De micro-economie van het goede pad
Aute ur(s ):
Reitsma, A. (auteur)
redacteur ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4351, pagina 201, 15 maart 2002 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Mijn naam is Mohammed A. Ik ben twintig jaar en reeds meerdere malen voor kleine inbraken en berovingen met de politie in aanraking
geweest. Momenteel wordt in verhulde termen over mij gesproken wanneer het gaat over veiligheid op straat en ben ik onderwerp van
door Pim Fortuyn succesvol gemobiliseerde, maar richtingloze ‘anti-gevoelens’ omtrent veiligheid en integratie. Maar zou de rest van
politiek Nederland, die Pim retoriek verwijt, een visie hebben op mijn problematiek? Lokale veiligheids’oplossingen’ als die van de vvd,
die in Amsterdam jongeren wil verbieden bij snackbars waar zij ‘rondhangen’ samen te scholen, lijken weinig hoopgevend. Het
krantenoverzicht van alle partijprogramma’s in Amsterdam noemt alleen bij GroenLinks een element ‘preventie’ van criminaliteit.
Waar denk ik aan bij ‘visie’? Laten we eerst eens kijken naar mijn economische motieven. Kleine criminaliteit, bijvoorbeeld inbraak en
beroving, vergt relatief geringe investeringen in opleiding en materieel (wel enige in netwerk) en levert snel opbrengst. Ook mijn
opportuniteitskosten, in de vorm van verloren gegaan inkomen uit arbeid zijn relatief laag. Mensen uit mijn bevolkingsgroep zijn
oververtegenwoordigd in laaggekwalificeerd werk en hebben een drie keer zo grote kans op een laag of langdurig laag inkomen, als de
autochtone bevolking 1, 2. Afgezet tegen het alternatief van verder weg liggende, lage opbrengsten uit regulier werk en hogere
investeringen in scholing en dergelijke, kan criminaliteit voor mij een rationele keuze zijn. Natuurlijk hangen mijn opbrengsten uit
criminaliteit samen met onder andere pakkans en strafmaat. De meeste partijen zijn het erover eens dat voor opsporen en straffen meer
middelen beschikbaar moet komen. Maar dat is niet waar ik hier op wil focussen. Ik wil weten of er pogingen worden gedaan om te zorgen
dat de scholing van mijn vrienden en de kinderen die nu nog jong zijn, succesvol is, zodat hun kansen op een redelijk inkomen uit arbeid
stijgen. Hun economische afweging kan daardoor een andere worden. Met visie doel ik hier vooral op nadruk op preventie van
economische oorzaken van criminaliteit.
Kansen op werk of op goedbetaald werk hangen sterk samen met taalvaardigheid en met de overige vaardigheden die deze jongeren
aanbieden. Die gaan in essentie terug op de startkwalificaties waarmee ze op school komen en de vaardigheden die ze gedurende hun
schoolperiode ontwikkelen. Ik weet best dat er op dat terrein al redelijk veel gebeurt door middel van voorschoolse educatie waarbij ook
ouders worden betrokken. Die kan helpen om ouders, moeders vooral, die behoudens tijdens een inburgeringscursus vrijwel geen
Nederlands meer met elkaar spreken, samen met hun kind Nederlands te laten leren en hen bij het onderwijs te betrekken. Maar het grote
belang van inspanning op dit terrein lijkt slechts in een deel van de landelijke verkiezingsprogramma’s erkend te worden: alleen bij de
PvdA, GroenLinks en D66 en het CDA lees ik expliciet iets over de wenselijkheid van (uitbreiding van) voorschoolse educatie.
Ik weet ook dat het moeilijk is successen uit de eerste leerjaren in later jaren vol te houden. Hernieuwde achterstanden treden op na
confrontatie met nieuwe leerstof, er zijn hoge uitvalspercentages en het percentage Marokkaanse en Turkse kinderen dat het eindexamen
niet haalt is veel te hoog. Een meegroeiende thuisomgeving kan helpen. Het idee voor een ‘brede school’ – die min of meer als alternatief
voor zo’n thuisomgeving-, een combinatie biedt van buitenschoolse opvang, sport, huiswerkbegeleiding enzovoort, tref ik gelukkig bij
zowel D66, PvdA, CDA, GroenLinks als de ChristenUnie.
Maar ik denk dat er nog meer nodig is. De kans dat iemand al dan niet de ‘verkeerde’ keuze maakt, hangt ook samen met de sanctionering
van een keuze: af- of goedkeuring van het inslaan van een criminele weg door ouders of door een ‘peer’groep van leeftijdgenoten, of met
andere immateriële waarden verbonden aan de keuze. Dit is medebepalend voor de opbrengstenkant van de economische afweging. Men
vraagt me waarom mijn zusje het zo goed doet. Dat kan ik je wel vertellen. Zij kan zich alleen meer vrijheid verschaffen, meer ontworstelen
aan bijvoorbeeld uithuwelijking, door te leren. Voor mij geldt dat veel minder: ik geniet als jongen een ‘natuurlijke’ vrijheid en wat mijn
moeder ervan vindt, doet er voor mij minder toe. Mijn vrienden die snel scoorden met wat kraken, vormden tot nu toe mijn belangrijkste
referentiekader. Dat had ik achteraf graag anders gezien.
Met ‘vaderprojecten’ waar vaders in de wijk jongeren aanspreken op hun gedrag, zijn inmiddels in veel gemeenten succesvolle
experimenten gedaan. Voor de mogelijkheden op de arbeidsmarkt zijn de vaders, veelal eerste generatie nieuwkomers, echter wellicht niet
het beste referentiekader. Daarom is het voor de jongens van belang ‘peer groups’ van maatschappelijk succesvolle allochtone jongeren
te organiseren om te laten zien dat ook de weg van leren en werken aantrekkelijk kan zijn. Een plan daartoe vind ik alleen bij GroenLinks.
Alles overziend, geloof ik wel dat er een begin is van ‘visie’; een deel van de gevestigde politieke partijen heeft in beginsel een antwoord
op de micro-economie van verkeerde keuzes in handen. Jammer dat ik daarover de laatste tijd zo weinig gehoord heb.
1 J.M. Dagevos, SCP, Rapportage minderheden 2001, Deel II, Meer werk, SCP, Den Haag, 2001, blz. 55.
2 SCP, Armoedemonitor 2001, Den Haag, 2001, blz. 69.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)
Auteur
Categorieën