De Industrie
en de twee
werelden van
Stoleru
Frankrijk is een land dat met twee snelheden onderweg is. Dat is de stelling van L.
Stoleru in zijn nieuwe boek La France a
deux vitesses 1). Hij ziet in alle Westeuropese landen een verandering in de houding
van de mensen. Maakt men de ruwe globale onderscheiding tussen mensen die vooral
rationeel, en mensen die veeleer vanuit
hun gevoel reageren, dan ziet hij het gevoel
het thans winnen van het verstand: in
1970 51% rationelen, in 1980 nog maar
38%. De Fransen, zegt hij, verliezen elk
jaar iets van de cartesiaanse logica, het
positivisme van Auguste Comte en het angelsaksische industrialisme. Zij wenden
zich naar hun Latijnse en mediterrane oorsprong, die wijst in de richting van impulsiviteit en irrationaliteit.
Tegelijkertijd constateert hij dat er een
verandering is in de zin dat meer mensen
zich uitspreken voor stabiliteit en orde en
minder voor verandering en innovatie. In
wezen ziet hij zodoende- dezelfde tendenties die A. Etzioni 2) constateert voor de
VS: mensen wenden zich af van de ,,kapitalistische” deugden van calculatie, veranderingsgezindheid en van het vooruitgangsgeloof en zoeken naar een samenleving van rust en orde, onderling begrip,
menselijk contact en niet al te veel verandering. Etzioni vraagt zich af of je met zulke mensen de economische groei weer op
gang zult kunnen krijgen. Een scenario van
nulgroei of trage groei met rigoreuze arbeidstijdverkorting zal het in zo’n wereld
beter doen dan een scenario van industrieel
herstel. Stoleru ziet de nieuwe levenshouding meer bij links dan bij rechts, hoewel
ze overal voorkomt. De Fransen kozen
voor Mitterrand, niet uit veranderingsgezindheid, maar veeleer omdat ze af wilden
van de permanente verandering, de dynamiek en de kwetsbaarheid van de perma: nente economische revolutie die kapitalisme heet.
Tegelijkertijd doet hij een interessante
: vaststelling. Hij ziet de ontwikkeling van
r tweeerlei Frankrijk. Een ..France abritee”.
; Frankrijk-in-de-luwte, en een ..France ext: posee”, Frankrijk-op-de-tocht. Het FrankE rijk-in-de-luwte heeft weinig last van interf rationale concurrenten: de ambtelijke welESB 20-4-1983
reld, banken en verzekeringen, handel, telecommunicatie, horeca, bouw, pers, media, openbare nutsbedrijven, landbouw.
voeding enz. Frankrijk-op-de-tocht daarentegen kent de permanente stormwind
van de concurrence: energie, mineralen en
metalen, chemie, metaalindustrie, elektrotechniek, automobielindustrie, vliegtuigindustrie, transport. Van de Franse beroepsbevolking van 21,7 miljoen rekent hij
4.8 miljoen tot ..la France exposee” en
16,9 miljoen tot ,,la France abritee”.
Frankrijk-in-de-luwte won tussen 1973 en
1980 800.000 banen. Frankrijk-op-detocht verloor er 400.000 in dezelfde tijd.
Daar komt nog een belangrijke factor bij.
Frankrijk-in-de-luwte verdient wat meer
dan Frankrijk-op-de-tocht. Voorbeeld: in
de publieke sector was het gemiddelde salaris in 1980 Frfr. 4.000 per maand. in de
particuliere sector Frfr. 4.160. Je kunt in
het Frankrijk van vandaag beter bode zijn
in het parlementsgebouw, dan arbeider aan
de lopende band bij Peugeot. De bode zit
rustig en goed gekleed te wachten tot een
geachte afgevaardigde hem een stuk papier
laat brengen naar een ander op 10 meter afstand. De arbeider aan de band moet
voortdurend zijn produktiviteit verhogen
en loopt dan nog kans zijn baan te verliezen. De bode komt op Frfr. 13.000, de arbeider als het meezit Frfr. 5.000.
Het is interessant om hier tegenover te
stellen wat Van Wezel 3) opmerkt. Van
Wezel verdeelt de Nederlandse beroepsbevolking in hen die werken in het ,,niet-economisch systeem” (openbaar bestuur, onderwijs, researchinstellingen en gezondheidszorg) en hen die in het ,,economisch
systeem” werken. Zijn conclusie is dezelfde als die van Stoleru (al is zijn indeling anders): ,,ook na correctie voor verschillen in
opleidingsniveau, de duur van het dienstverband, de leeftijd, het geslacht en het beroepsniveau zijn de opbrengsten uit arbeid
in het ,,economisch systeem” ongunstiger
dan in het ,,niet-economisch systeem”.”
Het is, zegt hij, ,,niet zo aantrekkelijk om
in de nijverheid te gaan werken. Het is aantrekkelijker te kiezen voor een functie in de
dienstverlenende bedrijven en instellingen.
Maar het meest aantrekkelijk is het om in
het onderwijs. openbaar bestuur of ruimer
gesteld de kwartaire sector te gaan werken”.
Stoleru stelt tegenover Frankrijk Japan.
In Japan worden de werkers van de exportsector beschouwd en behandeld als nationale en geprivilegieerde helden. Zij staan
aan het front, en om hen te belonen voor
hun moeilijke positie krijgen ze een gegarandeerde baan voor het leven en de hoogste lonen in de Japanse beroepsbevolking.
In Frankrijk daarentegen cumuleren de arbeiders van de ..secteur expose” niet de
privileges, maar veeleer de handicaps. ,,Le
pain et le risque au front, la brioche et la
securite a 1’arriere”. Het brood en het risico voor het front, zoete koek en zekerheid
daarachter.
Het beeld van La France a deux vitesses,
maar wellicht ook van andere landen,
waaronder Nederland in een soortgelijke
positie, komt daarmede aardig uit de verf.
Ons koesterend in de welvaart die de industriele expansie bracht, verlustigden we ons
zo in de naindustriele deugden, dat de industrie ,,aan het front” toen er tegenwind
kwam, het niet meer bolwerken kon. Industrieel herstel vraagt meer dan industriebeleid. Zelfs wie zou kiezen voor een niet
zo expansief ,,milieuscenario” moet zich
realiseren, dat ook in dat scenario het probleem van de ,,deux vitesses” moet worden
aangevat.
1) L. Stoleru, La France a deux vitesses, Flammarion, 1982.
2) A. Etzioni, An immodest agenda, rebuilding
America before the 21st century. New York,
1982.
3) In de bundel: Volumebeleid, VUG A. 1982.
biz. 37.
331