Ga direct naar de content

De economische theorie van marktwerking en het gedrag van organisaties

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 10 1994

De economische theorie van marktwerking en het gedrag van organisaties

A. van Witteloostuijn*

De industriële organisatie houdt zich bezig met de werking van
markten, en met de strategiebepaling van bedrijven die op een
markt opereren. In dit artikel worden enkele ‘capita selecta’ uit het
vakgebied behandeld. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de
verklaring van de evolutie van marktstructuren en de karakteristieken van succesvolle ondernemingen. Bij wijze van illustratie
worden voorbeelden uit de Nederlandse bedrijfstak accountancy
gegeven.

Vanaf de begintijd van de economische wetenschappen – denk
maat aan de onzichtbare hand van Adam Smith – heeft de
bestudering van de werking van markten en concurrentieprocessen een centrale plaats ingenomen \. Vaak in het kader van
een algemene evenwichtstheorie, en steeds vaker ook in de
vorm van een partiële analyse van één of meerdere markten.
De partiële benadering staat bekend onder de naam industriële economie of organisatie’. Van oudsher is de theorie van
markrvormen het boegbeeld van deze deeldiscipline van de
economische wetenschappen. Menig middelbaar scholier
heeft – vaak tot zijn of haar ergernis – kennis gemaakt met de
soepele werking van volledig vrije mededinging en de maatschappelijke consequenties van monopolie en oligopolie
(vooral: te hoge prijzen). Veel oudere economen hebben het
vakgebied leren kennen onder de, merkwaardige want (te)
beperkte, naam prijstheorie, een belangrijk onderdeel van de
micro-economie. Nog steeds worden onder het vaandel van
de micro-economische theorie van het producentengedrag
onderdelen van de industriële organisatie gepresenteerd. Maar
de industriële organisatie is veel meer dan dat.
In dit artikel worden in vogelvlucht enkele recente bijdragen
van de industriële organisatie geschetst3• Hierbij wordt een
onderscheid gemaakt tussen de bestudering van geaggregeerde
marktwerking enerzijds en strategieën van individuele bedrijven anderzijds. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de verklaring van de evolutie van marktstructuren en de karakteristieken van succesvolle ondernemingen. Bij wijze van
illustratie worden voorbeelden uit de Nederlandse bedrijfstak
voor accountancy gegeven. Vooraf is het echter nuttig kort

aan te geven welke speerpunten van onderzoek tot op heden
tot ontwikkeling zijn gebracht, en wat in de toekomst verder
te verwachten valt.
Verleden, heden en toekomst
Tot in de jaren zeventig van deze eeuw is de industriële organisatie gedomineerd geweest door het structuur-gedrag-prestatieraamwerk, waarbij de nadruk werd gelegd op empirisch
onderzoek naar het wel en wee van bedrijfstakken’. In de laat-

De auteur is als hoogleraar

1.

tievelijk

2.

3.

4.

bedrijfseconomie

en directeur

van MAstricht

Nexus of Organization Research verbonden aan de faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Limburg.
]n dit verband is het illustratief dat in de moderne industriële organisatie de
twee basisvormen van concurrentie – Bertrand- of prijsconcurrenrie respecCournot-

of hoeveelheidsconcurrentie

– die de fundamentele

bouwstenen vormen van vrijwel alle moderne speltheoretische modellen
van concurrentie, zijn genoemd naar twee pioniers uit de vorige eeuw
(Cournot in 1838 en de vetlate teactie daarop van Bemand in 1883).
Een eenduidige Nedetlandse vertaling van de Angelsaksische aanduiding
heeft nooit ingang gevonden. Vooral het adjectief industrieel, als letterlijke
vertaling van ‘industrial’ , is verwarrend. Het Engelse Ãndustrial’ betekent
immers bedrijfstak en niet industrie (‘manufacturing’).
Daarmee volgt dit artikel op een groot aantal andere. Zie bij voorbeeld P.
van Cayseele en H. Schreuder. Strategiebepaling door ondernemingen: een
overzichr, E5B, 7 december 1988, blz. 1152-1159 en A. van Wirteloosmijn, Externe organisatie en de moderne theorie van concurrentie, Maandblad voor bedrijfiadministrarie
en bedrijfiorganisatie, jg. 84. 1990, blz. 308316. Deze twee overzichten benadrukken de raakvlakken tussen de
algemeen-economische (industriële organisatie) en bedrijfseconomische
(strategisch management) invulling van de deeldiscipline externe organisatie. In de onderhavige bijdrage worden andere accenten gelegd in de vorm
van beide in de hoofdtekst aangegeven aandachtspunten.
EM. Scherer en D. Ross, Industrial marker structure and economie performance, Bosron, Houghton Miffiin, 1990.

ste twee decennia heeft de moderne industtiële organisatie de
dominante plaats van het structuur-gedrag-prestatieraamwerk
overgenomen. Deze moderne variant wordt gekenmerkt door
een grote aandacht voor theorievorming met behulp van speltheoretische modellen’. Inmiddels beweegt de pendule
(terecht) weer in de richting van meer empirisch onderzoek,
waarbij pogingen worden ondernomen om de speltheoretische voorspellingen te toetsen aan de concurrentiepraktijk in
bedrijfstakken6• De centrale dubbelvraag in de theoretische en
empirische industriële organisatie is hoe het verloop en de uitkomst van concurrentieprocessen kunnen worden verklaard,
en wat dergelijke processen betekenen voor de maatschappelijke welvaart. In dit artikel ligt het accent op de eerste deelvraag, met speciale aandacht voor het empirische onderzoek.

indrukwekkende theoretische en vooral empirische studie uitgevoerd met de bedoeling te achterhalen waarom bedrijfstakken verschillende marktstructuren ontwikkelen. Centraal
hierbij staat de rol van verzonken kosten. Verzonken kosten
zijn het gevolg van onomkeerbare investeringen. Sutton concentreert zich op investeringen in produktiecapaciteit en
reclame-activireiten. De omvang en aard van de verzonken
kosten bepalen de concentratie en dichtheid van een markt.
Het voorbeeld van het ontstaan van een duale marktstructuur
is illustratief. Een duale marktstructuur kan het gevolg zijn
van een gedifferentieerde reactie van consumenten op
reclame-activiteiten. De argumentatie kan worden toegelicht
met behulp van het voorbeeld van de Amerikaanse markt
voor diepvriesprodukten.

De moderne industriële organisatie heeft vooral een immense
hoeveelheid specifieke modellen opgeleverd ter verklaring van
de specifieke uitkomsten van concurrentie onder specifieke
condities. Hierbij passeert een groot aantal onderwerpen de
revue, variërend van verticale integrarie tot samenwerking en
van innovatie tot internationale handel. Het in 1989 verschenen Handbook of JndustrialOrganization, geredigeerd door de
gerenommeerde industrieel economen Schmalensee en Willig,
herbergt bijna dertig overzichtsartikelen die elk een helder
beeld schetsen van de huidige stand van kennis met betrekking tot een specifiek onderwerp’. Twee kenmerkende voorbeelden van inzichten die deze cumulatie van modellen heeft
opgeleverd en die in de komende decennia om verdere aandacht vragen, staan centraal in dit artikel’.

Deze markt kende in eerste instantie een gefragmenteerde
marktstructuur. Een groot aantal kleine ondernemingen was
verwikkeld in een strijd om de gunst van de consumenten. Na
verloop van tijd, met de opkomst van de televisie, begon een
kleine groep bedrijven intensief te investeren in promotiecampagnes. Deze escalerende strijd om de aandacht van de consumenten ging gepaard met enorme en toenemende (verzonken) investeringen in reclame-activiteiten. Slechts een beperkt
aantal bedrijven was in staat om deze kosten te dragen, en
ontwikkelde na verloop van tijd een duurzame voorsprong op
de ‘achterblijvers’. Deze niet-adverterende ondernemingen
richtten zich vervolgens op het marktsegment met consumenten die primair geïnteresseerd waren in lage prijzen. Het eindresultaat was een duale marktstructuur, die nog altijd bestaat.
Een beperkt aantal grote marktleiders beheerst het segment
met hoge prijzen en hoge reclamebudgetten, en een groot
aantal kleine bedrijven concentreert zich op de markrnis met

Marktwerking: concentratie en dichtheid
Het eerste voorbeeld heeft betrekking op de evolutie van
marktstructuren. Waarom evolueert de ene bedrijfstak tot een
verzameling van ongeveer gelijkwaardige concurrenten, rerwijl
de andere na verloop van tijd een aantal dominante marktleiders genereert? Op basis van een tweetal dimensies – concentratie en dichtheid – kan een viertal marktstructuren worden
gekarakteriseerd (tabel 1)9. Concentratie heeft betrekking op
de omvangverdeling van bedrijven op een markt: een gangbare maat hiervoor is het gecumuleerde marktaandeel van de
vier grootste ondernemingen (de zogenaamde C4). Met dichtheid wordt simpelweg het totale aantal ondernemingen op
een markt bedoeld.
Geconcentreerde structuren zijn geassocieerd met monopolieen oligopoliemarkten, terwijl de gefragmenteerde structuur is
gelieerd aan volledig vrije mededinging. De gelijkmatige
marktstructuur is zeldzaam, en heeft nauwelijks aandacht
gekregen

lO
•

Op basis van de decennialange (speltheoretische) modellering
van vooral oligopolieconcurrentie heeft Sutton (noot 6) een
Tabel I

Vlet

mJ.1

ktstl

uctur en
Lage dichtheid
Duale marktstructuur

Gelijkmatige
marktstructuur

ESB 31 – 8 – 1994

5.

J. Tirole,

The theory ofindustrialorganization,
MIT Press, Cambridge, MA.
1988 en EM. Fisher, Games economisrs play: a noncooperarive view,
RAND Journal ofEconomics, jg. 20, 1989, blz. 113-137.
6. Een overtuigend voorbeeld hiervan is J. Sutton, Sunk costs and market structure: priee competition, advertising. and the evo/ution of concentration, MIT
Press, Cambridge MA, 1991. Zie ook C. Shapiro, The theory of business
strategy, RAND Journal ofEconomics, 1989, jg. 20, blz. 125-137.
7. R. Schmalensee en R.D. Willig (red.), Handbook of Jndustrial Organization,
Amsterdam, North-Holland,
1989.
8. Natuurlijk kunnen ook andere voorbeelden worden uitgewerkt. Een derde
thema dat nadere aandacht verdient, is multimarkt-concurrentie.
Zie hiervoor bij voorbeeld A. van WittelooslUijn en M. van Wegberg, Multimarket
competition: theory and evidence, Journalof Economie Behavior and
Organization, jg. 18, 1992, blz. 273-282 en M. van Wegberg, Capacity as a
commitment instrument in multimarket competition, in: A. van Witteloostuijn (red.), Market evolution: competition and cooperation across
markets and over time, Kluwer Academie Publishers, Boston, 1994, blz.
197-228.
9. Dit is een enge definitie van marktstructuur. De ruime definitie van marktstructuren laat toe ook nog andere elementen te introduceren, zoals produktdifferentiatie en toetredingsbelemmeringen
(zie Scherer & Ross,
op.cit). Hiervoor is het begrip marktvorm in zwang. Zie voor een overzicht
van marktvormen A. van Witteloostuijn, Theories of competition and market performance: multimarket competition and the source of potential
enrty, The Economist, jg. 140, 1992, blz. 109-139.
10. Ter vereenvoudiging van de argumentatie worden in tabel 1 beide dimensies gedichotomiseerd. Natuurlijk betreffen het in de praktijk continue
variabelen. Waar het om gaat is het relatieve niveau van concentratie en
dichtheid. Het is bij voorbeeld denkbaar dat een gelijkmatige marktstructuur een hogere C4 vertoont dan een geconcentreerde markt. In het eerste
geval, in tegenstelling rot het tweede, zijn echter alle bedrijven ongeveer
even groot.De gelijkmatige marktstructuur is een vreemde eend in de bijt.
Een voorbeeld is een betwistbare markt – dat wil zeggen: een markt zonder
toe- en uittredingsbelemmeringen
– waarbij de unieke minimale efficiënte
schaal groot is ten opzichte van de omvang van de vraag, zodat slechts een
beperkr aanral (bij voorbeeld 20) bedrijven van gelijke omvang levensvatbaar op de markt kan opereren (met, in het geval van 20 ondernemingen,
een C4 van 20%).

11

Tabel 2

lage prijzen zonder promotie-activiteiten. De middelgrote
ondernemingen hebben de concurrentie van zowel de grote
als de kleine ondernemingen gevoeld en zijn daaraan ten
onder gegaan, tetwijl de grote en kleine ondernemingen
elkaat (hebben) weten te ontlopen!!.
Op de Amerikaanse markt vOOtdiepvriesprodukten is het een
combinatie van drie factoren geweest – gedifferentieerde reactie op reclame, escalerende verzonken investeringen in promotie en geringe schaalvoordelen in produktie – die heeft
geleid tot een duale marktstructuur. Een Nederlands voorbeeld is de markt voor accountancy. In figuur 1 staat het verloop van concentratie en dichtheid in het tijdvak 1880-1990
weergegeven!2.
Vooral in de afgelopen vijfentwintig jaar is een opvallende
ontwikkeling zichtbaar: de concentratiegraad en dichtheid
lopen gelijktijdig op. Met andere woorden: naast een beperkt
aantal steeds groter wordende marktleiders bestaat een groeiende markrnis met zeer veel kleine kantoren. De bedrijfstak
voor accountancy wordt in toenemende mate gekenmerkt
door een duale marktstructuur. Voor deze ontwikkeling kunnen ten minste twee mogelijke verklaringen worden aangedragen: (i) de accountancymarkt volgt slechts een dualisering van
de markten van de klantengroepen; en (ii) nieuwe wetgeving
inzake verplichte winkelnering (met name in de sfeer van de
goedkeuring van jaattekeningen door gekwalificeerde externe
accountants) heeft een duale vraag van grotere en kleinere
organisaties geïnstitutionaliseerd.
Figuur 1. Aantal accountantskantoren

in Nederland,

MenselIjk kapItaal en overleving

van accountantskantoren

continueringen

vervlechtingen

diaspora

variabelen

metingen

Omvang

aantal RA’s

1,74

4,41

9.11

Opleiding

proportie RA’s met
academische opleiding

0,31

0,42

0,34

Ervaring

proportie RA’s met
ervaring binnen of
buiten de bedrijfstak

o,Ss

0,77

0,98

1975 •

o-iJe’lS 12 kan1loren
hit …… Ilj.hn Vift iIè ~

kA.\.

succesvol en het andere niet? Deze vraag kan worden toegespitst op groei en krimp of toe- en uittreding van ondernemingenI.l. In dit artikel wordt bij wijze van illustratie voor
de tweede invalshoek gekozen: waarom overleeft de ene
onderneming, terwijl het andere bedrijf kopje onder gaat? Op
deze vraag zijn vanuit de industriële organisatie nog maar weinig antwoorden gegeven. In de loop van de jaren tachtig is
een beperkt aantal industrieel-economische modellen verschenen die zich richten op het verklaren van uittredingl4• Deze
theoretische exercities hebben grosso modo twee resultaten
opgeleverd. Het eerste is een nadere uitwerking van de ‘oeroude’ gedachtengang dat efficiënte bedrijven overleven ten
koste van hun inefficiënte rivalen. Het tweede is verrassender:
in een krimpende markt zond<;rdominante schaalvoordelen
voelen grote ondernemingen zich eerder gedwongen de markt
te verlaten dan hun kleine concurrenten.
De schaarse empirische studies hebben zich vooral gericht op
het verklaren van bedrijfstakverschillen in termen van toe- en
uittredingsvoeten. De mate waarin een bedrijfstak wordt
geconfronteerd met komende en vertrekkende bedrijven
hangt bij voorbeeld af van de omvang van de minimale efficiënte schaal en de innovatie-intensiteit. In het jargon van de
industrieel econoom: de hoogte en aard van de toe- en uittredingsbelemmeringen bepalen het tempo waarin en de omvang
waarmee bedrijven de markt penetreren en verlaten”. Slechts
weinig industrieel-economisch onderzoek heeft zich tot dus-

1880-1990

BOO

500

100

o
1B8D

1890

190D

1910

1920

1930

1~O

-t9S0

‘1960

197D

198D

1990

Jaar

Het (vooral empirische) onderzoek naar de ontwikkeling van
marktstructuren – laat staan marktvormen – staat helaas nog
in de kinderschoenen. Een uitdaging voor de komende jaren
is om de kennis te vergaren omtrent het hoe en waarom van
deze uiteenlopende marktevoluries. De dynamiek van marktwerking kan echter niet worden begrepen zonder inzicht in de
determinanten van de onderliggende processen van groei en
krimp plus toe- en uittreding. Daarover gaat het tweede voorbeeld.

Organisatiegedrag: overleven of sterven
Het tweede voorbeeld richt zich op een lager niveau van analyse: de individuele onderneming. Waarom is het ene bedrijf

11

11. Zie hierover bij voorbeeld: W.P. Boeker, Organizational sU3tegy: an ecological perspective, Academy of Management Journal, jg. 34, 1991, blz. 613635. De vraag wie met wie concurreeert staat ook centraal in het onderzoek naar multimarkt-concurrentie,
zie noot 8.
12. Een uitgebreide beschrijving van de data is te vinden in S.J. Maijoot, WEJ.
Buijink. A. van Wiueloostuijn en M.W.H. Zinken, Long-term concentration
in the Duteh audit market: the use of auditor association membership lists in
historical research, Research Memotandum MARC-RM-1993/019,
Maastricht, Rijksuniversiteit Limburg, 1993. Zie ook A. van Witteloostuijn. Laat
duizend bloemen bloeien: tolerantie in en rond organisaties, Academie Service.
Schoonhoven, 1994.
13. Een voorbeeld van een industrieel-economische
studie naar groei en vooral
krimp van bestaande ondernemingen is R.E. Caves, M. Foftunato en P.
Ghemawat, The decline of dominant fitms: 1905-1929, Quarterly Journal
ofEconomics, jg. 99, 1984, blz. 523-546. In het algemeen kan ovetigens
worden gesteld dat toetreding en groei aanmerkelijk meer aandacht hebben
gekregen dan uittreding en krimp.
14. Voor een overzicht zie A. van Witteloostuijn en A. van Lier, Bridging behavioral and economie theories of dec/ine: organizational inertia, strategie competition and chronie failure, Research Memorandum, Maastrichc: Rijksuniversiteit Limburg/MANOR.
IS. VoOt overzichten zie Geroski, P., R.J. Gilbert en A. Jacquemin, Barriers to
entry and strategie competition, Harwood Academic Publishers, Londen.
1990, en A. van Witteloostuijn, Toe- en uittredingshelemmeringen:
strategieën in groeiende en ktimpende matkten, in S. Douma (ted.), Ondernemingsstrategie, Kluwer Bedtijfswetenschappen,
Deventer, 1993. blz. 133164.

verre echrer bezig gehouden mer her verklaren van succes of
falen van individuele ondernemingen.
Een interessante verdieping van de studie naar de succes- en
faalfactoren van vooral nieuwe ondernemingen is de introducrie van variabelen die betrekking hebben op her menselijk
kapiraal van ondernemers en personeel. Van deze benadering
is de bijdrage van Bares één van de weinige voorbeelden in de
economische lireratuur”. Zijn bevinding is, volgens verwachting, dar succesvolle nieuwe bedrijven zijn opgerichr door
ondernemers mer grosso modo meer scholing en meer ervaring dan hun falende collega’s. Her verband mer leeftijd is
nier-lineair: jongere en oudere starters hebben een geringere
slaagkans dan nieuwelingen van middelbare leeftijd.
De Nederlandse bedrijfsrak voor accountancy kan weer rer
illustrarie dienen”. In rabel2 sraan de gemiddelden van een
drie ral eigenschappen van 78 kantoren, die in de periode
1970-1975 tor de markr zijn toegetreden, weergegeven in
relarie tor hun sratus in 1992. De nadruk ligr op de kenmerken van her menselijk kapiraal van her personeel – de regisreraccountants (RA’s) – ren tijde van de oprichring.
In 1992 kan blijken dar de kantoren nog sreeds besraan (conrinueringen), zijn gefuseerd of overgenomen (vervlechringen)
of uireen zijn gevallen (diaspora). Een analyse van de verschillen tussen de drie caregorieën geeft een berer inzichr in her
concurrentieproces binnen de Nederlandse bedrijfsrak voor
accountancy.
Figuur 2. Concentratie graad (C4) van accountantskantoren

Tabel 3 Duale conCUli

erltle op de accountancYlllarkt

Kleine toetreders

Grote toetreders

Concentratie
bij toetreding

0,05

-0.28

Dichtheid
bij toetreding

-0,06

0.36

hun loopbaan: na enige rijd vervolgen zij hun carrière elders.
De hooggeschoolde RA’s, ren slotte, vinden via vervlechtingen hun weg omhoog op de carrièreladder van de grorere kanroren.
Her voorbeeld van de accountancymarkr heeft hopelijk duidelijk gemaakr dar een nadere analyse van bedrijfsrakken op her
niveau van de verklaring van her succes en falen van de
berrokken individuele bedrijven dieper inzichr kan genereren
in her verloop van concurrentieprocessen. In her onderhavige
geval bleek bij voorbeeld dar de ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de produkrmarkr voor accountancydiensren
voor een belangrijk deel verklaard kunnen worden door in re
zien dar deze bedrijfstak zich ook (vooral?) gedraagr als een
arbeidsmarkr voor RA’s. Ook op dir rerrein van de verklaring
van her succes van individuele ondernemingen sraar de industriële organisatie nog aan her begin van een lange en boeiende
weg.

in Nederland

De samenhang tussen organisatie en markt

100

90

80
70

60

40
30
20
10

o
1880

1890

1900

1910

1920

1930

1940

1950

1960

1970

1980

1990

TEAR

Drie verschillen vallen op: (i) kantoren die in 1992 nog a1rijd
besraan, waren bij oprichring beduidend kleiner dan de rivalen die zijn verdwenen ren gevolge van vervlechringen of diaspora; (ii) her personeel van de vervlechringen was bij toetreding hoger geschoold; en (iii) de uireengevallen kantoren
hadden ren rijde van hun srart de beschikking over RA’s mer
duidelijk meer ervaring. Deze bevindingen suggereren dar de
bedrijfsrak voor accountancy trekken vertoont van een
arbeidsmarkr. Een mogelijke interprerarie van de gevonden
verschillen verloopr als volgr. Kleine kantoren blijven besraan
bij gebrek aan berer: de berrokken RA’s kunnen ren gevolge
van hun lagere opleiding en geringere ervaring moeilijk carrière maken bij grorere ondernemingen. Voor ervaren RA’s is
her werken bij een kleiner kantoor slechrs een russensrap in

ESB 31 – 8 – 1994

Aan de hand van het voorbeeld van de accountancymarkr kan
ook worden geïllusrreerd dar her eersre (de evolutie van
marktstructuren) en tweede (succesfactoren van ondernemingen) voorbeeld – en daarmee beide niveaus van analyse – nauw
mer elkaar samenhangen. De evolutie van een markr en her
(gebrek aan) succes van de ondernemingen op die markr beïnvloeden elkaar wederzijds. Een markrsrructuur ons raar als
gevolg van toe- en uittreding en groei en krimp van de
berrokken bedrijven; her (gebrek aan) succes van individuele
ondernemingen wordr mede bepaald door de vigerende
markrsrructuur. In her kader van de voorbeelden in dir artikel: war berekent een duale markrstructuur voor de concurrentieverhoudingen aan de ene kant en de succeskansen van
nieuwkomers aan de andere? In rabel 3 sraan de correlaries
vermeld tussen de slaagkans van grore (> 1 RA) en kleine (één

16. T. Bates, Entrepreneur human capital inputs and small business longevity,
Review of Economics and Statistics, jg. 72, 1990, blz. 551-559. Dit is overigens een typisch voorbeeld van een terrein waarop progressie kan worden
geboekt door integratie na te sneven met aanpalende niet-economische disciplines. Zie bij voorbeeld de studie van P. Preisendörfer en T. Voss, Organizational mortaliry of small firms: rhe effecrs of entrepreneurial age and
human capita!, Organization Studies, jg. 11, 1990, blz. 107-128. Naast het
menselijk kapitaal is natuurlijk een groot aantal andere factoren van invloed
op de succeskansen van nieuwe roetreders. In de slotparagraaf van dit artikel staat bij wijze van illustratie één andere factor beschreven: concentratie
en dichtheid op het moment van toetreding.
17. C. Boone en A. van Witteloostuijn. lndusrry competition and jirm human
capital- the cases of the Flemish jitrniture and Dutch audit industries. Research
Memorandum, Rijksuniversiteit Limburg/MANOR,
Maastricht, 1994, te
verschijnen in Small Business Economics jg. 7. 1995.

11

RA) nieuwkomers enerzijds en concentratie en dichtheid op
het moment van toet~eding anderzijds.
De kans op succes van een kleine toetreder wordt negatief
beïnvloed door de dichtheid op het moment van oprichting,
terwijl de succeskans van grote nieuwkomers negatief samenhangt met de concentratie bij toetreding. Deze bevinding lijkt
erop te wijzen dat succes en falen van kleine kantoren afhangt
van de concurrentie met eveneens kleine kantoren, terwijl de
grote ondernemingen onderling uitvechten wie wel en wie
geen successen weet te boeken. De duale marktstructuur uit
zich ook in duale concurrentieverhoudingen.

Tot besluit
Bevindingen op basis van industrieel-economisch onderzoek
kunnen nuttige informatie opleveren voor bedrijven en overheden. Het standaardvoorbeeld vanuit het perspectief van de
overheid is het mededingingsbeleid. Kennis van de relatie tussen marktstructuren en concurrentieverhoudingen
is onmisbaar bij de beoordeling of mededingingsmaatregelen wel of
niet kunnen leiden tot verbeteringen van marktprestaties.

Maar ook voor het werkgelegenheidsbeleid kan industrieeleconomische kennis van nut zijn: wat bepaalt de succeskansen
van starters? Ook bedrijven kunnen baat hebben bij industrieel-economische informatie. De inzichten omtrent de succes- en faalkansen van nieuwkomers kunnen bij voorbeeld
worden gebruikt door ondernemers of bedrijven die toetreding tot een markt overwegen.
Een artikel als dit kan niet anders dan een persoonlijke invulling krijgen. Daarvoor is het vakgebied te omvangrijk, het
aantal mogelijke onderwerpen te groot. Mijn Tilburgse collega Van Damme zou ongetwijfeld de nadruk hebben gelegd
op de bijdrage van de speltheorie; mijn Groningse collega
Nooteboom zou vermoedelijk een centrale plaats hebben
ingeruimd voor een bespreking van het onderzoek naar innovatiegedrag; mijn Amsterdamse collega Uitermark zou waarschijnlijk het accent hebben gelegd op de implicaties voor het
mededingingsbeleid; enzovoorts. Mede daarom is de industriële organisatie ook zo’n boeiend vak. En dat zal in de
komende decennia niet veranderen.
Arjen van Witteloostuijn

Auteur