Aii Couranl
De noodzaak van een nieuw
sociaal compromis
A.F. VAN ZWEEDEN
Inleiding
Op het Ministerie van Waarheid, waar
Winston Smith werkt, wordt de geschiedenis herschreven. De burgers van Oceanic,
het rijk dat George Orwell in zijn fameuze
boek beschrijft, mogen immers niet de gelegenheid krijgen vergelijkingen te maken
met een verleden, dat misschien beter was.
Voor nostalgic en persoonlijke herinneringen is geen plaats in het ,,no-nonsense”rijk van Big Brother.
In de dagen van Lubbers en Nijpels moet
het regeerakkoord ons dagelijks bijbrengen hoe verkeerd het is terug te verlangen
naar de goede oude tijd van de verzorgingsstaat waarin belangengroepen in onderling overleg konden uitmaken hoe de
groeiende welstand moest worden verdeeld. We leren nu zelfs inzien dat de verzorgingsstaat in feite de belichaming is van
Orwells wereld van 1984. Alle zorg voor de
burgers is immers opgedragen aan vadertje
Staat, die ons allemaal gevangen houdt in
een bureaucratisch netwerk van zorgende
en uitkerende instellingen. Broeder Lubbers heeft ons voorgehouden hoe verkeerd
dat is. In de Tweede Kamer gewaagde hij
van ,,ontlediging van de verantwoordelijkheid die wij voor elkaar hebben”. Daarom
moeten we, sprak hij van zijn katheder,
opnieuw de zorgfuncties van de overheid in
overweging nemen. In samenspraak met de
samenleving moet de overheid terugtreden, want we hebben onze krachten overschat en te veel taken naar de overheid
gebracht.
We leren ook een nieuwe taal spreken die
tegenstellingen verzoent, als de ,,newspeak” die het Ministerie van Waarheid
uitvond met leuzen als ,,oorlog is vrede”
en ,,vrijheid is slavernij”. Zo weten we nu
dat overleg voeren betekent dictaten gehoorzamen. Verminderen van het aantal
arbeidsplaatsen bij de overheid betekent
werkgelegenheid bevorderen. Verlaging
van uitkeringen betekent het in stand houden van de sociale zekerheid. Werken met
behoud van uitkering in het ,,derde arbeidscircuit” van de kwartaire sector betekent een ,,tijdelijke onderbreking van
langdurige werkloosheid” (De Koning) om
arbeidsroutine en arbeidservaring niet ver-
14
loren te laten gaan en mensen tussen 18 en
55 jaar die al langer dan een jaar zonder
werk zijn, ,,betere kansen te geven op de
reguliere arbeidsmarkt”. Verplicht solliciteren voor de partner van iemand met een
RWW-uitkering die maar niet aan de slag
kan komen betekent ,,bevorderen van de
rolwisseling tussen man en vrouw”.
Veranderingen in het arbeidsbestel
Al is het bovenstaande een beetje geschreven in de trant van Orwells grote satire, als we ons er rekenschap van willen geven welke veranderingen ons arbeidsbestel
en onze arbeidsverhoudingen ondergaan,
zullen we ons toch moeten bezinnen op de
tegenstrijdigheden die het beleid van het
kabinet-Lubbers oproept. Een typische
vertegenwoordiger van het overlegbestel
dat jarenlang onze arbeidsverhoudingen
heeft beheerst, de vroegere vice-voorzitter
van de Raad van State, M. Ruppert, kwalificeerde in een interview met Het Parool
het regeren bij een regeerakkoord dat het
beleid voor vier jaar tot in detail regelt als
waanzinnig en ondemocratisch. Ria Beckers riep bij het Kamerdebat over het
mislukte overleg in de Stichting van de Arbeid en de vastgelopen onderhandelingen
met de ambtenaren uit dat wij geregeerd
worden door Werkgroep A, het clubje heren van VVD en CDA dat het sociaal-economische deel van het regeerakkoord met
zijn taakstelling voor de vermindering van
het financieringstekort voor zijn rekening
heeft genomen.
Het oude bestel dat na de tweede wereldoorlog zijn vorm kreeg was gebaseerd op
een sociaal-politiek compromis dat heeft
bijgedragen aan een betrekkelijk ongestoorde ontwikkeling van de economic
en de opbouw van de verzorgingsstaat. In
de jaren zeventig onderging dit bestel
sociaal-culturele veranderingen die gepaard gingen met een toenemende economische ontwrichting. De organisaties van
werkgevers en werknemers, die hun posities hebben opgebouwd in een periode van
zeker schijnende economische groei, konden geen antwoord vinden op de onzekerheden van een periode die gekenmerkt
werd door afnemende economische groei.
De besluitvorming over het sociaal-economische beleid werd geblokkeerd doordat
de partijeh van mening bleven verschillen
over de doelstellingen en middelen. Tegenover de gewijzigde economische en sociale
verhoudingen konden zij alleen maar een
defensieve houding aannemen.
Het corporatistische model van onze arbeidsverhoudingen, dat Van den Doel
overlegdemocratie noemt, was opgebouwd
uit een reeks afspraken en afruiltransacties
tussen de staat en de maatschappelijke
groeperingen. Er is een spiraal van compensaties ontstaan die wel moest uitlopen
op toenemende financieringstekorten van
de overheid. De besluitvorming werd automatisch geregeld door prijscompensaties,
trends, gei’ndexeerde uitkeringen en koppelingen.
Wanneer we nu moeten vaststellen dat
het overlegstelsel en het systeem van onze
arbeidsverhoudingen onder grote spanning staan, moeten we tot de paradoxaal
schijnende conclusie komen dat het stelsel
alleen kan worden gered als we de automatische verdelingsmechanismen opheffen.
Het kabinet Lubbers heeft de knoop in feite al doorgehakt door de Wet Aanpassingsmechanismen buiten werking te stellen en
over te gaan tot een ,,beleidsmatige” vaststelling van het minimumloon en de daaraan gekoppelde sociale uitkeringen.
Toen de vakcentrales gezamenlijk in de
Stichting van de Arbeid aanboden de sociale premies volgend jaar niet te verlagen
om de korting op de uitkeringen geheel of
ten dele ongedaan te maken, werd dat aanbod tot hun woede en ontsteltenis door het
kabinet afgewezen. Hier was toch sprake
van een uniek aanbod. De vakbeweging in
Nederland gaf een indrukwekkende demonstratie van de solidariteit tussen werkenden en niet-werkenden. De grond
waarop dit aanbod werd afgewezen was
het heilige regeerakkoord dat voorschrijft
dat financieringstekort en collectieve
lasten te zamen omlaag moeten. Bij de uitvoering van deze beleidslijn kan de regering geen solidariteit van de vakbeweging
met uitkeringsgerechtigden gebruiken. Er
vallen met dit kabinet geen afruiltransacties meer aan te gaan die tot gevolg hebben
dat de omvang van de collectieve sector
niet kleiner wordt. Vakbeweging en oppositie worden geconfronteerd met een ideologic waartegen zelfs de offerbereidheid
van werknemers het moet afleggen. Het is
een zakelijke ,,no nonsense”-ideologie
waarmee de werkgevers zich volledig hebben gei’dentificeerd.
Nieuwe polarisatie?
Met de harde opstelling van het kabinet
in het overleg en de steun die werkgevers
daaraan geven, lijken alle voorwaarden
vervuld voor een nieuwe periode van polarisatie. De FNV heeft, als vaker in het verleden, alle overleg in organen die het kabinet van ad vies dienen opgeschort. Het
heeft geen zin, zei Kok, mee te werken aan
adviezen die de regering toch naast zich
neerlegt.
De vooruitzichten voor de rol die de vakbeweging kan spelen aan de nationale onderhandelingstafels zijn niet opbeurend.
Zij moet ervaren dat haar alternatieve
voorstellen voor het sociaal-economisch
beleid nauwelijks serieus worden genomen.
zijn voor een doeltreffende crisisbestrijding.
met evenredige inlevering van loon. Het
kabinet zal daarop inspelen door zelf een
tijdpad uit te zetten voor een arbeidsduurverkorting met tien procent tot 1986. Deze
beleidslijn zal ook moeten dienen als maat-
Flexibelere besluitvorming
staf voor de verdere teruggang van de mi-
De stelling in het voorgaande, dat we on-
nimumlonen en uitkeringen, indien kabinet en regeringspartijen blijven hechten
aan een zekere parallelliteit van de inkomensontwikkeling in bedrijfsleven en collectieve sector. Voor de ambtenaren en
trendvolgers zal een driejarig contract
Aan het begin van dit decennium schreef
ze overlegdemocratie alleen kunnen red-
Peper dat er in de jaren zeventig sprake
was geweest van een nauwe verstrengeling
van belangen tussen overheid en sociale
partners. Terwijl die jaren gekenmerkt
worden door conflicten en toenemende tegenstellingen trad er, zo merkte Peper op,
den door het besluitvormingsmechanisme
te bevrijden van de koppelings- en indexeringsautomatismen is daarom minder paradoxaal dan ze lijkt. Overheid, werkgevers en werknemers zijn min of meer elkaars gevangenen in een systeem waarin
toch een sluipende integratie op, doordat
alle inkomens van elkaar afhankelijk zijn,
de maatschappelijke groepen zich mede
verantwoordelijk maakten voor de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Door
die beleidsintegratie hebben de partijen –
terwijl de steeds groter wordende groep
van inkomenstrekkers die niet in de advies-
met inbegrip van de overheid – weinig
laars zijn van de uitkomsten die de sociale
speelruimte om zich van elkaar te verwijderen, zo meende hij.
Inmiddels zijn de posities veranderd. De
overheid verschaft zich nu speelruimte
voor zich zelf door een zelfstandig inkomensbeleid te gaan voeren voor het overheidspersoneel en alien die afhankelijk zijn
van inkomensoverdrachten via de staatskas of collectieve fondsen. We zien dat de
overheid pogingen doet om dat terrein uit
te breiden. Die uitbreiding betekent in feite
dat er sprake is van een geleide-inkomenspolitiek voor alle werknemers in de nonprofitsector en bij instellingen die door de
overheid worden gefinancierd. Dit is het
soort inkomensbeleid dat de werkgevers
voorstaan met hun streven naar een grotere
inkomensdifferentiatie tussen de collectieve en de marktsector.
Peper achtte het in 1980 nog niet waarschijnlijk dat de partijen zich zouden
ruilprocessen opleveren.
We moeten, of we willen of niet, kiezen
voor een nieuw sociaal compromis waarin
de rolverdeling, die eens bij de grote afruil
van de jaren vijftig werd gemaakt, wordt
veranderd. Er is een nieuwe ruil van preferenties vereist, waarbij de vakbeweging zal
moeten kiezen voor herstel van werkgelegenheid. Als het oude coalitiemodel al een
zekere consensus mogelijk maakte die sociale onrust voorkwam, ontbinding van de
ten
de uitkeringen verder omlaag gaan, zullen
grondslag lagen, maakt de afstand tussen
de partijen groter, waardoor de kans op
spanningen en fricties wordt vergroot.
De voorwaarden voor een nieuwe consensus lijken immers nog lang niet vervuld.
Het akkoord van 24 november 1982 in de
Stichting van de Arbeid doorbrak de jarenlange patstelling op centraal niveau tussen
werkgevers en werknemers. Ze werden het
een bron van wrijving vormen, zo goed als
de verlaging van de uitkeringsniveaus die
voor 1 juli is aangekondigd op zich zelf al
conflictstof te over bevat.
losmaken uit het verstrengelingspatroon,
eens over een afruil van inkomenselemen-
machtsverhoudingen meer en meer ver-
omdat de maatschappelijke kosten daarvan uitermate hoog zijn. Nu we drie jaar en
drie kabinetten verder zijn blijken afwe-
ten in lopende en nog af te sluiten cao’s tegen verbetering van rendementen en herverdeling van werk. De merendeels meerjarige cao’s die op basis van de afspraken in
de Stichting konden worden afgesloten garandeerden tot eind 1984 rust op het loonfront. De werkgevers grepen de geboden
kans aan om in enkele belangrijke be-
schoven ten gunste van de werkgevers die
gingen te worden gemaakt die we ons in
1980 nog niet goed konden voorstellen. Als
we de maatschappelijke kosten die Peper
op het oog had mogen vertalen in termen
van sociale spanningen zijn regeringspartijen en kabinet blijkbaar bereid de prijs
daarvoor te betalen, ondanks waarschuwingen van een respectabel adviescollege
als de Raad van State. De vakbeweging is
nog bereid de prijs te betalen voor haar
identificatie met de belangen van de uitkeringsgerechtigden. De vraag is hoe lang
van de werknemers solidariteitsof fers kunnen worden gevraagd, die ze immers nu
nog aanvaarden als een uiterste poging om
de afbraak van de verzorgingsstaat tegen te
houden.
Het lijkt onvermijdelijk dat de partijen
zich uit de door Peper geschetste verstrengeling bevrijden, omdat ze in een positie
zijn komen te verkeren die meer en meer is
gaan lijken op het beeld van een versteende
en overlegorganen vertegenwoordigd zijn,
de stemloze uitkeringstrekkers, de gijze-
ruilovereenkomsten
die
daaraan
drijfstakken en grote ondernemingen de
regeling van werktijden flexibeler te maken en meer af te stemmen op de individuele behoeften van werknemers en de behoef-
ten van de bedrijven aan een soepeler aanpassing aan de bedrijfsdrukte.
worden gesloten op basis van de beschik-
bare financiele ruimte, zoals die zich in het
voorjaar van 1984 aan de hand van een
rapport van de Centrale Economische
Commissie zal laten beoordelen.
In dezelfde periode zal de SociaalEconomische Raad zijn advies over het beleid op middellange termijn moeten vaststellen. Wellicht hebben we dan ook de beschikking over het advies van de SER over
de hervorming van het stelsel van sociale
zekerheid. Het voorjaar van 1984 wordt
opnieuw een cruciaal moment in de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen in
ons land. Het hier geschetste scenario zal
niet vanzelfsprekend tot consensus leiden,
omdat de tegenstellingen zich al ophopen.
Ingrepen in cao’s om bovenwettelijke uitkeringen aan een maximum te binden als
Slot
In de jaren zeventig en tachtig zijn de
steeds zelfbewuster en militanter zijn gaan
optreden. In een arbeidsmarkt die nog lange tijd als een werkgeversmarkt kan worden getypeerd kan de vakbeweging zich
nauwelijks een conflictstrategie veroorloven. Ze heeft meer baat bij coalities met
werkgevers op bedrijfstak- en ondernemingsniveaus om industrieel herstel en afremming van verdere afbraak van werkgelegenheid mogelijk te maken. Dit betekent
acceptatie van een verdergaande decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid
tot het niveau van de ondernemingen, met
als consequentie meer loondifferentiatie en
individualisering van arbeidsvoorwaarNieuwe afspraken
den. De prijscompensatie zal als ruilmid-
del voor arbeidstijdverkorting niet meer
Als het Stichtingsakkoord al inspeelde
op de tendens tot decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid, het vormde be-
paald geen prelude op een bredere consensus over het sociaal-economisch beleid van
de regering. Beide partijen legden immers
voldoende zijn. De grote vraag voor de ko-
mende jaren is of de vakbeweging in staat
zal zijn de dilemma’s te overwinnen waarvoor ze door het beleid van het kabinetLubbers, maar sterker nog door het falen
van de verzorgingsstaat wordt gesteld.
in het protocol van afspraken vast dat zij
Laokoongroep. Anders en minder literair
verschillende opvattingen koesterden over
gezegd, de restanten van onze corporatistische samenlevingsstructuur verhinderen de
noodzakelijke aanpassing aan de veranderde economische omstandigheden. Het
consensus-mechanisme dat in ons stelsel is
ingebouwd blijkt geen voorwaarde meer te
A.F. van Zweeden
dat beleid.
In het voorjaar van 1984 zullen de afspraken op centraal niveau moeten worden
vernieuwd. Het lijkt niet ondenkbaar dat
er overeenstemming kan worden bereikt
over verdergaande arbeidstijdverkorting
ESB 4-1-1984
15