r
De concurrentie voorbij
,,People of the same trade seldom meet together, even
for merriment and diversion, but the conversation ends in
a conspiracy against the public, or in some contrivance to
raise prices” (Adam Smith, Wealth of nations, Book I, Ch.
X). Met bestrijden van deze neiging is een van de hoofdthema’s van de Wealth of nations. Smith betoogt daarin omstandig dat als ondernemers op deze manier hun
eigenbelang najagen de maatschappelijke welvaart lager
uitkomt dan onder omstandigheden van vrije concurrentie. Beperking van de concurrentie vertraagt bovendien
het tempo van de technische ontwikkeling. De les van
Adam Smith is daarom dat het algemene belang ermee is
gediend als ondernemers niet kortzichtig samenspannen
om hun afzetmarkt en ook de arbeidsmarkt te beinvloeden en als de overheid tegen die praktijken optreedt.
Na het verschijnen van de Wealth in 1776 is concurrentie een morele waarde geworden in ondernemerskringen.
Nu weten we allemaal wel dat ondernemers niet voortdurend en uitsluitend volgens dit principe handelen, maar
het concurrentiebeginsel wordt altijd in stelling gebracht
als ondernemers hun activiteiten willen rechtvaardigen als
dienstig aan het algemene belang. Daarentegen is samenspanning tussen zelfstandige ondernemingen iets
wat de partners Never niet aan de grote klok hangen en
slechts te rechtvaardigen achten door bijzondere omstandigheden in te roepen. Bovendien is het voorkomen van
samenspanning een taak van de overheid geworden, die
in de meeste markteconomieen tot uitdrukking is gebracht
in een uitgebreide anti-kartelwetgeving.
De laatste tijd zijn er echter tekenen dat de samenwerking tussen ondernemingen ’emancipeert’ ten koste van
concurrentie. Vooral in technisch geavanceerde sectoren
als micro-elektronica, informatica, telecommunicatie en
vliegtuigbouw is samenwerking niet langer iets om binnenskamerstehouden.Geheimzinnigheidoverafspraken
en samenwerking maakt plaats voor openheid, al gaan ondernemers niet zo ver dat zij en plein public vertellen of en
hoe zij tegenwoordig proberen markten te verdelen en prijzen te beheersen. Veeleer kan men hen horen beschrijven
hoezeer zij speelbal zijn van de snelle veranderingen in de
techniek en in de markt, waardoor defensief samenspannen in kartels juist ineffectief wordt. Het tempo waarin
nieuwe technische mogelijkheden opdoemen en de snelheid waarmee regionale deelmarkten samensmelten tot
een gemtegreerde wereldmarkt van 700 mln. koopkrachtige consumenten met gelijkgerichte voorkeuren in de VS,
Japan en West-Europa eisen juist een offensief gerichte
samenwerking.
Op een congres over dit onderwerp in Groningen 1) zette president-directeur Van der Klugt van Philips uiteen dat
zijn onderneming drie motieven heeft om samen te werken
met andere ondernemingen. Ten eerste gaan de kosten
die een onderneming moet maken om de nieuwste technologic toe te passen, de draagkracht van zelfs de grootste
ondernemingen al snel te boven. De digitale telefooncentrale die Philips en AT&T samen aan de man proberen te
brengen, vergde ongeveer $ 1 mrd. aan ontwikkelingskosten. De volgende generatie telefooncentrales zal drie
keer zoveel gaan kosten. Zonder samenwerking is de ontwikkeling van dergelijke produkten ondenkbaar geworden. Ook het megachip-project van Siemens en Philips is
geboren uit de noodzaak de kosten te delen van een voor
beide partners essentiele technologie.
Ten tweede kunnen de hoge ontwikkelingskosten alleen
worden terugverdiend ate voor de produkten op basis van
een nieuwe technologie een afzetmarkt op mondiale
schaal wordt gecreeerd. Door gezamenlijk nieuwe systemen te ontwikkelen zoals Philips en Sony bij de compact
disc hebben gedaan en niet de markt te laten kiezen uit
verscheidene rivaliserende technische oplossingen zoals
bij de videorecorder is gebeurd, wordt het risico van grootschalige kapitaalvernietiging beperkt.
Het derde motief voor samenwerking is wat zo mooi het
synergievoordeel heet. Ondernemingen kunnen door het
samenbrengen van hun specifieke kennis en ervaring op
uiteenlopende gebieden goedkoper uit zijn bij het ontwikkelen van nieuwe en het verbeteren en vernieuwen van
bestaande produkten. Een goed voorbeeld hiervan is de
samenwerking tussen Philips en Dupont bij de magneetbandfabricage en de optische schijf. Daarbij brengt Philips
de materiaalkennis en de produktideeen in en Dupont de
procestechnologie. Ook bij de joint venture APT van Philips en AT&T is dit motief belangrijk: AT&T brengt de techniek in en Philips de marktkennis.
De vraag is of deze vormen van samenwerking vallen in
de categorie samenzweringen tegen het publiek. De samenwerkende ondernemingen vinden stellig van niet. Zij
wijzen juist op de hevige concurrentie als drijvende kracht
tot samenwerking en betogen dat het publiek juist met hun
samenwerking is gediend. Zonder die samenwerking zou
het publiek langer moeten wachten op nieuwe produkten
en produktverbeteringen, soms zelfs tot Sint Juttemis, omdat de kosten van vooroplopen in combinatie met de snelle
veroudering van nieuwe vindingen te hoog zijn geworden
voor individuele ondernemingen.
Toch betaalt het publiek in sommige opzichten wel een
prijs voor de samenwerking, b.v. in termen van keuzebeperking of in termen van de kosten van onderdelen en toebehoren. Even overtuigend als Philips-directeuren het
compact-discsysteem en de wereldwijde standaardisering
loven, kan men namelijk beweren dat het muzikale genot
in de huiskamer wel goedkoper op een zelfde hoog niveau
had kunnen worden gebracht. Welke bezitter van een
compact-discspeler zal zich niet hebben afgevraagd of hij
niet op het verkeerde paard heeft gewed toen onlangs de
kranten berichtten over digitale audiocassetterecorders.
Ook lijkt momenteel de prijs van CD’s met nieuwe opnamen ruim boven de gemiddelde integrale produktiekosten
op lange termijn te liggen.
Of de voordelen van de genoemde vormen van samenwerking opwegen tegen de nadelen is niet gemakkelijk te
zeggen. Er komen in hoog tempo nieuwe produkten op de
markt waarin op een of andere wijze veel dure kennis is
gestopt. Een pleidooi tegen samenwerking op basis van
de argumenten van Smith is in deze situatie niet op zijn
plaats. De ontwikkelingen in de micro-elektronica en de informatica, die veelal tot stand gekomen zijn in meer of minder innige samenwerking, kunnen bovendien weer tot
vergroting van de concurrentie leiden via verlaging van de
informatiekosten, wat o.a. weer leidt tot lagere toetredingsdrempels op tal van markten.
Wie het samenwerken van zelfstandige ondernemingen
op principiele gronden niet kan zetten, kan troost putten uit
de inleiding van prof. dr. H. W. de Jong op het Groningse
congres. Zolang er schaarste en onzekerheid bestaat, zal
er op een of andere wijze geconcurreerd worden, zo betoogde hij. Bovendien gaf hij aan dat iedere vorm van samenwerking tussen ondernemingen inherent instabiel is.
In de praktijk eindigen de meeste samenwerkingsverbanden binnen vijf jaar in een zachte dood of in overname door
de partner die zich het meest gelegen laat liggen aan het
project. Dat is dan wel een schrale troost, want in die sectoren waar het R&D-spel zeer hoge inzetten vereist, kan
samenwerking niet anders zijn dan een tussenstap naar
concentratie. Dan wordt samenzweren tegen het publiek
pas echt aantrekkelijk en gemakkelijk.
W. Sietsma
1) ,,Concurreren en samenwerken”, achtste congres van de Faculteitsvereniging Bedrijfskunde Groningen B.I.G., 31 maart en 1
april 1987.