De ambities van het
industriebeleid
J.E. Andriessen*
H
etNederlandse industriebeleid behelst het scheppen van optimale condities
voor de versterking van de concurrentiepositie van de industriele bedrijven.
In dit generieke beleid staat de bevordering van technologie, infrastuctuur en
beroepsonderwijs centraal, zowel op nationaal als op regionaal niveau.
De regio Eindhoven is een van de belangrijkste industriele regie’s in Nederland. Ruim dertig procent van
de werkgelegenheid in de regio is te vinden in de industrie. De regio levert een forse bijdrage aan de nationale onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen
en is zelfs een van de o&o-intensiefste regie’s in
Europa . Vanuit dit perspectief is spreken over de
toekomst en ambities van de regio Eindhoven in
belangrijke mate spreken over de ambities van het
Nederlandse industriebeleid. Ik wil mijn bijdrage dan
ook hierop toespitsen.
Een economie zonder belangrijke zelfscheppende industrie verliest aan dynamiek en robuustheid en is
zeer kwetsbaar voor de structurele ontwikkelingen
die zich in de internationale economische verhoudingen voordoen.
Daarbij komt dat de industrie het leeuwedeel van
onze export voor haar rekening neemt. Circa tweederde van onze uitvoer bestaat uit industriele produkten.
De dienstensector is meer op de binnenlandse markt
gericht, hoewel de internationalisering ook hier
steeds belangrijker wordt.
Positie Nederlandse Industrie
Industriebeleid in Nederland
Onze economic wordt op dit moment met tegenwind
geconfronteerd. In economisch opzicht is 1993 een
moeilijk jaar; de economische groei is vrijwel nul, de
consumptie valt terug en de werkloosheid loopt op.
Ramingen van diverse instituten worden voortdurend
in neerwaartse richting bijgesteld.
Opmerkelijk is dat de conjunctuur internationaal
gezien een asynchroon verloop kent. Het herstel in
de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wint
aan kracht, Japan is het dieptepunt voorbij, terwijl
Duitsland steeds dieper in de problemen raakt. De recessie bij onze belangrijkste handelspartner laat ook
onze economie niet onberoerd. De ongunstige gang
van zaken heeft zich tot nu toe vooral doen voelen in
de Industrie, maar inmiddels ondervinden ook de
overige sectoren de nadelige gevolgen van de conjuncturele teruggang.
Nederland kan niet zonder zijn industrie. Hoewel
het aandeel van de industrie in het bruto nationale
produkt de afgelopen 25 jaar gedaald is van dertig
naar ruim twintig procent, een tendens die men overigens in vrijwel alle westerse economieen aantreft,
genereert deze sector nog altijd het overgrote deel
van de technologische vernieuwing. Volgens recente
inzichten is die technologische vernieuwing op haar
beurt verantwoordelijk voor circa de helft van de economische groei. Nieuwe technologieen worden niet
alleen voor het overgrote deel in de industrie ontwikkeld, maar daar ook vaak voor het eerst toegepast.
De recente ontwikkelingen rond enkele grote bedrijven, onder meer in de regio Eindhoven, hebben tot
een intensieve discussie over het industriebeleid geleid. Blijkbaar realiseert men zich pas in moeilijke tijden dat de industrie een belangrijke pijler van onze
welvaart is. De aspiraties van het industriebeleid mogen echter niet beperkt blijven tot het bijstaan van bedrijven in zware economische omstandigheden. De
ambities van het industriebeleid bestaan uit het scheppen van optimale condities voor de versterking van
de concurrentiepositie van de industriele bedrijven.
Dit vergt een structured beleid waarin de bevordering van technologie, infrastuctuur en beroepsonderwijs centraal staat.
Dit beleid op nationaal niveau heeft zijn natuurlijke verlengstuk in het denken over een regionaal beleid. Ook hierin dienen technologie, infrastructuur en
beroepsonderwijs centraal te staan. Het treft mij dat
in het pre-advies voor de regio Eindhoven deze elementen prominent aanwezig zijn.
In de discussie geeft men aan het begrip industriebeleid vaak ten onrechte een beperkte betekenis. Een
sterke industrie stelt echter uiteenlopende eisen aan
het overheidsbeleid2.
* De auteur is minister van Economische Zaken.
1. CPB, Nederland in Drievoud,Den Haag, 1992.
2. Zie de brief over het industriebeleid aan de Tweede
Kamer van 24 februari 1993.
Versterking macro-condities
Er is om te beginnen een versterking van onze macrocondities nodig via een beheersing van de collectieve
uitgaven gekoppeld aan een verlaging van de collectieve-lastendruk. Dit kan worden bereikt door uit te
gaan van een trendmatige reele groei van de collectieve uitgaven van 0%, of in ieder geval een percentage
dat substantieel achterblijft bij de reele groei van het
nationaal inkomen3. De budgettaire ruimte die zo ontstaat dient bij voorrang ten goede te komen aan een
verlaging van de lasten, en voorts aan verdere tekortreduktie.
Binnen de overheidsuitgaven dienen de produktieve uitgaven te groeien en daartegenover de consumptief gerichte uitgaven (inkomensoverdrachten
en subsidies aan gezinnen) te verminderen. Ten ein-
Ambities industriebeleid
Bij het ambitieniveau van het Nederlandse industriebleid staat de vraag centraal: met wie willen wij ons
meten? Ik geef een paar voorbeelden om het belang
hiervan te illustreren. Hoogovens behoort tot de efficientste staalproducenten van Europa. De Japanse
concurrenten produceren echter dertig procent goed-
koper. PTT Telecom meldt met enige trots dat zijn
tarieven de laagste van Europa zijn. In de Verenigde
Staten kan het in vergelijking tot het Europese gemiddelde echter nog veertig procent goedkoper. Ik maak
mij enige zorgen over de positie van Nederland in
Europa, maar veel grotere zorgen over de positie van
Europa in de wereld.
Natuurlijk moet daarbij ook worden gedacht aan
de de economische groei te bevorderen, dienen de
de opkomende economieen in het Verre Oosten. Het
knelpunten in de fysieke infrastructuur weggenomen
te worden. Ik denk daarbij aan projecten als de hogesnelheidslijn, de Betuwelijn, Schiphol en Rijnmond.
De bestemming van een deel van de aardgasbaten
voor infrastructurele investeringen maakt op dit punt
een gerichte beleidsinspanning mogelijk. Daarmee
zijn we er echter nog niet, ook de lage participatiegraad van de beroepsbevolking speelt ons parten, het
actieve deel van de beroepsbevolking is te gering .
Tevens baart het zorgen dat de arbeidsinkomensquo-
betreft hier landen met relatief lage lonen, een snel
toenemende arbeidsproduktiviteit en een onwaarschijnlijk hoog aantal werkzame uren per werkne-
mer. Voor een open economic als de onze met een
winstontwikkeling en daarmee het investeringsni-
sterke verwevenheid met het Europese achterland, is
de concurrentiepositie van Europa ten opzichte van
de rest van de wereld een belangrijke factor. We kunnen de opmars van de Aziatische landen slechts het
hoofd bieden door de kwaliteit van onze industriele
produkten sterk op te voeren, gekoppeld aan een
verlaging van het kostenniveau.
Deze toverformule, hoge kwaliteit tegen lage kos-
veau in de knel.
ten, vereist een vergaande rationalisering en flexibili-
te momenteel weer snel oploopt; hiermee raakt de
Risicokapitaal
Op de Nederlandse kapitaalmarkt is het aanbod van
risicokapitaal in sommige segmenten te gering. De
overheid kent daarom enkele kapitaalmarktinstrumenten als het Technisch ontwikkelingskrediet, de borgstellingsregeling mkb-kredieten en de Garantieregeling particuliere participatiemaatschappijen.
Binnenkort wordt in aanvulling op deze instrumenten een nieuwe financieringsfaciliteit operatio-
neel voor middelgrote en grote ondernemingen.
Deze faciliteit is bedoeld voor ondernemingen die onderdeel uitmaken van een netwerk van bedrijven en
kennisinstellingen gericht op technologische vernieu-
sering van de produktieprocessen in de industrie. Dit
betekent overigens geen keuze voor het selectief stimuleren van bepaalde kansrijke sectoren. De overheid verkeert nauwelijks in de positie dergelijke keuzes te maken, zij weet het immers niet beter dan de
markt. Kansrijke ondernemingen moeten zichzelf op
de markt bewijzen. Het industriebeleid is dan ook
generiek van aard, kansen liggen immers overal, zelfs
in de rijpe marktsegmenten .
Benutten vrije beleidsruimte
Om mee te komen in de wereld zullen we in ieder
/ 900 mln, bijeengebracht door banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en de overheid.
geval mee moeten komen met de besten in Europa.
Na ‘Maastricht’ dient Nederland haar vrije beleidsruimte op terreinen als onderwijs, infrastructuur en technologic optimaal benutten. De Nederlandse prestaties
De deelname van particuliere financiers garandeert
op deze terreinen mogen in geen geval achterblijven
hier de marktconforme aanpak.
bij de norm (‘benchmark’) die door de Europese koplopers wordt gezet (‘best practices’)7.
wing. Het gaat hier om een bedrag van ten minste
Onderzoek en kennis
Essentieel voor een sterke industrie is voorts een
goed opgeleide beroepsbevolking, waarvan de opleidingsrichting aansluit bij de behoeften van de bedrijven. Het tekort aan technisch opgeleiden maakt een
inspanning noodzakelijk om de belangstelling voor
de technische vakken te vergroten. Dit past in het
streven om het maatschappelijk draagvlak voor technologic te verbreden.
Ook moeten we een voortdurende inspanning
leveren om onderzoek en ontwikkeling in ons land
te bevorderen. De daling van de bedrijfsuitgaven aan
o&o als percentage van het bbp met dertig procent in
de afgelopen vijf jaar is dan ook verontrustend .
ESB 9-6-1993
3. Met reeel wordt hier bedoeld: gedefleerd met het prijsindexcijfer van het bruto binnenlands produkt.
4. Tijdens de recente OESO-ministerraad bestond er eenstemmigheid over de noodzakelijke voorwaarden voor een
structurele hervorming.
5. Binnenkort zal ik mijn visie op het te voeren technologiebeleid aan de Kamer voor leggen.
6. Zie ook C. Baden-Fuller en J.M. Stopford ‘Rejuvenating
the mature business’, Routledge 1992; hierin wordt aangetoond dat ondernemingssucces niet afhangt van het onderscheid tussen goede of slechte sectoren maar van het onderscheid tussen goede of slechte ondernemingen.
7. R.C. Camp, Benchmarking. The search for industry best
practices that lead to superior performance, ASQC Quality
Press, 1989.
Kennis en technologic
Voor het technologiebeleid is van belang te weten
hoe kennisinstituten het best ten behoeve van de
marktsector kunnen worden ingezet. Onderzoek laat
Betekent de/ 5 mrd aan infrastructurele investeringen nu dat het met de gewenste ombuiging van
consumptieve naar produktieve overheidsuitgaven
wel goed zal komen? Nee. Allereerst zullen ook
zien dat in de ons omringende landen overheden
toekomstige kabinetten deze lijn moeten doorzetten.
zich forse inspanningen getroosten om het bedrijfsle-
Daarbij kunnen zij zich gesterkt weten door de
ven via de kennisinfrastructuur terzijde te staan . Ken-
wetenschap dat de ons omringende landen eveneens
nisinfrastructuur speelt in de beleidsconcurrentie tussen de EG-lidstaten een belangrijke rol, omdat deze
vorm van ondersteuning van de bedrijven door de
EG wordt toegestaan.
Ook in Nederland krijgt deze aanpak meer accent. Dat gebeurt enerzijds om het innovatieproces in
pogingen in die rich ting ondernemen. De eerste
beleidsvoornemens van de regering-Balladur (staatsdeelnemingen verkopen, aantal ambtenaren terugbrengen) beschouw ik in dat opzicht als de zoveelste aanwijzing in de goede richting. Ten tweede hebben we in Nederland het probleem dat besluiten die
gevolgen hebben voor de schaarse ruimte die we in
Nederland met elkaar moeten delen, erg lang op zich
laten wachten. Ook de bestuurlijke slagkracht van de
Nederlandse overheid in al haar geledingen behoort
de bedrijven te stimuleren en anderzijds om het niveau van de technisch-wetenschappelijke infrastructuur op te krikken, zodat deze de aantrekkelijkheid
van ons land als vestigingsplaats van ondernemingen
vergroot. Wil de geschetste aanpak succesvol zijn,
dan moeten de technische universiteiten en instituten
zoals TNO hun kennisaanbod sterker richten op de
kennisbehoeften van het bedrijfsleven. Om dit te bereiken zullen marktprincipes meer betekenis moeten
krijgen bij de wijze van financiering van TNO en de
grote technologische instituten. Door deze financiering meer van het bedrijfsleven afhankelijk te maken,
zullen aanbod en vraag op de kennismarkt beter op
elkaar aan gaan sluiten. Zo gaan in Frankrijk en Duitsland grote bedrijven diverse vormen van duurzame
strategische samenwerking aan met onderzoeksinstituten. De bedrijven stellen daarbij de prioriteiten van
dergelijke onderzoeksprojecten en dragen bij in de financiering, hetgeen de betrokkenheid van de bedrijven sterk vergroot.
Ge’inspireerd door de buitenlandse voorbeelden
wil Economische Zaken ook in ons land strategische
samenwerkingsprojecten van bedrijven en kennisinstituten van de grond tillen. Zulke projecten versterken
de desbetreffende clusters van economische activiteit
en geven, mede via de uitstraling naar andere ondernemingen, een impuls aan de technologische vernieuwing.
een van die niet-exporteerbare vestigingsfactoren te
zijn, die Nederlandse bedrijven aan Nederland vast-
klinken en die buitenlandse bedrijven binnenhalen.
Conclusie
Ik ben van mening dat de wereldmarkt als scherprechter fungeert voor de ambities van de Nederlandse
industrie. In ieder geval zullen we binnen Europa tot
de koplopers moeten behoren. Daarvoor is nodig dat
we de vrije beleidsruimte optimaal benutten. Dat betekent enerzijds voortgaande beheersing van de collectieve uitgaven en anderzijds een ombuiging in de
richting van de produktieve bestedingen. Daarbij gaat
het om investeringen in infrastructuur, technologic en
onderwijs.
Ook een sterk ge’industrialiseerde regio als Eindhoven is het meest bij deze aanpak gebaat.
J.E. Andriessen
Infrastructuur
Empirisch onderzoek door Toen-Gout en Jongeling
wijst uit dat investeringen in infrastructuur een groeibepalende factor vormen voor de Nederlandse economic . Sinds het begin van de jaren zeventig zijn de
overheidsinvesteringen in Nederland echter gedaald,
evenals trouwens (gemiddeld) in de rest van de
OESO-landen10. Voorts zijn sinds het begin van de
jaren tachtig de Nederlandse infrastructurele investeringen achtergebleven bij die in Duitsland en Frankrijk1″
Met het oog op het grote economische belang
van goede verbindingen het Europese achterland,
kan men zich afvragen of de Nederlandse overheid
wel voldoende in infrastructuur investeert. In dit
verband heeft het kabinet onlangs besloten/ 5 mrd
extra beschikbaar te stellen voor infrastructurele werken. Daarmee heeft de Nederlandse overheid haar inspanningen ten behoeve van onze voor de economic
zo belangrijke infrastructuur geintensiveerd. Terecht.
Het betreft precies het soort overheidsuitgaven dat ik
graag zie.
SS J ^
i » ^ B
8. McKinsey, Towards a superior technological infrastructure, studie in opdracht van het Ministerie van Economische
Zaken, 1993.
9. M.W. Toen-Gout en M.M. Jongeling, Investeringen in
infrastructuur en economische groei, ESB, 12 mei 1993,
biz. 424-427.
10. Idem.
11. OC&C, Industrial policy, a comparative analysis, 1993,
onderzoek ten behoeve van het VNO-congres “Industriele
strategic: fictie of visie’.