Ga direct naar de content

De kristallen bol der economen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 7 1991

De kristallen bol der economen
H. van Ees en J.H. Garretsen*

B

egin ditjaar verscheen The Economic Journal met een speciaal nummer waarin
vooraanstaande economen hun mening geven over de komende honderd jaar
economische wetenschap. Zij verwachten dat economische integratie en duurzame
groei in de economische analyse een grotere rol gaan spelen. Om de gedragingen
van economische subjecten te kunnen analyseren zal de aandacht zich
verschuiven van evenwichtsmodellen naar speltheorie en simulatiestudies.

Het karakter van de economische wetenschap zal in
de komende decennia belangrijk veranderen. Steeds
meer zullen de sociale wetenschappen haasje-over
spelen. Het axiomatische denken is op zijn retour.
De deductieve methode heeft de langste tijd gehad.
De econoom van morgen richt zich op alle facetten
van het economisch handelen, bij voorkeur door
middel van simulatiestudies of gecontroleerde experimenten. Van de econometric valt in dit verband
geen bijdrage van belang meer te verwachten of het
moet van panelstudies komen. Hetzelfde geldt voor
de algemene evenwichtstheorie. Het perfectioneren
van dit universele raamwerk kan tot de nutteloze bezigheden van de huidige generatie economische onderzoekers worden gerekend. Deze onderzoekers
zullen zich overigens nog maar ten dele in zijn toekomstige collegae herkennen. De gememoreerde interdisciplinariteit maakt ‘teamwork’ noodzakelijk.
Economische onderzoekers zullen vogels van diverse pluimage zijn. Een bijkomend gevolg is dat de
scheiding tussen onderwijs en onderzoek alleen
maar groter zal worden en dat onderzoeksinstituten
een zonnige toekomst tegemoet gaan.
Zie hier het opmerkelijke (en door ons wat gechargeerde) resultaat van een initiatief van John Hey,
eindredacteur van The Economic Journal. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van dit vooraanstaande wetenschappelijke tijdschrift verzocht
hij een select gezelschap economen hun gedachten
over ‘the next hundred years’ op schrift te stellen.
Deze bijdragen zijn verschenen in een speciaal nummer van The Economic Journal (jg. 101, nr. 1, januari 1991). Het verzamelde materiaal rechtvaardigt een
nadere beschouwing, zowel vanwege de naam en
faam van de deelnemers aan het project en als door
de veelal prikkelende inhoud van het gebodene.
Het doel van dit artikel is na te gaan in hoeverre de
jubileumuitgave van The Economic Journal een
nieuw onderzoeksprogramma biedt.

De visie op het heden
Uit de lijst van auteurs die in het project hebben geparticipeerd blijkt dat de belangrijkste deelgebieden
van de economic in het gezelschap zijn vertegenwoordigd1. Indachtig het risico van een te verregaande generalisatie, kan worden vermeld dat de

788

groep onder andere, micro-economen (Baumol,
Fishburn, Stiglitz), macro-economen (Friedman,
Turnovsky), wiskundig economen (Hahn, Morishima), een econometrist 0ohnston), arbeidseconomen (Oswald en Pencavel), een institutioneel econoom (Galbraith), een bedrijfseconoom (Kay),
industriele economen (onder andere Schmalensee),
een public choice-econoom (Buchanan) en speltheoretici (onder andere Roth) omvat. Het valt op
dat een methodoloog in het rijtje ontbreekt. Verder
weerpiegelt het gezelschap de voorkeur voor een
econoom die met gezag maar ook met een zekere
distantie over de ontwikkelingen binnen zijn specialisme kan schrijven. ‘Extreme’ stromingen zijn niet
vertegenwoordigd. Zo ontbreken de post-keynesianen, de neo-Oostenrijkers en de nieuw-klassieken.
Desalniettemin is Hey is er in geslaagd een redelijk
representatieve dwarsdoorsnede van het (universitaire) economenvolk te verzamelen, zodat mag worden verwacht dat de verkondigde opvattingen voor
een belangrijk deel door de collegae in de verschillende subdisciplines zullen worden gedeeld.
Net als voor een willekeurig ander goed worden
volgens Schmalensee de huidige en toekomstige
ontwikkelingen op de markt van economisch onderzoek bepaald door vraag en aanbod (EJ, biz. 115121). De vraag bestaat volgens hem uit twee gedeelten. In de eerste plaats is er een vraag van buiten de
economische wetenschap naar antwoorden op economische problemen. Deze vraag wordt in belangrijke mate bepaald door exogene factoren. Zo zorgde
de oliecrisis van 1973 middels de doorbraak van de
‘supply-siders’ voor een omwenteling in het denken
over de effectiviteit van het macro-economische beleid. In The Economic Journal wordt door verschillende auteurs (o.a Buchanan, Malinvaud, en

* De auteurs zijn verbonden aan de vakgroep algemene
economic van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij zijn Jan
Pen erkentelijk voor zijn uitvoerige commentaar.

1. De volgende economen hebben een bijdrage geleverd
WJ. Baumol, J. Bhagwati, J.M. Buchanan, P. Dasgupta, P.C.
Fishburn, M. Friedman, J.K. Galbraith, F. Hahn, J. Johnston,
J.A. Kay, E. Malinvaud, M. Morishima, AJ. Oswald, J. Pencavel, C.R. PLott, A. Robinson, A.E. Roth, R. Schmalensee,
N. Stern, J.E. Stiglitz, SJ. Turnovsky, enj. Wiseman.

Galbraith) gewezen op de toenemende aandacht

voor ecologische factoren en de gevolgen van economische integratie. Ongetwijfeld zullen de ingrij-

agreement on the underlying descriptions of the economy, not just on the tools used to analyse it” (EJ,
biz. 134). Ook economen hebben wellicht soms de

pende gebeurtenissen in Oost-Europa en Europa
1992 van grote invloed zijn op de theorievorming in
het heden en de onmiddellijke toekomst. De toenemende integratie van de wereldeconomie zorgt overigens voor een aardige tegenstelling. Bhagwati

neiging het relatieve belang van de huidige ontwikkelingen in de wetenschap te overschatten. Fried-

meent dat het belang van internationale handelstheorieen en ‘open economy macroeconomics’ zal

ned already in the reliance on mathematics and econometrics”. Wellicht dat het gevaar voor overschat-

toenemen in de toekomst. Turnovsky daarentegen

ting van de eigen mogelijkheden voor een van de

gaat een stap verder en meent dat de toekomstige

auteurs aanleiding is geweest om zich in zijn bijdrage te beperken tot de volgende vijftig jaar (Malin-

wereldeconomie kan worden geanalyseerd met het
model van een gesloten economie. Het zal duidelijk
zijn dat de verwachte tempo van de economische integratie ten grondslag ligt aan dit verschil van inzicht.
In de tweede plaats is er de ‘interne agenda’ van de
economische wetenschap, met andere woorden wel-

man (EJ, biz. 38) stelt in dit verband, “most phenomena have a tendency to overshoot, even when

subject to a strong trend. I suspect that has happe-

vaud, EJ, biz. 64-68).

De toekomst van de economische theorie
Tegen de achtergrond van hetgeen gesteld is in de

nomisch onderzoek bestaat uit de verschillende

vorige paragraaf zullen in deze paragraaf de verschillende voorspellingen worden gepresenteerd. Indien we de indeling van Schmalensee blijven volgen
kunnen we de volgende belangrijke trends in het
economisch onderzoek van de toekomst onderscheiden. Aan de vraagzijde van de markt zijn er twee belangrijke ontwikkelingen. In de eerste plaats zal de
economische theorie de gevolgen ondervinden van

methoden en technieken. Uit de confrontatie van

de voortschrijdende economische integratie, de poli-

vraag en aanbod naar en van economisch onderzoek volgt uiteindelijk de waardering van de verhandelde waar. Het valt onmiddellijk op dat er geen

tieke en sociale veschuivingen in Oost-Europa en

ke zaken binnen het vakgebied vragen volgens de
deskundigen zelf dringend om een oplossing. Het

gaat dan met name om de geconstateerde onvolkomenheden in het eigenhandig ontwikkelde theoreti-

sche bouwwerk. Het aanbod op de markt van eco-

sprake is van een volkomen markt. De economische
wetenschap bepaalt zowel het aanbod als een belangrijk gedeelte van de vraag . Hierdoor neemt het
belang van factoren zoals status, reputatie, de we-

tenschappelijke belangstelling van de gevestigde
orde van economische onderzoekers en de relatie
tussen de maatschappelijke positie van de onderzoeker en de waardering binnen de eigen kring toe.
Naar ons idee hebben met name deze ontwikkelingen op de economiemarkt in de afgelopen drie decennia in niet geringe mate bijgedragen aan de coherente vorm en inhoud van de economische

de toenemende aandacht voor duurzame economische groei. In de tweede plaats gaat het rationaliteitsbegrip in de economische theorie in de revisie.
De homo economicus van de toekomst mag zich bij
voorbeeld ook laten leiden door emoties en onwetendheid. Aan de aanbodzijde van de markt zijn er
ook twee samenhangende ontwikkelingen te onder-

scheiden. In de eerste plaats vermindert het belang
van het evenwichtsdenken in de economische theo-

rie. De groeiende consensus onder economen dat
marktruiming eerder uitzondering dan regel is ligt
hieraan ten grondslag. Hieruit volgt dat het belang
van de algemene evenwichtstheorie, als zijnde de

dominante analysemethode in de economische theo-

wetenschap op dit moment. In tegenstelling tot wat
wellicht de publieke opinie aanneemt wijzen de on-

rie, zal verminderen. In de tweede plaats zullen speltheorie, gecontroleerde experimenten en simulatie-

derzoeken op dit gebied zonder uitzondering op

studies in toenemende mate het aanbod van de
methoden en technieken in het economische onderzoek gaan vormen. We zullen deze ontwikkelingen

consensus over methoden en technieken, methodo-

logie, het theoretische raamwerk en het studieobject
van de economie 4 . Tegelijkertijd heeft de mathematizering van de economische theorie geleid tot een
vervreemding van het in de economische werkelijkheid ge’interesseerde publiek. Hierdoor is in de loop
der tijd het beeld ontstaan van een formele, sterk in

zichzelf gekeerde wetenschap die geen wezenlijke
bijdrage levert aan een beter begrip van de economische werkelijkheid. Dit beeld wordt min of meer bevestigd door Friedman en Turnovsky daar waar zij

wijzen op de inhoudelijke overeenkomsten tussen
de eerste en de laatste jaargangen van The Economic Journal 5 . Blijkbaar is in de afgelopen eeuw de
oplossing van de wezenlijke economische vraagstukken niet naderbij gekomen. Deze constatering ook
van toepassing verklaren op de toekomst gaat sommige auteurs in The Economic Journal echter te ver.
De bijdrage van Stiglitz wordt bij voorbeeld gekenmerkt door een zeer groot vertrouwen in de toekomstige mogelijkheden. Zo stelt hij dat “my hope – and
belief- is that the next century will be marked by a
greater confluence of ideas, a greater degree of

ESB 7-8-1991

in het vervolg van deze paragraaf nader bespreken.

Allereerst wordt ingegaan op de toekomstige antwoorden die van de economische wetenschap wor2. De ‘wetenschap’ heeft vanzelfsprekend ook een belang-

rijke invloed op de soort economische kennis (en ook nieteconomische kennis, met name kennis van technieken)
die door studenten wordt verlangd. men zie bij voorbeeld
D. Colander en A. Klamer, The making of an economist,

Journal of Economic Perspectives, 1987, biz. 95-111. Zie
ook D. Colander, The invisible hand of truth, in:
D. Colander en A.W. Coats, The spread of economic ideas.
Cambridge, 1989, biz. 32-34.
3. Stigler wijst op het beeld van onenigheid binnen de economische wetenschap dat bij het publiek bestaat. G. Stigler, The economist as preacher. Oxford, 1982, biz. 52-67.
4. Bij voorbeeld, S. Brittan, Is there an economic consensus? An attitude survey, Londen, 1974; B.S. Frey, W.W.
Pommerehne, F. Schneider en G. Gilbert, Consensus and
dissension among economists: an empirical inquiry, Ameri-

can Economic Review, jg. 74. nr. 5. 1984. biz. 986-994.
5. Galbraith stelt daarentegen: “I see economics as in a contuining process of transformation” (EJ biz. 41).

789

den verwacht (de vraagzijde van de markt). Er is
reeds gewezen op de invloed van economische integratie op de gewenste theoretische ontwikkeling.
De ontwikkelingen in Oost-Europa, de toenemende
aandacht voor het milieu worden door 10 van de 22
economische onderzoekers in The Economic Journal genoemd. De genoemde ontwikkelingen dragen
bij tot een groeiend besef dat er geen natuurlijke ordening van economische handelingen bestaat. Dit
heeft bovendien tot gevolg dat er een verschuiving
optreedt van positivistische wetenschapsbeoefening
naar theorievorming met een meer normatieve inslag 1 . Zo stelt Galbraith “in modern life no clear line
separates economics from political interest. The two
live in inevitable juxtaposition. I do not wish to see
economics indifferent to larger political and social
concerns” (EJ, biz. 44). De aandacht voor het milieu
is eveneens een belangrijke determinant van de verwachte (en deels al gerealiseerde) wedergeboorte

bij belangrijke uitgangspunten . Wellicht dat ook de

toenemende integratie van de wereldeconomie een
herformulering van de voornamelijk op de westerse
cultuur georienteerde keuzetheorie zal stimuleren
(Wiseman en Nobelprijswinnaar Buchanan). In toenemende mate zullen ‘irrationele’ elementen (inconsistente preferenties van economische subjecten,
vuistregels) deel uitmaken van het object van studie

van de moderne econoom (zie bij voorbeeld de bijdrage van Fishburn, EJ, biz. 27-32).
De belangrijkste conclusie die uit een bestudering

van de aanbodzijde van de markt voor economische
theorieen kan worden getrokken is dat in de toekomst de algemene evenwichtstheorie niet langer
de ruggegraat van de economische theorie zal vormen. Voor sommigen is de lol er daarmee ook wel

af “this change in method will, I maintain, be a change which will deprive theorists of much pleasure”
(Hahn, EJ, biz. 47). Met de toenemende belangstel-

van de groeitheorie, maar de relatie tussen de verde-

ling van economen voor coordinatieproblemen

ling van de welvaart (het armoedeprobleem, zie bij

heeft het algemene evenwichtsmodel, dat vooral ge-

voorbeeld Dasgupta. EJ, biz. 22-26) en de economische groei alsook fundamenteel onderzoek naar de
oorzaken van technologische vooruitgang zijn hier

schikt is om de allocatie te analyseren, veel van z’n
aantrekkelijkheid verloren. Tegelijkertijd doet de
belangstelling voor strategisch gedrag en voor inter-

ook van belang. Opvallend is dat er bij de analyse
van de gewenste groeipaden een hernieuwde

acties tussen economische subjecten het belang van
de speltheorie toenemen. Vooral de moderne micro-

aandacht is voor de rol van de overheid (bevorde-

economie zal onder invloed van de speltheorie een

ring van hoogwaardig onderwijs, enzovoort). Ten
slotte dringt ook in de ‘mainstream’-theorie het besef door dat economische ontwikkelingen niet op

ander aanzien krijgen. Maar lieftst 14 van 22 auteurs

zich zelf staan. Gezaghebbende economen als

van de speltheorie. Hieraan gekoppeld ontwikkelt

Hahn, Baumol, Stern, Wiseman wijzen er in The

zich de gedachte dat er niet zo iets als een ‘grand

Economic Journal op dat vele economische verschijnselen historisch bepaald zijn. Een goed begrip

theory’ bestaat. De economische werkelijkheid is
volgens velen te complex om in een universeel theo-

vraagt kennis van de relevante geschiedenis, de rol
van instituties, de invloed van conventies en cultuur
en misschien zelfs van analysemethoden uit de biologie bij voorbeeld de erfelijkheidsleer. Het belang
van deze verschijnselen zal mogelijk in de economische theorie van de toekomst toenemen. Hoe is echter vooralsnog onduidelijk. “History dependence

retisch raamwerk te vatten. Een partiele, meer probleemgerichte benadering zal in de toekomst domineren. De ideeen van Stiglitz vormen hierop
wederom een uitzondering. Hij is van mening dat
uit de synthese van de micro- en de macro-econo-

wijzen op het afnemende belang van de algemene
evenwichtstheorie dan wel het toenemende belang

den vermeld dat in de post-keynesiaanse theorie

mic uiteindelijk een nieuwe universele theorie zal
ontstaan gebaseerd op onvolledige informatie, strategisch gedrag en elementen uit de psychologic,
sociologie en wellicht het verzamelde werk van Joe
Stiglitz zelf.

paclafhankelijkheid al veel langer gemeengoed is.
Tot dusver zijn deze gedachten evenwel nog nauwelijks tot de ‘mainstream’-analyse doorgedrongen.
Een tweede belangrijke ontwikkeling aan de vraagzijde van de markt spruit voort uit de gedachte dat
de eenzijdig individualistische en hyperrationele benadering van economisch handelen onvoldoende
ruimte biedt voor het afdoende bestuderen van de

Een tweede trend in het aanbod van economisch onderzoek is interdisciplinariteit. Afhankelijk van de
probleemstelling zullen elementen van verschillende disciplines (economie, sociologie en psychologic) tot een nieuwe set van pluriforme theorieen
worden geintegreerd (16 van de 22 auteurs!). De
economie zal ‘softer’ worden, terwijl de belangstelling voor theorie om de theorie (verder) zal afne-

ordening van sociale interactie. Op de ‘interne agen-

men. De projectmatige benadering van economische problemen betekent ook een verschuiving in

stares in the face….. but it is not the stuff of pure
theory (Hahn, EJ, biz. 48). In dit licht kan nog wor-

da’ van de economische wetenschap zal de verrui-

ming van het rationaliteitsbegrip een belangrijke
plaats gaan innemen. In het verlengde hiervan zal

de methoden van empirisch onderzoek. Steeds
meer zullen ‘case studies’, simulatiestudies en ge-

ook het evenwichtsconcept in de economic plaats

controleerde experimenten de plaats innemen van

maken voor een werkelijk dynamische benadering
van veranderingsprocessen, waarbij vooral het pro-

de nu bekende methoden van empirisch onderzoek.

ces van beslissen meer aandacht van de economen
van de toekomst zal vragen.
Het is niet ondenkbaar dat zo bij voorbeeld een geheel andere theorie van het ondernemingsgedrag

zal ontstaan (zie de bijdrage van John Kay). Voortbouwend op de reeds in 1937 geformuleerde gedachten van Coase vormen de ‘agency’-theorie en
de transactiekostenbenadering van Williamson hier-

790

6. De aanduiding colligatie past wellicht het beste bij deze
nieuwe ontwikkeling. Zie J. Pen, Among economists, Amsterdam, 1985.

7. Men zie bij voorbeeld M.C. Jensen en W.H. Meckling,
Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and

ownership structure, Journal of Financial Economics,
1976, biz. 305-360; O.E. Williamson, The economic institutions of capitalism, New York, 1986.

eens te meer omdat de computer (netwerken) in toe-

– een ruimere interpretatie van het rationaliteitsbe-

nemende mate de mogelijkheden biedt (bieden) om
in labaratoriumachtige opstellingen de interacties
van grote groepen economische subjecten na te spe-

– een geringer belang van het evenwichtsbegrip in
de economic en daarmee van de algemene even-

len als ware er sprake van een markt. Met name de

wichts theorie;

bijdragen van de speltheoretici Plott en Roth gaan
nader op deze ontwikkelingen in. Toch zal het fundamentele onderzoek niet verdwijnen. De verbeter-

– een toenemend belang van speltheorie, experirnenten en simulatiestudies.

de methoden en technieken maken een verdere
verruiming van de onderzoeksgebieden mogelijk.

Er kan worden geconcludeerd dat de belangstelling
van de onderzoekers meer en meer zal verschuiven

Recente ontwikkelingen als chaostheorie en niet-linaire dynamica zullen in de onmiddellijke toekomst
nog menig theoreticus bezighouden.
Wellicht duidt de bovenstaande opsomming van onderzoeksmethoden dus op het uiteenlopen van para-

naar het hoe en waarom van de gedragingen van
economische subjecten in een markteconomie. Bovendien zullen de daarbij gehanteerde methoden
van onderzoek belangrijk verschillen van de nu ge-

zijds zijn er ontwikkelingen die duiden op een
voortschrijdende integratie van de gedragswetenschappen. Anderzijds zijn er ontwikkelingen die
crop duiden dat de economic in de toekomst haar

bruikelijke.
Bij een nadere bestudering van The Economic Journal valt echter een tweedeling in de benadering op.
Aan de ene kant is er een aantal economen dat belang hecht aan het heden bij de afleiding van conclusies over de toekomst. Bhagwati stelt zelfs expliciet

formele karakter zal behouden. Pencavel (EJ, biz.

“The leap into the unknown must be from where

82) verwacht overigens dat de formele benadering
van de economic navolging zal krijgen in de andere
gedragswetenschappen. De onderzoeksmethoden
van gedragswetenschappen groeien dus naar elkaar
toe. ledere auteur met uitzondering van Milton
Friedman is van mening dat de economische wetenschap belangrijk zal veranderen. Veel bijdragen in
The Economic Journal benadrukken bij voorbeeld

one stands. What then does the present tell us” (EJ,
biz. 9). Behalve de Bhagwati vormen Friedman,
Turnovsky, en Stiglitz de duidelijkste exponenten

digma’s binnen de economische wetenschap. Ener-

de wenselijkheid van een nadere bestudering van instituties. Robbins’ definitie van het studieobject van

van deze benadering. Alhoewel ook deze auteurs

veranderingen in de beoefening van de economische wetenschap verwachten, impliceert de waarde
die zij hierbij aan de huidige ontwikkelingen hechten niet noodzakelijkerwijs een fundamentele breuk
met de bestaande situatie binnen de professie. Daar-

tegenover staan de opvattingen van een aantal auteurs die benadrukken dat de huidige stand van
zaken in de economische theorie nauwelijks informatie bevat over de toekomst. Buchanan, Wiseman,
Baumol, Galbraith en Malinvaud kunnen bij voorbeeld tot deze groep worden gerekend. Zo stelt
Buchanan dat een voorspelling niets anders is dan
een interpretatie van wat nu reeds is. De werkelijke

economic zal dan in toenemende mate te beperkt
blijken 8 . Overigens is deze constatering niet echt
verrassend. Zo constateerde Robbins zelf al dat “the
subject matter of economics is free from the institutional setting” . Het is juist deze karakteristiek die
het onmogelijk maakt een markteconomie als de
onze op haar institutionele kenmerken te onderzoeken.

toekomst is niet te kennen simpelweg omdat ze nog

Conclusie

niet bestaat. Deze vaststelling dat de economische
theorievorming tijd en plaatsgebonden is, betekent

In dit artikel zijn de verschillende bijdragen aan het jubileumnummer van The Economic Journal nader be-

dat ook de bijdragen in The Economic Journal meer
zeggen over de huidige ontwikkelingen binnen de

schouwd. De vraag naar het wezenlijke belang van
de verschillende notities dringt zich op. Enige relativering is natuurlijk op z’n plaats. Zo is niet bekend in

economische wetenschap dan over de toekomstige.
Het belang dat aan de actualiteit van het moment
wordt toegekend is in dit verband typerend.

hoeverre de auteurs hun opdracht serieus hebben ge-

Zullen de recente ontwikkelingen in Oost-Europa

nomen en in welke mate de afweging tussen een vlot
verhaal en een doorwrochte studie in het voordeel
van het laatste is uitgevallen. Tevens is onduidelijk

bepalend zijn voor de theorievorming van de komende eeuw? Een vraag die in nog sterkere mate
geldt voor Europa 1992. De kristallen bol van de 22

wat de verschillende voorspellingen inhouden voor

auteurs blijkt uiteindelijk een spiegel te zijn. Het
werkelijke belang van deze speciale uitgave van The

de huidige onderzoeksprogramma’s van de verschillende auteurs. Evenzeer geldt dat in de toekomst
geen van de auteurs aan z’n voorspellingen zal wor-

den gehouden. Het ‘commitment’ is in dat geval niet
bijzonder hoog. Dit neemt niet weg dat de consensus
over de verwachte ontwikkelingen in het vakgebied
opvallend is. Het merendeel van de economen verwacht belangrijke veranderingen in het studiegebied
van de economic. Volgens de auteurs in het eerste
nummer van jaargang 101 van The Economic Journal
bevat de economische wetenschap van de toekomst
in ieder geval de volgende ingredienten:

– een toenemende aandacht in de theorie voor de
gevolgen van economische integratie;
– de toenemende aandacht in de theorie voor duurzame economische groei;

ESB 7-8-1991

Economic Journal ‘ligt in dat geval opgesloten in de
constatering dat vooraanstaande economen bepaalde ontwikkelingen in de economische wetenschap

wenselijk achten die op gespannen voet staan met
hun eigen werk. Dit stemt tot nadenken.
Hans van Ees
Harry Garretsen

8. “Economics is the study of choice out of scarce means
to satisfy ends of varying importance” L. Robbins, The

nature and signifigance of economic science, Londen,
1962, biz. 16.
9. Idem, biz. 18.

791

Auteurs