De Industrie: banenschepper
of banenvernietiger?
EJ. Bartelsman, G. van Leeuwen en H.R. Nieuwenhuijsen*
B
ij beleidsmakers, ondernemers en vakbonden heerst alom de mening dat de
Industrie wel een sterkeproduktiviteitsgroei vertoont, maar dat die groei wordt
gerealiseerd met steeds minder mensen. In tegenstelling tot de algemeen heersende
mening blijkt uit dit onderzoek dat er vele vernieuwende bedrijven zijn, waar zowel
de werkgelegenheid als de produktiviteit groeit. Deze bedrijven hebben zelfs meer
bijgedragen aan de algehele groei van de arbeidsproduktiviteit dan bedrijven waar
er gesaneerd werd omwille van de produktiviteit.
Het debat over de dynamiek van het Nederlandse bedrijfsleven kenmerkt zich door een grillig verloop en
een grote heterogeniteit van meningen. Aan de ene
kant wordt beweerd dat kleine ondernemingen de
dynamo zouden zijn van de werkgelegenheidsgroei .
Aan de andere kant blijkt uit onderzoek naar de honderd grootste bedrijven dat juist deze een goede prestatie hebben geleverd . In een verwante discussie
werden we vorig jaar bestookt met de argumentatie
dat een loongolf positieve effecten zou hebben op innovatie en technologische vooruitgang, ook al zou
dit gepaard gaan met een (tijdelijk) verlies van werkgelegenheid. Hiertegenover staat de bewering dat
juist kostenbesparingen en ‘re-engineering’ de methoden zouden zijn om produktiviteit te bevorderen .
In dit artikel proberen we op een systematische
wijze deze vraagstukken te belichten. We kunnen
met behulp van de gegevens van alle bedrijven in de
Nederlandse Industrie nagaan hoe het verloop van
de werkgelegenheid en de produktiviteit is, alsmede
het effect van bedrijfstak, bedrijfsgrootte en loonhoogte op dit verloop. Vanwege het integrale
karakter van onze gegevens kunnen we zowel microFiguur 1.
economische tendensen aangeven, als ook berekeninProduktie en gen maken van de bijdragen van verschillende groewerkgelegenpen tot het macro-economische verloop van de
beid in de
werkgelegenheid en de produktiviteit.
Industrie,
Uit ons onderzoek blijkt dat er veel bedrijven zijn
indexcijfers,
waar produktiviteitsgroei en verruiming van de werk1985 = 100
gelegenheid samengingen.
Voorts tonen we aan dat, hoewel
saneren geassocieerd wordt met
toename van de produktiviteit,
—— Produktie (toegevoegde waarde)
er veel bedrijven zijn waar het sa.- “
./
neren gepaard ging met een teruggang in de produktiviteit.
Zelfs is het zo dat de bedrijven
waar de werkgelegenheid is toegenomen, meer hebben bijgedragen aan de groei van de arbeids-
504
produktiviteit dan bedrijven waar er gesaneerd is .
Ons onderzoek laat ook duidelijke verschillen
zien tussen bedrijfstakken, tussen grote en kleine bedrijven en tussen bedrijven met een relatief laag of
een hoog niveau van de arbeidskosten. Deze verschillen zijn niet makkelijk te verklaren en worden grotendeels veroorzaakt door factoren die buiten het waarnemingsveld van de economische theorie liggen.
Produktiviteit en werkgelegenheid op
macro-niveau
De veronderstelling dat groeiende produktiviteit en
krimpende werkgelegenheid in de Industrie inherent
aan elkaar gekoppeld zijn, is begrijpelijk en heeft
zelfs enige empirische ondersteuning. In figuur 1 is
te zien hoe de produktie in de Industrie een opwaartse trend vertoont, terwijl de werkgelegenheid in de
jaren tachtig per saldo terugviel, wat uiteraard gepaard ging met een stijgende arbeidsproduktiviteit.
Er wordt gevreesd dat innovatie en produktiviteitsgroei de bronnen zijn van – vooral langdurige – werk* De auteurs zijn respectievelijk post-doc fellow van ALERT,
Vrije Universiteit van Amsterdam, medewerker van de Divisie Research en Ontwikkeling, en medewerker van de Divisie Landbouw, Nijverheid en Milieu van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zij bedanken F. den Butter en L.
Broersma voor hun commentaar. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Zie A.R. Thurik, Dynamiek en kleinschaligheid, ESB, 24
augustus 1994.
2. H.W. de Jong, Prestaties van grote ondernemingen, ESB,
22 maart 1995.
3. Zie A.H Kleinknecht, Heeft Nederland een loongolf nodig?, Tijdschrift voor Politieke Economie, jg. 17, nr. 2, 1994,
biz. 5-24, en G.J.M. de Vries, Loonmatiging, groei en werkgelegenheid, ESB, 15 oktober 1994.
4. Een vergelijkbaar onderzoek is uitgevoerd op Amerikaanse gegevens. Zie M.N. Baily, EJ. Bartelsman en J. Haltiwanger, Downsizing and productivity growth: myth or reality,
Small Business Economics, nog te verschijnen.
loosheid, door een ‘mismatch’ tussen de vereiste vaardigheden voor de nieuw gecreeerde banen en de
Tabel 1. Produktie, werkgelegenheid en arbeidsproduktiviteit in de industrie
vaardigheden van ontslagen werknemers.
Daarnaast trekken grootschalige saneringen bij
grote bedrijven veel aandacht in de media en worden
ze aangedragen als bewijs voor de trend van ‘downsizing’. Saneren wordt ook door management-adviesbureaus toegejuicht omdat dit de produktiviteit zou
bevorderen en het bedrijf ‘lean and mean’ zou maken. Het is echter misleidend om zulke conclusies te
trekken aan de hand van macro-cijfers. Voor een be-
ter begrip van wat er op macro-niveau gebeurt is een
analyse van micro-gegevens nodig.
In ons onderzoek beschouwen we de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de produktie en de
produktiviteit voor alle bedrijven in de industrie in
de jaren tachtig . We kijken ook naar het effect van
het oprichten en opheffen van bedrijven op de werkgelegenheid en de produktiviteit. De gegevens hebben betrekking op alle industriele bedrijven met tien
of meer werknemers.
Als maatstaf voor de produktie nemen we de bruto toegevoegde waarde . De nominale toegevoegde
waarde is gedefleerd met produktie-prijsindices voor
sectoren (3-digit-niveau van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)). De arbeidsproduktiviteit is berekend
als het quotient van de reele toegevoegde waarde en
het aantal werknemers.
De gegevens zijn samengevat in label 1. De eerste kolom geeft de produktie, werkgelegenheid en arbeidsproduktiviteit voor alle bedrijven. We delen de
bedrijven in drie groepen in: bedrijven die in beide
jaren voorkwamen (de ‘doorstromers’), bedrijven die
wel in 1980 maar niet in 1991 zijn waargenomen
Cuitstromers’) en bedrijven die alleen in 1991 zijn
waargenomen (‘instromers’) .
Tabel 1 laat zien dat de produktie in de industrie
over de beschouwde periode gemiddeld 2,4% per
jaar steeg, terwijl de werkgelegenheid met gemiddeld
0,6% per jaar daalde. De gemiddelde jaarlijkse groei
van de arbeidsproduktiviteit was dus 3%. De werkgelegenheid bij de ‘doorstromers’ daalde met meer dan
Totaal
Doorstroom Uitstroom Instroom
Aantal bedrijven
1980
8859
1991
8388
4261
4598
4127
4261
Produktie (in mln. guldens van 1985)
1980
1991
groei3
62145
80531
41955
54003
2,4
20190
2,3
26527
Werkgelegenheid (x 1000 werknemers)
1980
867,4
559,9
307,5
1991
816,0
528,7
groei3
-0,6
-0,5
Arbeidsproduktiviteit (a 1000 gulden)
1980
71,6
74,9
65,7
102,1
1991
98,7
groeia
3,0
2,9
287,3
92,3
Arbeidsinkomensquote (%)
1980
1991
77,7
65,3
76,3
65,2
80,4
65,6
a. Gemiddelde groei per jaar.
deling is dal de waargenomen veranderingen in werkgelegenheid en produkliviieil slructurele wijzigingen
in marktrelaties reflecteren.
De eerste groep die we onderscheiden noemen
we de succesvolle ‘vernieuwers’. Dil zijn de bedrijven waar zowel de werkgelegenheid als de arbeidsprodukiivileit loenam. Bij deze bedrijven is sprake
van toenemende schaalopbrengsten of lechnologische vernieuwingen die relalieve prijsdalingen ten
opzichie van concurrenten mogelijk maken. Onder
deze voorwaarden zullen bedrijven hun marktaandelen kunnen vergroten.
30.000 werknemers, terwijl zich bij de in- en uitstro-
mers een netto verlies aan werkgelegenheid van
20.000 werknemers voordeed.
Hoewel nieuwe bedrijven gemiddeld minder produktief waren dan de ‘doorstromers’ is het netto effect van de in- en uitstromers op de macro-produktiviteitsgroei van groot belang. De ‘uitstromers’ hadden
immers gemiddeld in 1980 een arbeidsproduktiviteit
van/ 66.000, een score die substantieel lager was
dan het gemiddelde voor alle bedrijven in dat jaar.
Saneerders en vernieuwers
Uit label 1 blijkt dal hel verloop van de produklie en
de werkgelegenheid van de ‘doorslromers’ niel veel
verschilt met hel verloop voor alle bedrijven. Hoewel
we later terugkomen op de nello bijdrage van de inen uilstromers tol de lolale produkliviieitsgroei, beperken we ons voor een nadere analyse lot de ‘doorslromers’. We delen deze groep bedrijven in naar het
verloop van hun produktiviteit en werkgelegenheid.
De economische argumentatie achter de gekozen in-
ESB 31-5-1995
5. De gegevens zijn ontleend aan de Produktiestatistieken
van de Industrie van het CBS. Bedrijven in de aardolie-industrie (SBI 281) zijn buiten beschouwing gebleven omdat
ze in 1980 nog geen deel uitmaakten van de produktiestatistieken.
6. De Jong prefereert het gebruik van netto toegevoegde
waarde, op.cit., 1993. Helaas beschikken wij in 1980 niet
over afschrijvingsgegevens. Echter, zolang de kapitaalintensiteit niet systematisch verandert zijn onze resultaten robuust.
7. Hoewel we de beschikking hebben over de naam, bedrijfstak en lokatie van alle bedrijven om een zo goed mogelijke gegevenskoppeling te maken, zijn de aantallen ‘uitstromers’ en ‘instromers’ een bovengrens voor de werkelijke aantallen. Het lukt soms niet om te corrigeren voor bedrijven die zijn gefuseerd met of overgenomen door andere
bedrijven, waardoor ze ten onrechte getypeerd worden als
in- en uitstromers. Verder kan de instroom voor een deel betrekking hebben op verzelfstandiging van onderdelen van
grote ondernemingen. Ook kunnen overschrijdingen van
de waarnemingsgrens van 10 werknemers leiden tot in- en
uitstroom.
505
De tweede groep wordt gevormd door de succesvolle ‘saneerders’. Dat zijn bedrijven waarvan de produktiviteit toenam ten koste van de werkgelegenheid. Dit patroon is indicatief voor bedrijven die
geconfronteerd werden met een afnemende of zeer
inelastische vraag en hun marktaandelen proberen te
herstellen door efficiencyverbeteringen, al dan niet in
combinatie met technologische vernieuwing. Deze
groep bedrijven is in belangrijke mate verantwoordelijk voor het eenzijdige beeld dat produktiviteitsherstel alleen door sanering kan worden bereikt.
De derde groep bedrijven wordt gevormd door
bedrijven die ondanks een daling van de werkgelegenheid hun produktiviteit zagen afnemen: de niet
succesvolle ‘saneerders’. Hun produktiviteits- en
werkgelegenheidsverloop lijkt consistent met een
situatie van afnemende vraag en toenemende schaalopbrengsten of een onvolledige aanpassing van de
werkgelegenheid. Van alle inkrimpende bedrijven
bleek in de beschouwde periode ongeveer een derde
deel tot deze categoric te behoren.
De laatste groep bestaat uit de bedrijven met een
dalende produktiviteit bij een toegenomen werkgelegenheid, waardoor zij in de merkwaardige positie
van niet succesvolle Vernieuwers’ zijn geplaatst.
Deze op het eerste gezicht paradoxale ontwikkeling
kan samenhangen met een relatieve wijziging in toegepaste technologic, zoals een verschuiving van de
werkgelegenheid naar lager gekwalificeerde arbeid.
Een andere mogelijkheid is dat het produktie-assortiment van deze bedrijven een kwalitatieve verbetering
heeft ondergaan. Door het gebruik van sectorale deflatoren wordt dan onvoldoende rekening gehouden
met kwaliteitsverbeteringen, hetgeen impliceert dat
de werkelijke produktiviteitsgroei is onderschat.
Tabel 2. Produktie, werkgelegenbeid en arbeidsproduktiviteit voor
vier categorieen bedrijven
HI
IVa
Tabel 3- Bijdragen van grote en kleine bedrijven
aan de macro-groei
II
GrootteIII
IV3
Aandeel
I
a
klasse
ingroei AP > 0 A P > 0 A P < 0 A P < 0
werknemers
A L > 0 A L < 0 AL < 0 AL > 0
Aandeel in werkgelegenheid
Tot. industrie 100,0
10- 20
1,0
20- 49
50- 99
100-199
200-499
12,0
14,7
>500
9,5
19,5
43,3
31,6
46,9
7,4
14,1
Afwijking van bovenstaande verdeling
8,2
0,6 -21,3
12,5
-21,8
4,2
15,7
1,9
5,2
3,8
-19,7
10,7
7,3 -16,3
2,9
6,1
7,4
-7,2
2,4
-2,6
-6,4
17,9
-3,9
-7,7
a. Deze kolom geeft de procentuele aandelen van bedrijfstakken in de totale macrogroei van de arbeidsproduktiviteit.
b. Deze vier kolommen geven de aandelen van de vier categorieen in de gemiddelde werkgelegenheid in 1980 en
1991.
Tabel 2 toont de werkgelegenheid, de produktie
en de groei van de produktiviteit voor elk van de
vier hiervoor genoemde categorieen ‘doorstromende’
bedrijven. Meer dan 60% van deze bedrijven zag zijn
werkgelegenheid in de jaren tachtig toenemen. Het
toenemende belang van de succesvolle Vernieuwers’
voor de economic komt tot uiting in het gegeven dat
deze bedrijven in 1991 bijna de helft van de totale industriele produktie voor hun rekening namen, terwijl
het aandeel van de succesvolle ‘saneerders’ flink daalde. Kijken we naar de arbeidsproduktiviteit van de
vier categorieen dan valt het op dat bedrijven waarvan de werkgelegenheid toenam, in 1980 een produktiviteit hadden die hoger lag dan het gemiddelde,
terwijl de ‘saneerders’ daarentegen een – relatief – lagere produktiviteit kenden.
AP>0
II
AP>0
AL>0
AL<0
AP<0
AL<0
AP
1488
1182
27,7
495
11,6
1096
25,7
306,3
61,5
ciet weergegeven in label 3. Deze label illustreert dat
204,0
48,0
33,0
de grootste bedrijven oververtegenwoordigd zijn in
-3,6
-3,4
92,4
3,8
Bruto toegevoegde waarde (in mln. guldens van 1985)
1980
41955
21186
3479
11713
2006
1991
54003
24325
21159
groei per jaar (%)
2,3
6,6
0,0
-4,9
6512
1,4
Totaal
Aantal bedrijven
Percentage
4261
100
I
35,0
559,9
528,7
-0,5
144,2
199,4
3,0
5576
Arbeidsproduktiviteit (in duizenden gulden van 1985 per werknemer)
1980
1991
74,9
102,1
81,2
122,0
69,2
103,7
72,6
60,9
90,6
70,5
a. I succesvolle vernieuwers, n succesvolle saneerders, III niet succesvolle saneerders, IV niet succesvolle vernieuwers.
b. AP: groei arbeidsproduktiviteit; AL: groei werkgelegenheid.
506
De indeling van de bedrijven over de vier categorieen hangt uiteraard ook samen met andere – zowel
bedrijfstakspecifieke als bedrijfsspecifieke – karakteristieken. Het verband tussen bedrijfsgrootte en werkgelegenheids- en produktiviteitsgroei is meer expli-
Werknemers (x 1000)
1980
1991
groei per jaar (%)
Kleine en grote bedrijven
de categorie succesvolle ‘saneerders’. Het zijn deze
bedrijven die bepalend zijn geweest voor het stereotiepe beeld over de prestatie van de Nederlandse industrie in het vorige decennium en die hebben bijgedragen aan de beeldvorming van een over de gehele
linie sanerende industrie. De middelgrote bedrijven
kenden daarentegen een relatief groter aandeel van
succesvolle Vernieuwers’ en de kleinste bedrijven
een meer dan evenredig aandeel niet succesvolle Vernieuwers’.
De kleine en middelgrote bedrijven scoren bovendien beter ten aanzien van de werkgelegenheid: zij
zijn meer dan evenredig vertegenwoordigd in de categorieen Vernieuwers’. Hierbij zij echter aangetekend
dat deze bedrijven ook oververtegenwoordigd zijn
bij de ‘uitstromers’8.
Tabel 4. Belang van bedrijfstakken voor de groei van de produktiviteit
Bedrijfstak
Verschillen tussen sectoren
Aandeel
in groei3
Tabel 4 geeft een verdeling van het verloop van
werkgelegenheid en produktiviteit naar bedrijfstak.
Het blijkt dat in bepaalde sectoren het aandeel van
‘saneerders’ in de totale produktie en werkgelegenheid disproportioneel groot is. Voorbeelden zijn de
metaal- en de elektrotechnische industrie. Uiteraard
komt dit omdat de produktie en de werkgelegenheid
hier geconcentreerd zijn in een beperkt aantal grote
ondernemingen. Het zijn deze ohdernemingen waar
in de beschouwde periode flink werd gesaneerd.
Aan de andere kant vinden we echter ook sectoren waarin succesvolle ‘vernieuwers’ meer dan evenredig vertegenwoordigd zijn. Voorbeelden zijn voeding en genot, de papierindustrie en de chemische
industrie. Meer dan 40% van de produktiviteitsgroei
van de ‘doorstromers’ in de beschouwde periode
I
AP>0
AL>0
II
AP>0
AP<0
IV
AP<0
AL<0
AL<0
AL>0
III
Aandeel in werkgelegenheid
Totaal industrie
Voeding en genot
Papier en grafisch
Chemie en rubber
Metaal
Machine
Elektro
Transport
Overige
100,0
34,8
11,5
42,5
9,3
6,9
-2,7
5,4
7,4
31,6
Afwijking
6,94
5,83
24,67
-10,43
1,93
-25,58
0,75
-2,62
46,9
7,4
14,1
van bovenstaande verdeling
-1,02
-2,29
-3,63
13,50
-22,31
2,99
-16,03
-3,85
-4,79
7,96
2,19
0,29
-18,52
43,85
-5,11
-3,78
8,02
-5,48
-4,61
8,06
kwam voor rekening van bedrijven in de chemische
industrie.
-1,66
tie bevordert. Ten eerste kan de groei van de arbeidsproduktiviteit gerealiseerd zijn door substitutie van
kapitaal voor arbeid, zonder technologische vooruit-
Hoogte van de arbeidskosten
8,56
-12,78
8,97
gang9. Voorts kunnen hogere lonen in 1980 duiden
op een hoger niveau van ‘human capital’ van de
werknemers, hetgeen kan leiden tot (endogene)
produktiviteitsgroei. De hogere lonen zijn dan geen
oorzaak van de produktiviteitsgroei, maar een bijverschijnsel van hoger opgeleide werknemers met
De in label 5 gepresenteerde cijfers werpen enig licht
op de relatie tussen het niveau van de arbeidskosten
en de produktiviteitsgroei. De bijdrage aan de macroproduktiviteitsgroei is groter voor bedrijven met hogere lonen, echter in het hoogste loonquintiel blijkt
dat de produktiviteitsgroei vaak samengaat met saneren. In de laagste loonquintielen zijn daarentegen de
Vernieuwers’ oververtegenwoordigd. In tabel 1 is
reeds aangegeven dat ‘uitstromers’ een relatief hoog
arbeidsinkomensquote hadden.
Deze resultaten geven aan dat het effect van lonen op het verloop van werkgelegenheid en produktiviteit vrij complex is. Hogere lonen vergroten de
kans dat de minder produktieve bedrijven uitstromers worden. Voor die bedrijven die de hogere lasten overleven kunnen de loonkosten worden gedrukt
door toename van de produktie per werknemer. Dit
impliceert echter geenszins dat een loongolf innova-
Tabel 5- Bijdrage aan macro-groei: indeling naar
boogte van arbeidskosten3
Loonquintiel3
Aandeel
I
II
III
IV
in groei AP > 0 AP > 0 A P < 0 A P < 0
AL>0
AL<0
AL<0
AL>0
Aandeel in werkgelegenheid
Tot. industrie 100,0
31,6
46,9
7,4
groter innovatief vermogen.
Waar ontstaat de produktiviteitsgroei?
Wij besluiten ons onderzoek met een berekening van
de bijdragen van de vier categorieen bedrijven en
van de netto in- en uitstroom aan de macro-arbeids-
produktiviteitsgroei van de industrie. Elke categoric
draagt op twee manieren bij aan de macro-groei.
Enerzijds door de produktiviteitsgroei van bedrijven
binnen een categoric en anderzijds door een verandering in de werkgelegenheidsaandelen van de onderscheiden categorieen.
Zoals tabel 2 Het zien was in 1991 ongeveer driekwart van de werknemers werkzaam in succesvolle
bedrijven (bedrijven waar de produktiviteit in de
beschouwde periode toenam). Verder blijkt de werkgelegenheidscreatie door ‘vernieuwers’ de werkgele-
genheidsvernietiging van ‘saneerders’ bijna te compenseren. Rekening houdend met de groei binnen
een categoric en de verschuivingen in werkgelegenheidsaandelen tussen categorieen kan nu de bijdrage
van de vier groepen doorstromers en van de in- en
14,1
8. De bewering dat kleine bedrijven de belangrijkste bron
<35,2
35,2 – 39,9
39,9 – 43,9
43,9 – 48,8
>48,8
Afwijking van bovenstaande verdeling
6,4
-10,8
0,1
6,7
4,3
9,7
4,5
-8,5
2,9
1,1
-5,6
-1,8
11,9
2,1
5,3
6,6
-7,7
2,2
22,5
-1,1
49,2
-3,3
9,0
-2,3
-3,4
a. Arbeidskosten per werknemer in 1980 (x/ 1000).
ESB 31-5-1995
van werkgelegenheidscreatie zijn berust voor een belang-
rijk deel op een statistische vertekening. Zie bij voorbeeld
S. Davis, J. Haltiwanger en S. Schuh, Small business and job
creation: dissecting the myth and reassessing the facts,
NBER working paper, nr. 4492, 1993, voor een uitgebreide
beschrijving van de redenen waarom deze bewering onjuist
is.
9. Deze mogelijkheid zal nog worden onderzocht met behulp van bedrijfsgegevens over investeringen en kapitaalgoederenvoorraden.
58?
Tabel 6. Bijdragen aan de macro-groei van de
arbeidsproduktiviteit, 1980-19913
maals het ongelijk aan van de stelling dat produktivi-
teitsverbeteringen alleen langs de weg van werkgelegenheidsvernietiging mogelijk zijn.
Alle bedrijven
Doorstromers
succesvolle vernieuwers
Conclusies
3,0
2,0
1,2
succesvolle saneerders
niet succesvolle saneerders
1,0
-0,1
niet succesvolle vernieuwers
Saldo in- en uitstroom
-0,2
1 ,0
a. Gemiddelde groei per jaar.
uitstromers aan de macro-groei van de arbeidsproduktiviteit als volgt worden berekend:
In tegenstelling tot de alom heersende mening hebben we laten zien dat bedrijven waar banen geschapen zijn, meer hebben bijgedragen tot de groei van
arbeidsproduktiviteit in de jaren tachtig dan bedrijven waar er gesaneerd is. Verder hebben we een ra-
ming gegeven van de niet geringe netto bijdrage van
bedrijfscreatie en destructie aan de totale groei van
de arbeidsproduktiviteit. Via een vierdeling van bedrijven naar het verloop van hun werkgelegenheid
en arbeidsproduktiviteit hebben we verschillen belicht tussen verschillende bedrijfstakken, kleine en
grote bedrijven en bedrijven met hoge en lage ar-
n t _i~
beidskosten. Zo leveren bedrijven in de chemie en
waarin (|>q = —— , het arbeidsaandeel in categorie q,
voeding en genot een grote bijdrage aan de produkti-
viteitsgroei, en zaten middelgrote bedrijven vooral in
de groep van vernieuwers. Bedrijven met hoge lonen
De met behulp van de formule berekende decompositie van de macro-groei van de arbeidsproduktiviteit
is gepresenteerd in tabel 6. Daarbij zijn zowel de bij-
in 1980 hadden een grotere kans om te verdwijnen,
maar als ze volhielden hadden ze een grotere kans
op een produktiviteitsstijging.
Wat echter vooral opvalt in ons onderzoek is de
heterogeniteit in het verloop van de werkgelegenheid en de produktiviteit, zelfs binnen de bovengenoemde verdelingen. Ondanks de verschillen in verloop die we hebben belicht is het ons niet gelukt om
dragen van de ‘doorstromers’ als de effecten van in-
sterke of zwakke plekken binnen de economie te vin-
en uitstromers in kaart gebracht. De tabel geeft ge-
den bij grote bedrijven of bij kleine bedrijven, noch
in bepaalde sectoren. De economische prestaties hangen vooral af van het eigen karakter van ieder afzon-
produktiviteit is nq = -y^, Q is produktie, Z is werkgeLq
legenheid, Qq = ^JE Qi, Lq = *^jzq Li, onderschrift e
duidt op instromers en .xduidt op uitstromers.
middelde jaarlijkse groeivoeten.
Zoals te zien is draagt de in- en uitstroom voor
ongeveer een derde deel bij aan de macro-groei. Dit
derlijk bedrijf dat probeert te overleven.
als gevolg van het reeds in tabel 1 gepresenteerde resultaat dat de ‘uitstromers’ minder produktief zijn dan
gemiddeld. Verder was de bijdrage van de succesvolle ‘vernieuwers’ zelfs iets groter dan die van de ‘succesvolle saneerders’. Dit laatste resultaat toont nog-
Eric Bartelsman
George van Leeuwen
Henry Nieuwenhuijsen