossman en J.E. Stiglitz, On the impossibility of informationally
efficient markets, American Economic Review, jg. 70, 1980,
biz. 394-408.
8. R.C. Bryant, International financial intermediation, The
Brookings Institution, Washington D.C., 1987.
9. E.J. Kane, Good intentions and unintended evil, Journal
of Money, Credit, and Banking, jg. 9, 1977, biz. 55-69.

Behalve op de financiele markten is er ook toezicht op de financiele instellingen. Het toezicht op
Baring Futures in Singapore berust bij de Monetary
Authority of Singapore. Die concentreert zich op de
liquiditeitspositie van de Barings-vestiging. Door de
steunverlening van de Britse moeder leek liquiditeit
geen probleem te zijn. Het toezicht op de solvabiliteit van het concern als geheel berust bij de Bank of
England. Deze controleert onder meer of de banken

lingen zelf heel goed in staat zijn om negatieve effecten van het falen van een bank op te vangen, getuige
de overname van Barings door ING. Het zonder
meer steunen van banken in de problemen leidt tot
(of versterkt) het zogenaamde ‘moral hazard’ . Doordat een bank zich gesteund weet zal ze geneigd zijn
meer risico’s te nemen. Hierdoor kan zich juist de

gebeurtenis voordoen waarvoor de toezichthouder
zo bevreesd was en waarvoor hij juist zijn steun toe-

genoeg eigen vermogen aanhouden. Wat dat betreft

zegde, namelijk het failleren van de bank. Door

voldeed Barings aan de regels die afgeleid zijn van
de voorstellen van de BIS zoals die ook in Nederland
gelden. Die regels zijn echter vooral afgestemd op
het kredietrisico dat financiele instellingen lopen, dat
wil zeggen op het risico dat een klant niet voldoet
aan de rente- of aflossingsverplichtingen. Regelmatig
moet een bank dit aan de toezichthouder rapporteren. Maar marktrisico’s vallen in feite buiten het solvabiliteitstoezicht en vereisen een veel fijnmaziger rapportage. Uiterst toevallig werd op dezelfde dag dat
de Bank of England de ondergang van Barings bekendmaakte door de BIS een voorstel gepubliceerd
over het meten van de activiteiten en van de risico’s
op markten in afgeleide financiele instrumenten .
Dit rapport bevat suggesties voor toezichthouders
over de informatie die ze zouden kunnen verlangen
van partijen die actief zijn in dergelijke instrumenten.
Het op zichzelf uiterst nuttige rapport illustreert dat
het voor toezichthouders eigenlijk onmogelijk is om
te ontkomen aan de reguleringsdialectiek.
Valt de Bank of England iets te verwijten? Opmerkelijk is dat de Bank of England geen actie heeft ondernomen op grond van de enorme stortingen van
Barings uit hoofde van de margin-verplichtingen.
Hierdoor ontstond een vordering op een client die
bijna tweemaal zo groot was als het eigen vermogen
van Barings. Vorderingen op een client die groter zijn
dan een kwart van het eigen vermogen moeten, volgens de zogenaamde grote-postenregeling in het solvabiliteitstoezicht van de Europese Unie, onmiddellijk gerapporteerd worden. Ook hier bleek het
bestaande toezicht ineffectief. Wat de Bank of England verder verweten lijkt te kunnen worden is dat
ze niet voldoende heeft toegezien of Barings zich
hield aan haar algemene richtlijnen voor een adequate organisatiestructuur.

steun van een centrale bank worden slechte banken
(of slecht gedrag) beloond en worden goede banken
(of goed gedrag) bestraft.
Regelgeving — een maatregel waarom zowel in
het Britse als het Nederlandse parlement reeds geroepen is – lijkt ook geen goede methode om de problemen a la Barings te beheersen, laat staan te voorkomen. Integendeel, door moral hazard kan het juist
leiden tot extra problemen. Een ander rigoureus voorstel is het verbieden van de afgeleide financiele instrumenten. Dat komt neer op het weggooien van
het kind met het badwater. Zoals elders beargumenteerd zijn deze instrumenten juist ontwikkeld om risico’s te beheersen en te heralloceren . Het gaat dan

Een andere vraag is of de Bank of England Barings toch had moeten redden? Dat raakt aan de belangen van degenen die vorderingen hadden op Barings. Wat dit betreft lijkt de Grand Old Lady van
Threadneedle Street geen blaam te treffen. De klanten van Barings zijn voornamelijk vermogende particulieren, waarbij het wel erg cynisch zou zijn om
juist hen te ondersteunen met belastinggelden. Ook
het potentiele systeemrisico (repercussies voor andere banken) door de ondergang van Barings rechtvaardigt geen grote steunoperatie met belastinggelden.
Barings is weliswaar een grote naam, maar het is qua
omvang een kleine bank: Dat men gekozen heeft
voor een marktconforme oplossing is lovenswaardig.
In de eerste plaats omdat de Bank of England daarmee vermogensverschaffers er op wijst dat ze kritisch
moeten zijn als het gaat om deelnemingen in risicokapitaal. In de tweede plaats omdat financiele instel-

ESB 15-3-1995

bij voorbeeld om renterisico’s, valutarisico’s en andere marktrisico’s. In het huidige Internationale monetaire en economische systeem met vrije convertibiliteit van valuta, vrij kapitaalverkeer en nauwe
verwevenheid van economieen lopen talloze partijen
grote risico’s. Met derivaten kunnen ze die beperken
door ze als het ware in stukken te knippen en te verkopen aan degene die ze het best denkt te kunnen
dragen. Hierdoor zijn banken, ondernemingen en andere marktpartijen beter in staat risico’s te dragen en
zullen zij meer welvaartsverhogende activiteiten kunnen ontplooien. Het afschaffen of aan banden leggen
van derivaten zal tot gevolg hebben dat de internationalisering van het handels- en kapitaalverkeer plotsklaps tot staan gebracht zou worden. Sterker nog,

een tendens tot protectie en autarkic zou het gevolg
kunnen zijn. Hier lijkt het middel (een verbod) erger

dan de kwaal (een faillissement). Meer of strengere
regels – culminerend in een verbod — bieden dus

geen soelaas.
Een nuttige aanvulling op het bestaande toezicht

op financiele instellingen zou zijn het testen van de
systemen waarmee deze instellingen hun risico’s monitoren. Bijna alle financiele instellingen die actief
zijn op de markten voor afgeleide financiele instrumenten hanteren dergelijke systemen. Een objectieve
buitenstaander zou de kwaliteit van die systemen
kunnen beoordelen en vergelijken. Saillant in het geval van Barings is dat de Bank of England, samen
met de financiele toezichthouders in de VS, een van

10. Bank for International Settlements, Issues of measurement related to market size and macro prudential risks in
derivative markets (Brockmeijer-report), BIS, Bazel, 1995.
11. D.M. Jaffee enJ.E. Stiglitz, Credit rationing, in B.M.
Friedman, F.H. Hahn (red.), Handbook of monetary economics, deel II, North Holland, Amsterdam, 1990, biz. 837-888.
12. Zie: A.W.A. Boot en J.E. Ligterink, De zin van financiele

markten (2), Hedging versus verzekeren, ESB, 8 februari

1995, biz. 138-139.

de weinige instellingen is die dit regelmatig doet. Het
lijkt echter onmogelijk om volstrekt sluitende systemen te ontwikkelen met het oog op fouten en fraude. Toezichthouders reageren nu meestal op problemen bij banken op basis van de ‘too big to fairdoctrine: instellingen waarvan de ondergang repercussies voor velen zou hebben worden gesteund en

de andere steunt men niet. Maar zo wordt geen onderscheid gemaakt tussen degelijke en minder degelijke financiele instellingen. Het lijkt verstandig dat
de toezichthouder dit onderscheid gaat hanteren omdat op die manier instellingen geprikkeld worden
een voorzichtig beleid te voeren voordat er problemen ontstaan.
Maar het blijft de vraag of regelgeving afdoende
is om problemen a la Barings te voorkomen. Ons inziens liggen de oorzaken dieper. Voor een adequate
aanpak gaan we daarom terug naar de organisatie
van het bankwezen.

Handelsactiviteiten en relatie-georienteerd
bankleren
Uit vele verschillende commentaren op het Barings-

schandaal komt naar voren dat er sprake is van een
strijd tussen culturen: die van agressieve en ambitieuze ‘traders’ tegen conservatieve traditionele bankiers.
Volgens ons ligt hier een fundamenteler probleem
aan ten grondslag, namelijk de wenselijkheid en de
mogelijkheid om handelsactiviteiten te combineren
met de meer op relaties georienteerde bancaire activiteit. Tot deze laatste rekenen wij bancaire (zakelijke)
kredietverlening, vermogensbeheer, financiele advisering (waaronder fusies en overnames) en het emissiebedrijf. Uit het emissiebedrijf is ooit de handel in effecten ontstaan. Deze handel is bijna per definitie
transactie-georienteerd in plaats van relatie-georienteerd. De bank kan handelen in opdracht van een
client, maar ook voor eigen rekening en risico (proprietary trading). Bij de eigen handelsactiviteiten on-

derscheidt men arbitrage en speculatie. Bij arbitrage
gaat het om het uitbuiten van discrepanties tussen de
prijzen van vergelijkbare financiele instrumenten op
verschillende markten. Vooral binnen een dag worden daarbij enorme posities ingenomen die lang niet
altijd zijn afgedekt (en dus grote risico’s met zich dragen). Daarnaast worden ook posities ingenomen op
basis van een eigen visie van de bank over de prijsontwikkeling in de loop der tijd. Dit is ‘pure’ speculatie.
De eigen handelsactiviteit heeft voor vele banken
de afgelopen jaren grote opbrengsten gegenereerd.
Toch willen wij enige kanttekeningen plaatsen bij
deze activiteit en bij het integraal opnemen ervan op

de balans en resultatenrekening van een bank. De
arbitrage-activiteit op zichzelf is niet onwenselijk; het
is een manier waarop prijzen op verschillende markten worden gedreven naar hun juiste waarde en waar-

mee de efficientie van de financiele markten wordt
bewerkstelligd. Het is echter van een geheel andere
orde of deze activiteit, de handel voor eigen rekening, door een zichzelf respecterende bank moet
worden nagestreefd, althans binnen de bank (als integraal onderdeel van haar activiteiten). Deze handel

staat namelijk op gespannen voet met de eerdergenoemde relatie-georienteerde bancaire activiteiten.
Hoewel voortgekomen uit het traditionele bankbedrijf zijn de handelaars een wereld op zich gaan vormen. De winstgevendheid van de handel voor eigen
rekening heeft vaak geleid tot een triomfantelijke en
soms zelfs arrogante houding van de handelaars je-

gens anderen in het bankbedrijf. Deze houding is
misplaatst. De handelsactiviteit leunt zwaar op de kredietwaardigheid en reputatie van de bank als geheel.
Die kredietwaardigheid en reputatie ontlenen banken juist aan het relatie-georienteerde bankbedrijf.
Hiermee steunt de handelsactiviteit op de gehele bancaire balans en wordt voorkomen dat de markt (en
ook externe toezichthouders) de handelaren zullen
dwingen zich te vergewissen van de wenselijkheid
en beheersbaarheid van de genomen risico’s. Dit
houdt in dat de handelseenheden ‘free riders’-gedrag
vertonen op de reputatie van de bank. De handelsactiviteit kan zich hierdoor goedkoper (te goedkoop)
van middelen voorzien. Daarmee worden de risico’s
verbonden aan eigen handel onvoldoende verdisconteerd met de verkregen opbrengsten. De handelsactiviteit lijkt daardoor winstgevender dan ze in werkelijkheid is.
Dit overschatte belang van handelsactiviteiten is
minder onschuldig dan het lijkt. Het kan de op relaties gebaseerde bancaire activiteit ondermijnen. Aan
deze activiteit ontlenen banken – ons inziens – hun
toegevoegde waarde1 . Juist de corporate finance activiteiten, de eerder genoemde advisering, kredietverlening en emissie-ondersteuning, zijn hiervan een
treffend voorbeeld. Het opbouwen van relaties kost
vele jaren. Het is de kennis over haar clientele waarmee de bank toegevoegde waarde kan voortbrengen . Maar banken zetten met het toegeven aan handelsactiviteiten deze toegevoegde waarde op het
spel. Handelsactiviteiten kunnen soms verkeerd uitpakken en daarmee, zoals bij Barings, de hele bank
onderuit halen. Dit is een zorg, maar belangrijker is
dat de handelsactiviteiten de kostenvoet van vermogen voor de traditionele bancaire activiteit verhogen.
Dit heeft te maken met de hierboven beschreven freeriding waarmee de eigen handelsactiviteit het relatiegeorienteerde bedrijf ondermijnt. Het komt er in feite
op neer dat banken de handelsactiviteit subsidieren
ten koste van de relatie-georienteerde activiteit, nota
bene de bron van haar echte toegevoegde waarde!
Een mogelijke oplossing voor dit probleem kan
zijn het onderbrengen van de handelseenheden in juridisch en organisatorisch van de bank gescheiden
delen. lets dergelijks zien we nu al bij partijen die ac13. We bedoelen de balans in brede zin. Lange tijd waren
de termijnposities onzichtbaar op de balans. Met de BISsolvabiliteitsmaatstaf is het mogelijk om in de jaarverslaggeving een deel van de termijnverplichtingen zichtbaar te
maken.
14. Zie ook: A.W.A. Boot en L.H. van Goor, De toekomst
van bancaire financiering, ESB, 27 juli 1994, biz. 656-600.
15. Zie bij voorbeeld D. Diamond, Financial intermediation

and delegated monitoring, Review of Economic Studies, jg.
51, 1984, biz. 393-414; R. Rajan, Insiders and outsiders: the
choice between informed and arm’s length debt, Journal of
Finance, jg. 47, 1992, biz. 1367-1400.

tief zijn op het gebied van over the counter transacties. Banken en effectenhuizen uit de VS richten aparte ‘special purpose vehicles’ op die ze van veel eigen
vermogen voorzien. Zo krijgen deze de felbegeerde
‘triple A’-status en kunnen ze als tegenpartij deelnemen op de over the counter markten.
Het uitbreiden van dit fenomeen tot de handelsactiviteiten van de bank voorkomt niet alleen de ondermijning van de bancaire relatie-georienteerde activiteit, maar heeft ook drie voordelen voor toezicht en
controle. Ten eerste wordt de interne controle van de
bank vergemakkelijkt door de betere doorzichtigheid
van separate eenheden. Ten tweede kunnen externe
toezichthouders de bank gemakkelijker in de gaten
houden. Onnodige kostbare regels en verantwoordingsverplichtingen kunnen worden vermeden. Het

toezicht kan beter worden gericht op die nnHerdelen
van de bank waarvoor ze bedoeld zijn. Ten derde
neemt de motivatie en mogelijkheid toe van marktpartijen om elkaar in de gaten te houden (marktdiscipline), wat de druk vermindert op het interne en externe toezicht. Potentiele tegenpartijen bij de
handelsactiviteiten kunnen zich gemakkelijker vergewissen van de kredietwaardigheid van de nieuw gecreeerde organisatie door de toegenomen doorzichtigheid. Bovendien zijn ze beter gemotiveerd omdat
ze er niet meer vanuit kunnen gaan dat de ‘traditionele’ bancaire balans rugdekking geeft.
Tegen de constructie van ‘special purpose vehicles’ kan worden ingebracht dat de bank zo geen
synergic kan bewerkstelligen tussen de op relaties
gebaseerde activiteiten en de handelsactiviteiten. Het
emissiebedrijf zou hieronder kunnen leiden. De
vraag is center of deze synergic zo groot is1 . Bovendien staat niets een uitwisseling van informatie en expertise tussen bank en ‘special purpose vehicle’ in de
weg. De scheiding is namelijk niet, zoals bij het scheiden van krediet- en effectenafdelingen, gebaseerd op
het tegengaan van een belangentegenstelling.

Conclusie
Barings is niet ten onder gegaan aan derivaten. Zo’n
oordeel is hetzelfde als de bal de schuld geven van
een nederlaag bij het voetballen. De directe aanleiding voor het ten onder gaan van Barings is onvoldoende en inefficiente interne en externe controle.
De interne controle faalde door functievermenging

en door de gescheiden werelden waarin traditionele
bankiers en handelaren leven. De externe controle
faalde ook. Enerzijds ontbrak marktdiscipline: waarom zou de markt de handelsactiviteiten van Barings
in de gaten houden? Barings als geheel stond toch garant? Anderzijds was het toezicht van monetaire en financiele autoriteiten ineffectief. Gebrekkige informatie, reguleringsdialectiek en reguleringsarbitrage
liggen hieraan ten grondslag.
Uiteraard is een betere interne en externe controle bittere noodzaak. Voor wat betreft de interne
controle hebben wij gewezen op het gevaar van functievermenging en de onbekendheid met handelsactiviteiten bij de relatie-georienteerde bankbestuurders.
Voor wat betreft externe controle is het van belang
om de nadruk te leggen op het objectief beoordelen

ESB 15-3-1995

en testen van interne risicomanagementsystemen van
banken. Maar de weg van meer regelgeving en toezicht loopt dood. Primair dienen de banken te onderkennen dat hun handelsactiviteiten het relatie-georienteerde bankbedrijf ondermijnen. Uit puur
eigenbelang hebben banken er dan baat bij de handelsactiviteiten af te zonderen. Dit zal het toezicht
vergemakkelijken en juist de ontbrekende marktdiscipline een impuls geven. Immers, bij afgezonderde
handelsactiviteiten hebben marktpartijen er belang
bij om de posities en risico’s in de gaten te houden.
De druk op regulering en toezicht is dan dienovereenkomstig geringer.
Zelfs als banken niet inzien dat de pure handelsactiviteiten de echte toegevoegde waarde van henzelf bedreigen, dan nog zouden zij zich zorgen moeten maken over de dreiging van meer regels en
toezicht als zijzelf geen orde op zaken stellen. Strenger toezicht en meer regels beperken immers de toegevoegde waarde van banken en daarmee hun slagvaardigheid en concurrentiepositie.
Arnoud Boot
Jeroen Ligterink
Bert Scholtens

Auteurs