De Internationale
schuldenproblematiek
De Internationale schuldenproblematiek staat weer in het middelpunt van de
belangstelling sinds de Amerikaanse minister Brady tot schuldverlichting opriep. IMF en
Wereldbank hebben de plannen inmiddels grotendeels overgenomen en krijgen een
belangrijke rol in de financiering ervan. Dit artikel gaat in op de nieuwe ontwikkelingen
en geeft een beeld van de omvang van de benodigde schuldverlichting. Tevens komt de
vraag aan de orde of hiermee een wijs gebruik gemaakt wordt van de schaarse middelen
van IMF en Wereldbank.
DRS. H. VAN DER BURG*
Sinds augustus 1982, toen Mexico vlak voor de jaarvergaderingen van IMF en Wereldbank in Toronto aankondigde niet meer aan zijn schuldverplichtingen te kunnen voldoen, heeft de wereld geleefd met de schuldenproblematiek. Door sommigen werd deze afgeschilderd als een tijdbom die onder het Internationale financiele bestel lag te tikken, door anderen als een liquiditeitsprobleem van slechts
korte duur. Inmiddels is het bijna zeven jaar later en de
schuldenproblemen van de desbetreffende landen, een
enkele uitzondering daargelaten, zijn nauwelijks afgenomen. Dat geeft al aan dat het schuldenprobleem het een
noch het ander is. Ook de oproep van minister Brady tot
schuldverlichting door het commerciele bankwezen maakt
nog eens duidelijk, dat niet slechts gesproken kan worden
van een liquiditeitsprobleem.
Brady is er blijkbaar van overtuigd dat banken nu in staat
zijn eventuele verliezen op de vorderingen op de debiteurlanden te dragen. Zijn voorstel lijkt echter vooral te berusten op een zeker ongeduld over de resultaten van de tot nu
toe gevolgde strategic in Latijns-Amerika. In dit artikel
wordt ingegaan op de nieuwe richting die de schuldenstrategie lijkt in te slaan na de toespraak van minister Brady.
Ditgebeurt tegen de achtergrond van een beschrijving van
de tot nu toe gevolgde aanpak en de resultaten daarvan.
De strategic tot nu toe _____
________
De aanpak van de crisis random de externe schuld van
Mexico in augustus 1982 door de toenmalige managing director van het IMF, De Larosiere, heeft model gestaan voor
alle daarop volgende schuldproblemen. Zoals bekend, zijn
de drie pijlers van de schuldenstrategie sindsdien:
– een aanpassingsbeleid van de schuldenlanden;
– adequate financiering van de aanpassingsprogramma’s;
– voldoende groei in, en toegang tot exportmarkten.
Achtereenvolgens wordt op deze drie elementen ingegaan.
ESB 10-5-1989
Aanpassingsbeleid
Het aanpassingsbeleid werd in eerste instantie op de traditionele leest van het IMF geschoeid, waarbij het ging om
het op middellange termijn bereiken van een houdbare betalingsbalans, waarvoor de traditionele elementen van de
macro-economische politiek moesten worden ingezet. Allengs werd overgestapt op een structurelere benadering.
Daarbij kregen zaken als een liberaal handelsklimaat, het
privatiseren van overheidsbedrijven en het voeren van een
juiste prijspolitiek steeds meer nadruk, uiteraard zonder dat
de traditionele instrumenten werden losgelaten. Dit moest
leiden tot een verhoging van de groeivoet van de betrokken landen; vandaar ook de omschrijving ‘groeibevorderende aanpassingsprogramma’s’. In dit kader paste ook
een grotere rol voor de Wereldbank, die zich immers richt
op de lange-termijnontwikkeling van de economie. De
meer structurele aanpak was een van de kenmerken van
het zogenaamde plan-Baker1, dat werd ontvouwd in een
rede tijdens de jaarvergaderingen van IMF en Wereldbank
in Seoul in 1985.
De aanpassing van de meeste schuldenlanden blijkt nog
betrekkelijk weinig succesvol, al moet men waken tegen te
algemene uitspraken: landen als Chill, Marokko en recent
ook Mexico, hebben veel meer resultaat geboekt dan bij
voorbeeld Argentinie en Brazilie. Weliswaar konden de
meeste schuldenlanden de onhoudbaar hoge lopende-rekeningtekorten van het begin van de jaren tachtig corrige-
* De auteur is werkzaam bij Rabobank Nederland als hoofd
Internationaal Onderzoek. Hij dankt drs. F.J.S. van Bijsterveld, drs.
A.M. Oierick en drs. N. Streefkerk voor hun commentaar. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel.
1. Overigens wordt in Engelstalige publikaties consequent gesproken van het ‘Baker initiative’. Dit is ook corrector, omdat Baker in
zijn rede geen uitgewerkte voorstellen deed, maar de partijen opriep hun pogingen de schuldenproblematiek beheersbaar te maken te intensiveren. Om dezelfde reden is ook de verbinding van
het wpord ‘plan’ aan de naam van Brady, sinds die zijn rede hield,
niet juist. Gemakshalve spreken we in dit artikel echter toch maar
over plan-Baker en plan-Brady.
453
Tabel 1. Kemdjiers grote schuldenlandena
1981-82 1983-85 1986-88
Reele groei bnp (%)
Inflatie (%)
Begrotingstekort (% bnp)
Exportvolume (%-groei)
Importvolume (%-groei)
Saldo lopende rekening ($ mrd.)
Schuld/export (%)
Rente/export (%)
-0,3
55
-5,1
0
-5,9
-50,5
235
27
1,1
111
-4,0
3,9
-7,6
-5,7
284
29
2,6
139
-5,5
5,0
1,3
-11,4
331
25,2
a. Argentinie, Bolivia, Brazilie, Chili, Colombia, Ivoorkust, Ecuador, Joegoslavie, Mexico, Marokko, Nigeria, Peru, Philippijnen, Uruguay en Venezuela.
Bron: IMF, World economic outlook, oktober 1988.
ren, maar dit ging in de laatste jaren weer gepaard met stijgende inflatie en oplopende begrotingstekorten; zie tabel
1. Bovendien gaven de belangrijkste schuldindicatoren
nauwelijks een verbetering te zien; zo was er eerst in 1988
een geringe verlaging van de schuld-exportratio, die tot dan
toe een fors stijgende tendens had vertoond. Van herstel
van de normale verhoudingen tussen debiteurlanden en
hun crediteuren was dan ook nog geen sprake. Opvallend
is ook dat de zeer voorspoedige ontwikkeling van de wereldeconomie in het afgelopen jaar aan juist deze landen
voorbij is gegaan.
Het geringe succes van het aanpassingsbeleid lijkt in
hoofdzaak het gevolg van een te kort schieten van de uitvoering van het beleid, vooral waar het om de beperking
van overheidstekorten gaat. Een factor die hierbij de laatste jaren wordt genoemd is dat er sprake zou zijn van aanpassingsmoeheid en dat het gevoel bestaat dat de externe crediteuren meer profiteren van dit beleid dan de ingezetenen. Daar komt bij, dat de aanpassingslast in de grotere Latijnsamerikaanse landen lijkt te zijn afgewenteld op
de armste groepen; die hebben immers het minst de mogelijkheid zich te beschermen tegen stijgende inflatie en
kunnen evenmin verantwoordelijk worden gesteld voor de
kapitaalvlucht, die de schuldenproblemen soms aanzienlijk heeft verergerd. Anderzijds laten Chili en Zuid-Korea
(dat in 1982 als een mogelijk even groot probleem werd gezien als Argentinie, Brazilie en Mexico) zien, dat een consequent volgehouden aanpassingsbeleid gepaard kan
gaan met een reductie van de schuld en de schuldenlast
en tegelijkertijd met een hoge reele groei.
Adequate financiering
De tweede pijler van de schuldenstrategie is een adequate financiering van de aanpassingsprogramma’s. Ook
dit begrip heeft in de loop van de tijd de nodige veranderingen ondergaan. De eerste hulpprogramma’s gingen uit van
het verschaffen van nieuw geld door het commerciele
bankwezen en een herstructurering van de uitstaande
schuld. De oorspronkelijke looptijden van de herstructureringsovereenkomsten van gemiddeld 8 jaar bleken
echter te kort; de meest recente overeenkomst met Brazilie kent een looptijd van 20 jaar, met een af lossingsvrije periode van 8 jaar. In de loop van de tijd zijn daarnaast de
rente-opslagen aanzienlijk verlaagd. Het werd echter
steeds moeilijker, speciaal voor de landen die niet als ‘stelselbedreigend’ werden ervaren, voldoende nieuwe kredieten bijeen te krijgen. Dit was ook een van de achtergronden van de genoemde rede van minister Baker, waarin hij
de commerciele banken vroeg hun vorderingen op de vijftien grootste schuldenlanden in drie jaar met $ 20 mrd. uit
te breiden. Een zelfde bedrag werd gevraagd van de multilaterale instituten.
Deze bedragen zijn bij lange na niet gehaald. De netto
kredietverlening van de multilateral instellingen aan de
454
grote schuldenlanden in de periode 1986 tot medio 1988
bedroeg volgens becijferingen van Morgan Guaranty2
slechts $ 5,3 mrd., terwijl de commerciele banken hun vorderingen op die landen met $ 12,4 mrd. zagen afnemen
(overigens is dit cijfer naar beneden vertekend als gevolg
van wisselkoerseffecten). Het is evenwel goed te bedenken, dat sinds minister Baker zijn plannen bekend maakte,
de schuldenstrategie is aangevuld met het zogenaamde
‘menu of options’3. Hiermee werd de mogelijkheid geschapen dat commerciele banken via allerlei technieken hun
vorderingen op de schuldenlanden konden verminderen4.
De opkomst van de zogenaamde tweedehandsmarkt in
schuldtitels van de ontwikkelingslanden heeft hierin een
belangrijke rol gespeeld. Deze technieken leidden tot een
vermindering van de schuld van de betrokken landen. In
een geval (Bolivia) hebben de banken zelfs hun totale vorderingen verkocht. In totaal werd op deze manier de schuld
sinds 1982 met $ 27 mrd. verminderd.
De twee technieken waar de meeste aandacht naar is
uit gegaan, zijn de zogenaamde ‘debt equity conversions’,
waarbij externe schuld tegen een korting wordt omgezet in
aandelenparticipaties en schuldterugkoopregelingen,
waarbij een land een deel van zijn reserves gebruikt om tegen een korting schuld op te kopen, en deze eventueel om
te zetten in nieuwe schuld. Vooral de schuld-aandelenconversies mogen zich in een aanzienlijke populariteit verheugen. Van de zijde van IMF en Wereldbank worden als voordelen genoemd, dat een land op deze manier de beschikking krijgt over niet-schuldengenererend kapitaal en buitenlandse technologie, hetgeen de efficiency van de bedrijven kan vergroten, zeker indien het voormalige overheidsbedrijven betreft. Voor de banken kan het aantrekkelijk zijn
om het verlies op de vordering op het land te nemen en die
om te zetten in een vaak winstgevende deelneming in een
bedrijf en op die manier nieuwe markten te openen. Het
voordeel voor de ontvangende overheid is uiteraard een
aanzienlijke schuldverlichting. Chili wordt vaak aangehaald
als voorbeeld: dat land is er in geslaagd om sinds 1985 op
deze manier de buitenlandse schuld met bijna 20% te verminderen. Voor Brazilie en Argentinie zijn de percentages
ook behoorlijk: respectievelijk 8 en 5. Het probleem van
deze conversies schuilt vooral in de politieke weerstanden
tegen de verkoop van binnenlandse produktiefactoren aan
buitenlanders. Daarnaast wordt vaak als bezwaar genoemd, dat ze de binnenlandse geldgroei doen toenemen,
maar dat hangt af van de manier waarop ze gefinancierd
worden.
De meest geslaagde terugkoopregeling is die van Bolivia, welk land de benodigde middelen kreeg van anoniem
gebleven officiele crediteuren. Mexico slaagde er eind
1987 in om $ 3,7 mrd. aan oude schuld om te wisselen tegen $ 2,6 mrd. nieuwe schuld (een kortingspercentage van
ca. 30), waarvan de hoofdsom werd gegarandeerd met $
530 mln. Amerikaanse staatsobligaties (zodat Mexico en
passant een deel van de financiering van het Amerikaanse begrotingstekort voor zijn rekening nam).
Exportmarkten
De derde pijler van de schuldenstrategie, voldoende
groei in en toegang tot exportmarkten, blijkt nog het meest
geslaagde onderdeel van de schuldenstrategie te zijn.
Sinds 1983 heeft de reele groei van de OESO-landen jaarlijks gemiddeld meer dan 3% bedragen, de minimumgrens,
2. Morgan Guaranty, World financial markets, december 1988.
3. Dit werd officieel bekrachtigd tijdens de vergadering van het Interim Comite van april 1987.
4. Zie voor een uitgebreide beschrijving de reeds geciteerde publikatie van Morgan Guaranty, als ook F.D. van Loon en R.H.M.
Riihl, Secundaire markt en schuldenprobleem, ESB, 9 november
1988, biz. 1052e.v.
die vanaf het begin werd genoemd voor het hanteerbaar
maken van de schuldenproblematiek. Daarbij moet overigens wel bedacht worden dat sinds 1982 de schuldenlanden meteen aanzienlijke ruilvoetverslechtering (totaal ruim
25%) zijn geconfronteerd. Ondanks de goede groeiprestaties zijn de industrielanden er voorts nauwelijks in geslaagd
het toenemende protectionisme, dat zich ook tegen de
schuldenlanden richt, een halt toe te roepen. Evenmin is
hetde landen geluktde onevenwichtigheden op hun lopende rekeningen te bestrijden, hetgeen twijfels oproept over
de duurzaamheid van de bereikte groeiprestaties. Bovendien is sinds begin 1988 de rente die van toepassing is op
de meeste bancaire vorderingen op de schuldenlanden,
gestegen met ruim 2 procentpunt, hetgeen ca. $ 15 mrd.
aan hun jaarlijkse schuldendienst heeft toegevoegd.
Tabel 2. Externe schuld en schuldendienst per ultimo 1988
($ mrd.)
Land
Schuld
wv.
Schuld/
banken exp.(%)
Argentinie
Brazilie
Chili
Colombia
Ecuador
Mexico
60,3
114,2
38,2
75,8
12,4
6,8
5,3
69,3
2,0
27.6
237,2
Uruguay
Venezuela
Totaal
20,4
17,6
10,6
101,5
6,1
34,6
365,3
560
312
258
256
388
327
320
291
Lop. Rente Rente/
rek.
exp.(%)
-1,9
4,4
-0
-0,4
-0,6
-3,3
+0
-2,8
4,6
10,6
1,3
1,7
0,9
8,9
0,4
2,9
43
29
17
21
33
29
23
24
Bron:lnstitute of International Finance.
Plan-Brady____________________
Het (nieuwe) initiatief van minister Brady vormt een reactie op het teleurstellende verloop van veel aanpassingsprogramma’s en de problemen om nieuw geld van de commerciele banken te verzamelen. Kort samengevat moet de
schuldenstrategie volgens hem worden uitgebreid met mogelijkheden voor vrijwillige en marktconforme schuldverIfchting door het bankwezen. De manieren om dit te bereiken zijn:
– het afschaffen van de clausules in de leenovereenkomsten, die ervoor zorgen dat alle deelnemende
banken gelijk worden behandeld;
– het ter beschikking stellen door IMF en Wereldbank van
kredieten ten behoeve van schuldverlichting, bij voorbeeld via terugkoop of omzetting van uitstaande schuld;
– het bieden van Wereldbank- of IMF-garanties op eventuele nieuwe schuld.
De regelingen voor het toezicht op het bankwezen zullen
volgens Brady zodanig veranderd moeten worden, dat het
banken mogelijk wordt gemaakt aan dergelijke schuldverlichtingsoperaties meete doen en onderscheid te maken tussen de oude en nieuwe vorderingen op de schuldenlanden.
Opgemerkt zij, dat minister Brady dit heeft gepresenteerd als
aanvullingen op de huidige strategie. Dat betekent onder
meer dat in zijn visie de commerciele banken ook moeten
doorgaan met het verschaffen van nieuwe kredieten. De recente voorjaarsvergaderingen van IMF en Wereldbank hebben inmiddels duidelijk gemaakt, dat de hoofdlijnen van deze
benadering, met uitzondering van de garanties, door deze
instellingen zijn geaccepteerd. Men is er echter niet in geslaagd het plan-Brady al uit te werken tot een concrete aanpak. Overigens bevat het plan op zich betrekkelijk weinig
echt nieuwe elementen. De managing director van het IMF
heeft tijdens de afgelopen Jaarvergaderingen van IMF en
Wereldbank al voorzichtig gepleit voor schuldverlichting, in
navolging van de Nederiandsche Bank die dit in haar laatste
twee jaarverslagen ook al noemde, terwijl de Wereldbank al
eerder op beperkte schaal garanties heeft verstrekt op leningen van commerciele banken.
Uit deze tabel blijkt al dat er grote verschillen bestaan
tussen de landen. Dit zal ook van invloed zijn op de mate
van schuldverlichting die landen nodig hebben om weertot
normalere verhoudingen te komen. Hoeveel schuldverlichting is nodig? Vaak wordt een grens voor de schuld-exportratio gehanteerd van 200% waarboven men spreekt van
een schuldenprobleem. Als we aannemen dat de schuld
zoveel verminderd moet worden dat zij tot dit percentage
daalt, dan resulteert een beeld zoals in tabel 3.
Voor de groep als geheel zou blijkens de tabel de uitstaande schuld met ruim $ 200 mrd. moeten worden verminderd. Om dit bedrag op te brengen, op basis van de nu
geldende tweedehandsprijs, zou dus een bedrag nodig zijn
van ruim $ 60 mrd. Daarnaast zijn er dan nog garanties op
een deel van dit laatste bedrag nodig. Ter vergelijking: in
de pers wordt een bedrag genoemd van $ 25 mrd., dat voor
de financiering van het plan-Brady (schuldverlichting en
garantstelling) aanwezig zou zijn. Dat lijkt dus niet genoeg
om een sanering uit te voeren die tot een houdbare schuldsituatie leidt. Daarnaast maakt een vergelijking van tabellen 2 en 3 ook duidelijk dat voor een aantal landen verlichting van de bancaire schuld onvoldoende is om tot een
houdbare situatie te komen; er lijkt dan ook niet aan te ontkomen dat ook de officiele schuld betrokken wordt bij verlichting.
Cruciaal in dit soort berekeningen is de prijs waartegen
de oude schuld geveild kan worden. De huidige tweedehandsprijs zal in het algemeen geen goede indicatie vormen, daar er op de desbetreffende markten meer aanbod
dan vraag is. Aangenomen mag worden dat die prijzen
daarom zullen stijgen, wanneer op grote schaal oude
Tabel 3. Benodigde schuldverlichting ($ mrd.)’
Land
Argentinie
Brazilie
Chili
Colombia
Ecuador
Schuldverlichting_______________
Van diverse kanten is reeds benadrukt dat er voor een
zinvolle schuldverlichting substantiate bedragen nodig zijn.
De onderstaande berekeningen illustreren dit, waarbij we
ons beperkt hebben tot de Latijnsamerikaanse schuldenlanden. In tabel 2 zijn de belangrijkste Latijnsamerikaanse
debiteurlanden opgenomen met hun uitstaande schuld en
schuldendienst.
ESB 10-5-1989
Mexico
Uruguay
Venezuela
Totaal
SchuldRest,
verlichting schuld
47,3
56,2
10,2
7,6
21,5
73,2
15,8
13,8
5,8
58,8
5,3
5,5
62,1
3,8
23.8
219,5
15Ji
206,2
Nieuwe Sec.markt Lop.rek.
schuld
%
8,5
15,2
5,6
3,8
0,7
18
27
55
50
12
19,4
3,0
fL2
60,4
33
57
28
1,0
8,2
0,3
0
-0,2
0,2
0,2
-1,7
a. Achtereenvolgens zijn opgenomen de schuldvermindering die nodig is om
de schuld-exportratio te verminderen tot 200% (rekening houdend met de
daartoe benodigde nieuwe schuld), de dan nog resterende schuld, de
nieuwe schuld die gegeven de huidige kortingspercentages op de
tweedehandsmarkt nodig is om de vereiste schuldverlichting te bereiken, de
huidige waarde van de schuld op de tweedehandsmarkt, en de lopende^ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
455
schuld zal worden omgezet . Hiermee hangt het punt van
de prijsdifferentiatie samen: komt voor elk land dezelfde
prijs tot stand, of zullen de prijzen van land tot land verschillen? In de bovenstaande berekening is ervan uitgegaan dat
de prijzen per land zullen verschillen, omdat ook de tweedehandsprijzen verschillen. Dat roept echter ‘moral hazard’-problemen op: de landen die er het slechtste voorstaan, krijgen zo de grootste schuldverlichting; erkomt, met
andere woorden, een premie opslechtgedrag te staan. Anderzijds zullen de bedragen die banken zullen aanbieden,
wanneer er een uniforme prijs tot stand komt, geringer zijn
dan bij prijsdifferentiatie. Schuldenlanden hebben hierbij
de neiging zich in de onderhandelingen te richten op de
gunstigste regeling, die voor een van hen tot stand is gekomen, zo bleek bij voorbeeld uit de hoogte van de renteopslag en de lengte van een schuldherstructurering in de
overeenkomsten uit het verleden. De argumenten tegen
minder vrijblijvende schuldomzetting, bij voorbeeld via een
nieuwe faciliteit, zijn overigens elders samengevat6.
In hoeverre zullen banken bereid zijn hun schuld om te
zetten? Dit is natuurlijk primair afhankelijk van de prijs
waartegen dat kan en de mate waarin banken bereid zijn
een verlies te nemen. Wat dit laatste betreft zullen de inmiddels getroffen voorzieningen op de desbetreffende landen belangrijk zijn. Die voorzieningen in verschillende landen lopen echter nogal uiteen: volgens de Wereldbank7 bedragen ze in continentaal Europa zo’n 40 a 50%, in het VK
en Canada iets minder, in de VS ca. 30% en in Japan ca.
15%, zodat ook de animo van het bankwezen in de verschillende landen zal verschillen. Hiermee hangt ook het
‘free rider’-probleem samen: indien een deel van de bankschuld wordt omgezet, zal de kwaliteit van de resterende
schuld verbeteren. Banken hebben dus een prikkel om niet
mee te doen. Dit probleem is te omzeilen, indien het mogelijk wordt een differentiatie aan te brengen tussen de
oude en de nieuwe schuld. Een tweede probleem is dat ervoor gezorgd moet worden, dat de nieuwe schuld liquide
is en de rentebetaling verzekerd. Dit ontbrak bij de Mexicaanse omzetting, die mede daarom wat tegenviel. Om
beide problemen op te lossen, is het verlenen van garanties essentieel.
Uit de berekeningen hierboven is al gebleken dat er nog
een aanzienlijke externe schuld zal resteren, zelfs indien
een substantieel deel van de nu uitstaande schuld zal worden kwijtgescholden. In de laatste kolom van label 3 zijn
de lopende-rekeningsaldi aangegeven, die resulteren na
schuldverlichting. Ze zullen in het algemeen onvoldoende
zijn om de aflossingsverplichtingen op de resterende
schuld te kunnen opbrengen. Nieuwe kredieten van het
bankwezen blijven dan ook noodzakelijk. De animo van het
bankwezen voor nieuwe betalingsbalansfinanciering, die
onder invloed van de schuldencrisis toch al sterk was bekoeld, zal zeker na schuldverlichting buitengewoon gering
zijn. Wel is in de afgelopen periode gebleken dat banken
bereid zijn nieuwe kredieten te verstrekken in de vorm van
handels- en projectfinanciering. Die bereidheid kan na sanering van de schuld toenemen. De mogelijkheden daarvoor, zoals voor al het aantrekken van nieuw geld, worden
sterk bepaald door het beleid dat in de desbetreffende landen wordt gevoerd.
Overigens zal het opschorten van de genoemde clausules in de leenovereenkomsten de cohesie van het bankwezen verminderen. Die cohesie bleek in het verleden zeer
nuttig voor nieuwe kredietverlening. Een belangrijke vraag
is ook in hoeverre eventuele schuldverlichting van invloed
zal zijn op het aanpassingsproces van de schuldenlanden8. Het is niet uit te sluiten dat alleen al de aankondiging
van eventuele schuldverlichting de prikkel om het aanpassingsbeleid voort te zetten zal verminderen. Van belang lijkt
in ieder geval dat uitvoering van de schuldverlichting het
aanpassingsbeleid zoveel mogelijk stimuleert. Tevens
456
moet voorkomen worden dat een situatie ontstaat waarin
IMF en Wereldbank gedwongen worden met onvoldragen
beleidsprogramma’s akkoord te gaan. Dit vereist dat de
schuldverlichting niet in een keer haar beslag krijgt, maar
in etappes. Dit kan bereikt worden indien een deel van de
ontvangen tranches van IMF- en Wereldbankkredieten gebruikt wordt voor schuldveilingen, waarbij men in concreto
kan denken aan een vorm zoals die door Mexico eind 1987
is toegepast. Zo’n benadering zal ook de banken in staat
stellen op de nieuwe situatie in te spelen.
Besluit_______________________
Schuldverlichting is lang een taboe geweest, en men
kan minister Brady prijzen voor zijn moed dit idee te lanceren. Schuldverlichting door commerciele banken is echter
geen wondermiddel voor de huidige schuldproblemen;
daarvoor is de schuld die jegens andere crediteuren uitstaat te groot, en zijn de bedragen die nodig zijn te omvangrijk. Juist omdat het om zulke grote bedragen gaat, is de
vraag relevant of het wijs is die voor schuldverlichting te
gebruiken. Een eenvoudig rekenvoorbeeld kan dit illustreren. Indien men ervan uitgaat dat het gemiddelde rendement van de Wereldbank ongeveer 20% is, en de landen
een rente moeten betalen van 9% over hun uitstaande
schuld, is schuldverlichting alleen de moeite waard, indien
het kortingspercentage op de huidige schuld groter dan 45
is. Gezien de huidige kortingspercentages op de tweedehandsmarkt lijkt dit op het eerste gezicht haalbaar. Zoals
echter al is aangegeven, zijn deze prijzen een onvoldoende richtsnoer. Gezien de kortingen op de schuldomzettingen van de grote debiteurlanden in de laatste tijd, die ca.
30% bedroegen, lijkt het genoemde percentage erg veel.
Schuldverlichting via de terugkoop van de vorderingen
van commerciele banken lijkt dus onvoldoende om het
schuldenprobleem volledig op te lossen. Bovendien zal er
nog geruime tijd verstrijken voordat het plan-Brady is uitgewerkt. Het is echter jammer dat een klimaat lijkt te zijn
ontstaan, waarin alle heil van schuldverlichting wordt verwacht. Daardoor dreigt 1989 een verloren jaar te worden
voor het voortzetten van de bestrijding van de schuldenproblemen. Terwijl men schuldverlichting vooral moet zien
als een aanvulling op de tot nu toe gevolgde strategie, blijft
het doorgaan met het aanpassingsbeleid in de schuldenlanden en het ‘menu of options’ noodzakelijk. Daarenboven moeten de industrielanden voor voldoende groei blijven zorgen. Wat dat betreft zouden de VS er goed aan
doen de stijging van hun eigen overheidsschuld te beperken. Wanneer komt er een plan-Brady voor sanering van
hun eigen schuld?
H. van der Burg
5. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de effecten van
schuldterugkoop: Michael P. Dooley, Buy-backs and market valuation of external debt, IMF Staff Papers, vol. 35, nr. 2, juni 1988.
6. W. Max Corden, An international debt facility?, IMF Staff Papers, vol. 35, nr. 3, September 1988.
7. Zoals geciteerd in de International Herald Tribune van 16 maart
1989.
8. W. Max Corden, Debt relief and adjustment incentives, IMF Staff
Papers, vol. 35, nr. 4, december 1988.